ECLI:NL:TGZRZWO:2019:130 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 044/2019

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2019:130
Datum uitspraak: 31-10-2019
Datum publicatie: 31-10-2019
Zaaknummer(s): 044/2019
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: tandarts werkzaam in opdracht heeft eigen verantwoordelijkheid maar moet rekening houden met een met de patient besproken behandelplan. Bij de uitvoering daarvan maar zeker ook bij aanpassingen daarop dient hij zorgvuldig aantekening te houden. Bij gebreke van een behoorlijke dossiervoering valt niet te controleren of zijn behandeling op goede gronden en op de juiste wijze is uitgevoerd. Berisping omdat er onjuiste tandheelkundige beslissingen zijn genomen maar wat tandarts vooral wordt aangerekend is dat hij zich niet toetsbaar heeft opgesteld.   

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 31 oktober 2019 naar aanleiding van de op 6 maart 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , tandarts, wonende in het buitenland, (destijds) werkzaam te D,

b e k l a a g d e

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;

- een USB-stick met gegevens en een aanvullende bijlage van de zijde van klager;

- het verweerschrift met de bijlage;

- naar aanleiding van een verzoek van het college is bericht ontvangen dat geen solo opname van de 46 is gemaakt;

- bericht van klager over het meenemen van zijn deskundige, E

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 11 oktober 2019, waar zijn verschenen klager in persoon vergezeld van E en beklaagde in persoon.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Beklaagde heeft in augustus 2017, gedurende vier werkdagen verdeeld over twee werkdagen per week, te weten op 14, 18, 21 en 25 augustus, gewerkt in de tandheelkundige praktijk F te D (ook G) op basis van een overeenkomst van opdracht voor de duur van één jaar gesloten in juni 2017. Klager is hier werkzaam als

praktijkhoudend tandarts. Bij e-mail van 28 augustus 2017 heeft F de overeenkomst van opdracht met onmiddellijke ingang opgezegd. De tekst luidt voor zover van belang: “Wanneer ik uw werkzaamheden van de afgelopen twee weken evalueer, moet ik helaas concluderen dat uw declaratiegedrag niet samen gaat met hoe wij in onze praktijk te werk gaan”. Vervolgens volgen enkele voorbeelden van declaraties en handelingen die beklaagde in afwijking van het beleid van de praktijk heeft gedaan –hier verkort weergegeven- als het onterecht in rekening brengen van een E02; sealen bij 14-18 jarigen; een MO en een D samen declareren in plaats van de goedkopere MOD; een code C13 verkeerd gedeclareerd (mag alleen met A10 en/of X10 worden gedeclareerd), een code hanteren die niet meer bestaat (V60); niet een half jaar gewacht met een indicatie van een kroon op een zojuist endodontisch behandeld element. F concludeert tot een “onoverkomelijk verschil in tandheelkundige visie” en zegt toe het honorarium over te maken voor de 20ste september. De e-mail was door klager ondertekend.  

Beklaagde heeft geprotesteerd tegen de onmiddellijke opzegging. Hij heeft betaling voor zijn werkzaamheden gevorderd en aanspraak gemaakt op een schadevergoeding in een procedure bij de kantonrechter. F heeft in reconventie schadevergoeding gevorderd.

F heeft haar standpunt bij de kantonrechter onder meer onderbouwd met vijf voorbeelden van het volgens haar onjuiste handelen van beklaagde. Wat betreft die voorbeelden staat vast dat beklaagde de volgende handelingen heeft verricht bij patiënten:

Casus 1: een vulling gemaakt in de 14 terwijl dit niet in het behandelplan stond en een vulling in de 25 gemaakt terwijl het plan polijsten aangaf. Voor zover van belang was eerder op 3 augustus 2017 door tandarts (naam collega) genoteerd:

cariësactiviteit namelijk 14 mo /23 dp/24 do, 25 bucc polijsten ivm verkleuringen/ 45 do cariës sec/47 occl lekkende vulling.” Iets daaronder valt te lezen: “1/Gr 2/45 min 23 +24+ 25 polijsten 3/47 occ vv+ 45 do”. Hier is met de hand “behandelplan” bijgeschreven. Er was een bite-wing (foto) gemaakt.

