ECLI:NL:TGZRSGR:2020:29 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-200

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:29
Datum uitspraak: 28-01-2020
Datum publicatie: 28-01-2020
Zaaknummer(s): 2019-200
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Gezien de zeer complexe gezondheidsproblematiek van klager kan beklaagde niet tuchtrechtelijk worden verweten dat hij methadon is blijven voorschrijven en het hem samen met klager niet is gelukt het gebruik van methadon door klager geheel af te bouwen, voordat klager naar een andere huisarts overstapte. Klacht kennelijk ongegrond.      

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager

tegen:

C, huisarts,

werkzaam te B,

beklaagde.

1.            Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

1.      het klaagschrift, ontvangen op 27 augustus 2019;

2.      brief van klager van 29 juli 2019;

3.      medische machtiging;

4.      brief van beklaagde van 27 september 2019;

5.      het verweerschrift met bijlagen;

6.      proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek, gehouden op 12 december 2019;

7.      het medisch dossier van klager.

1.2              Het College heeft de klacht op 17 december 2019 in raadkamer behandeld.

2.                  De feiten

2.1              Beklaagde was van 2007 tot eind 2017 de huisarts van klager. Klager is veelvuldig met een diversiteit aan klachten bij beklaagde op consult geweest.

2.2              Klager gebruikte sinds langere tijd onder meer tramadol, paracetamol, codeïne en oxycodon, voor chronische pijnklachten. Beklaagde heeft die medicatie gecontinueerd. Hij heeft verklaard dat hij hiertoe heeft besloten in verband met de vermelding in het medisch dossier van klager: ‘ziekte van Schuermann (01-1978), Bursitis subcromialis re (05-2010), Pes cavum (10-2010) en Polyneuropathie (02-2012)’. Bij deze aandoeningen is lichamelijke pijn niet vreemd, aldus beklaagde. Vanaf 7 oktober 2013 heeft beklaagde klager methadon voorgeschreven om de bijwerkingen van oxycodon en morfine te vermijden en verslaving daaraan te voorkomen.

2.3              Op 28 juni 2016 heeft klager aan beklaagde gevraagd zijn medicatie te bezien en aan afbouwen daarvan te beginnen. Op 30 juni 2016 is beklaagde gestart met de afbouw van methadon door de dosering daarvan te halveren, verdere afbouw daarvan is niet geslaagd in de tijd dat beklaagde de huisarts van klager was.

2.4              Eind 2017 is klager bij een andere huisarts ingeschreven, alwaar de afbouw van methadon is voortgezet en op 27 december 2018 succesvol is afgerond.

3.                  De klacht

Klager verwijt beklaagde zakelijk weergegeven dat hij

·         klager vijf jaar aan methadon verslaafd heeft gehouden en dat hij hem bij het methadongebruik niet heeft begeleid.

4.                  Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1              Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

5.2               In oktober 2013 heeft beklaagde het morfinegebruik door methadon vervangen met als doel de bijwerkingen van de pijnmedicatie die klager gebruikte en de pijnklachten te verminderen. Het college is van oordeel dat beklaagde, gezien de complexiteit van de chronische pijnproblematiek, de vele bijwerkingen van de pijnmedicatie en de veelvuldige spreekuurcontacten, met het voorschrijven van methadon binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Klager ondervond dermate veel last van bijwerkingen van de morfinepreparaten dat het college de stap tot het voorschrijven van methadon verdedigbaar acht. Voorts blijkt uit het medisch dossier dat beklaagde op 30 juni 2016, op verzoek van klager, is gestart met de afbouw van het methadongebruik maar dat het – gezien de gezondheidstoestand van klager – toen niet is gelukt het gebruik ervan te stoppen. Gezien de zeer complexe gezondheidsproblematiek van klager is het college van oordeel dat beklaagde niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij methadon is blijven voorschrijven en het hem samen met klager niet is gelukt het gebruik van methadon door klager geheel af te bouwen, voordat klager naar een andere huisarts overstapte.

5.3              Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard.

6.                  De beslissing

Het College:

-          verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 28 januari 2020 door Y.J. Wijnnobel-van Erp, voorzitter, E.P. de Beij, lid-jurist, B. van Ek, J.Q.P.J. Claessen en J.W. van ’t Wout, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door Y.M.C. Bouman, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.