Casus 2: op 18 augustus 2017 12 sealings aangebracht bij een 12-jarige zonder verdere notities;

Casus 3: een wortelkanaalbehandeling verricht bij de 46 met de vermelding dat de kies sterk gevoelig was. Er waren bite wings en een OPT aanwezig;

Casus 4: een vulling gelegd in de 17. Op de kaart was genoteerd door een collega op

11 augustus 2018: “Denkt gaatjes te hebben maar veel verkleurde fissuren. Mn 17o,270och, 47o pitje(beetje distaal) dit wel vullen”. Er was een bite-wing foto;

Casus 5: 16 sealings aangebracht bij een 16-jarige zonder verdere notities.

Beklaagde heeft de ten aanzien van deze casussen gemaakte verwijten via zijn verzekeraar laten beoordelen door deskundige H, tandarts en tandheelkundig adviseur (hierna: deskundige beklaagde), die haar bevindingen heeft verwerkt in een rapport van 18 februari 2018.

F heeft E van expertisebureau I (deskundige klager) ingeschakeld, die heeft gereageerd op de door deskundige beklaagde beoordeelde casussen in zijn rapport van 18 augustus 2018.

In de genoemde tussen partijen gevoerde gerechtelijke procedure heeft een zitting plaatsgevonden op 13 maart 2019. Er is nog geen uitspraak gedaan.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde – zakelijk weergegeven – dat beklaagde gedurende de vier dagen dat hij in opdracht heeft gewerkt onvoldoende zorg jegens de patiënten heeft betracht doordat hij:

1.    de Arbo wetgeving niet in acht heeft genomen;

2.    de Wet Infectie en Preventie, ondanks waarschuwingen niet in acht nam;

3.    onnodig onomkeerbare handelingen heeft uitgevoerd waarbij er in strijd is gehandeld met het professionele handelen;

4.    zich niet heeft gehouden aan de plicht om een goed dossier bij te houden.

Klager heeft ter zitting het eerste klachtonderdeel ingetrokken.

4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde stelt zich op het standpunt dat hij voldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Hij heeft de klacht en daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden en zijn handelingen nader toegelicht ter zitting. Voor zover nodig wordt hierop bij de overwegingen nader ingegaan.  

5.    DE OVERWEGINGEN

5.1

Het tuchtcollege te Zwolle is bevoegd deze klacht te behandelen, omdat beklaagde een bekende woonplaats in het buitenland heeft en het desbetreffende handelen of nalaten in het ambtsgebied van het college is geschied (artikel 3, lid 2 van het Tuchtrechtbesluit BIG).

5.2

Het college wijst er voorts op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3

Wat betreft het klachtonderdeel dat is gehandeld in strijd met de Wet Infectie Preventie heeft klager als enige het voorbeeld genoemd dat beklaagde met vieze handschoenen aan op de computer zou hebben gewerkt. Beklaagde heeft ter zitting uitdrukkelijk betwist dat zijn handschoenen vies zouden zijn. Hij heeft gegevens ingevoerd op de computer met handschoenen aan maar deze waren niet in contact geweest met de mond van patiënt, nu beklaagde een spiegel en sonde gehanteerd zou hebben. Nu partijen in hun verklaringen hierover lijnrecht tegenover elkaar staan kan het college de feitelijke gang van zaken niet vaststellen. De verklaring van de assistente biedt hierover ook geen nadere informatie. De klacht op dit punt zal als ongegrond worden afgewezen.

5.4

De overige twee klachtonderdelen zal het college bespreken aan de hand van de door klager aangedragen casussen. Vooropgesteld wordt dat beklaagde gelet ook op de overeenkomst met F weliswaar zijn eigen verantwoordelijkheid als behandelend tandarts behield, maar daarbij wel rekening diende te houden met wat met de patiënten eerder was afgesproken. Bij de uitvoering van het behandelbeleid diende hij dit proces en zeker eventuele aanpassingen daarin nauwgezet vast te leggen. Adequate dossiervoering dient de continuïteit van de zorgverlening, vergemakkelijkt de overdracht, strekt in geval van complicaties of incidenten tot vergemakkelijking van reconstructie van de toedracht en stelt de behandelaar in staat – waar nodig – verantwoording af te leggen van het gevoerde beleid.

5.5

Wat betreft casus 1 concludeert het college dat er voor de behandeling van element 14 voldoende indicatie was te zien op de foto in combinatie met de op de patiëntenkaart geconstateerde cariës om het vullen van deze kies te verantwoorden. Wat betreft de 25 heeft beklaagde een wezenlijk andere behandeling uitgevoerd dan was voorzien, terwijl hij dit eerst ter zitting heeft gemotiveerd. Daarbij wist hij de vlakken niet met name te noemen. Bij gebreke van een onderbouwing in het dossier heeft beklaagde niet kunnen aantonen dat zijn afwijkende behandeling van de 25 geïndiceerd was. In zoverre zijn de klachtonderdelen betreffende dit element zowel inhoudelijk als qua dossiervoering dan ook gegrond.

5.6

Wat betreft casussen 2 en 5 oordeelt het college als volgt. Binnen de beroepsgroep van tandartsen is de door beklaagde gekozen wijze van behandelen anders dan hij meent niet de standaard. Met name het sealen van pre- en tweede molaren is niet gebruikelijk evenals het sealen bij 16-jarigen. In de Richtlijn Mondzorg voor jeugdigen (2013) staat weliswaar dat sealants kunnen beschermen tegen cariës echter hierbij moet telkens op maat per element gekeken worden naar de cariësstatus van de fissuur waarbij aanvullende maatregelen vereist zijn en moeten ook telkens (minder kostbare) alternatieven overwogen worden. Het enkele afwijken van de standaard is op zichzelf beschouwd weliswaar onvoldoende reden voor een geslaagd tuchtrechtelijk verwijt maar de behandeling dient dan conform de regelen der kunst te worden uitgevoerd en een goede onderbouwing moet gegeven worden voor de afwijking van de standaard. Ook kan onder omstandigheden van de tandarts worden verlangd dat hij de afwegingen die ten grondslag liggen aan zijn keuze laat toetsen in een intercollegiaal overleg. Een inschatting van de risico’s is ook van belang en dit alles dient door de tandarts in het dossier te worden gedocumenteerd en uitvoerig te worden besproken met de patiënt in kwestie, in verband met het vereiste van “informed consent” waaraan in het geval van ongebruikelijke behandelingen hogere eisen worden gesteld. In deze casussen, waarbij ook nog eens veel sealants (12 resp. 16) zijn aangebracht, heeft beklaagde geen aantekeningen gemaakt. Bij gebreke van een juiste dossiervoering en met een weinig gespecificeerde motivering achteraf kan niet worden geoordeeld dat beklaagde de behandelingen op de juiste gronden en op de juiste wijze heeft uitgevoerd. Zowel de inhoudelijke klacht als de klacht over de dossiervoering zijn hier dan ook gegrond.

5.7

Bij casus 3 kan het college de diagnose van beklaagde volgen op basis van de foto’s en de OPG; er kan niet gezegd worden dat de behandeling van beklaagde niet geïndiceerd was. Het college kan niet beoordelen of patiënt pijn leed of niet, maar heeft geen reden om niet af te gaan op hetgeen beklaagde hieromtrent heeft genoteerd. Wat betreft de door beklaagde onjuist gehanteerde code overweegt het college dat dit niet tot de onderhavige klacht behoort. De klachtonderdelen zijn in zoverre ongegrond.

5.8

Bij casus 4 tenslotte is het college niet gebleken dat beklaagde met zijn behandeling niet is gebleven binnen de professionele standaard. Uit de eerder gemaakte aantekeningen blijkt dat er sprake was van verkleuringen. Beklaagde mocht op basis van de situatie in de mond, waarbij hij niet afweek van het dossier, beslissen dat een vulling noodzakelijk was. De klachtonderdelen zijn op dit punt ongegrond.

5.9

Een aantal klachtonderdelen is terecht voorgedragen. Het college zal daarom een maatregel opleggen. Beklaagde heeft een aantal onjuiste tandheelkundige beslissingen genomen, maar het college rekent beklaagde vooral zwaar aan dat hij zich niet toetsbaar heeft opgesteld, doordat zijn beslissingen niet in het dossier zijn gemotiveerd en of vastgelegd. Om die reden acht het college een berisping op zijn plaats.

6.    DE BESLISSING

Het college

-      verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond als vermeld in 5.5 en 5.6;

-      legt beklaagde de maatregel van berisping op;

-      wijst de klacht voor het overige af.

Aldus gegeven door W.J.B. Cornelissen, voorzitter, S.B. Boorsma, lid-jurist,

M.E. Geertman, Th. J.M. Hoppenreijs en R.T. Thomson, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van B.E.H. Zijlstra-Bauer, secretaris

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.     Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.     Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.     Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.