ECLI:NL:TGZRAMS:2019:212 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/157

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:212
Datum uitspraak: 29-10-2019
Datum publicatie: 29-10-2019
Zaaknummer(s): 2019/157
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Verweerster is werkzaam in het E (E) en heeft, tezamen met een psychiater, een rapportage uitgebracht over klager. Klager verwijt verweerster dat zij de gedragscode NRGD heeft geschonden en onzorgvuldig en ondeskundig heeft gehandeld. Zo wordt verweerster onder meer verweten dat zij de verplichte NRGD-registratie niet heeft vermeld in het E-rapport, dat zij vertrouwelijke gegevens bestemd voor de advocaat via de rapportage inzichtelijk heeft gemaakt aan de rechtbank, dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling en partijdigheid naar een collega toe en dat zij ten onrechte het rapport van de klinisch neuropsycholoog bij de rapportage heeft betrokken. Verweerster heeft verweer gevoerd. Het college heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 1 april 2019 2019 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klager ,

tegen

C,

GZ-psycholoog,

werkzaam te D,

verweerster ,

gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, als jurist verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.             

1.         De procedure

1.1       Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlage;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 28 augustus 2019 gehouden vooronderzoek

1.2       De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Verweerster is GZ-psycholoog en werkzaam in het E (hierna: E) te D. Klager was van 19 september 2016 tot 4 november 2016 opgenomen in het E in verband met een observatieperiode.

2.2       In opdracht van de rechter-commissaris strafzaken bij de rechtbank F hebben verweerster en een psychiater (verweerder in de zaak met kenmerk 19/156) een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van klager. Op 13 januari 2017 is de G rapportage (hierna: de rapportage) uitgebracht.

2.3       Bij het onderzoek van klager waren ook nog andere onderzoekers betrokken. Zo is bij klager onder meer ook neuropsychologisch onderzoek verricht door een klinisch neuropsycholoog en is klinisch-psychologisch onderzoek verricht (o.a. intelligentietest) door een GZ-psycholoog.

2.4       In de rapportage staat onder meer het volgende vermeld, voor zover hier van belang:

“(…)

Verantwoording onderzoeksopzet

(…)

De rapporterend psychiater en psycholoog voerden gedurende de onderzoeksperiode wekelijks een of meerdere gesprekken met betrokkene. Zij verkregen informatie over betrokkene uit eigen gesprekken, alsmede uit de beschikbare stukken, het forensisch milieuonderzoek en de observaties van de groepleiding. Daarnaast werd bij betrokkene testpsychologisch onderzoek verricht, (…) Ook werd neuropsychologisch onderzoek gedaan door (…), klinisch neuropsycholoog. (…)

De onderzoeksbevindingen, de daaruit getrokken conclusies en de beantwoording van de vraagstelling, zijn weergegeven in onderstaand rapport. (…)

Gespreksindrukken en contactverloop

(…)

De strekking van het gesprek is dat er zulke grote verschillen zijn tussen de subonderdelen van de intelligentie, dat er geen eenduidige totaalscore te geven is (zie verder paragraaf 4.3). Tijdens het gesprek neemt betrokkene deze uitleg in zich op en lijkt hij dit te begrijpen. In de brief staat echter: “Ik vroeg u vandaag mijn IQ-uitslag en u kon dit niet één twee drie vertellen. U moet begrijpen hoe vreemd dit bij mij overkwam. U leek mij heel terughoudend hierin.”

(…)

Een voorbeeld hiervan is zijn verweer inzake het ambulante F onderzoek, waarin een subtest van de intelligentietest door de onderzoeker niet werd meegenomen. (…)

Persoonlijkheidsaspecten en psychische functies

(…)

Klinisch psycholgisch onderzoek

(…)

Betrokkene kan zich moeilijk affectief in een ander verplaatsen, ook omdat hij de gevoelens van een ander niet zo goed begrijpt. Hij weet wel dat een ander anders denkt dan hijzelf en dat zijn gedrag consequenties kan hebben voor een ander.

(…)

Diagnostische beschouwing

(…)

De empathie schiet op zowel cognitief, maar vooral affectief gebied tekort. (…)

Er is sprake van duidelijke identiteitsproblematiek waarbij betrokkene geen doorleefd beeld van zichzelf kan geven.

Hij weet daarbij niet wat hij is en wil zijn: Marokkaan of Nederlander, introvert of juist meer naar buiten gericht, heteroseksueel of homoseksueel.

(…)”

3.         De klacht en het standpunt van klager

De kern van de klacht – het college houdt hierbij een andere nummering aan dan het klaagschrift - houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster de gedragscode NRGD heeft geschonden en onzorgvuldig en ondeskundig heeft gehandeld doordat zij:

1.    niet de verplichte NRGD-registratie in het E-rapport te vermelden;

2.    gegevens die vertrouwelijk waren en bestemd waren voor de advocaat van klager via de rapportage inzichtelijk heeft gemaakt aan de rechtbank en de Officier van Justitie en daarmee inbreuk heeft gemaakt op klagers rechten;

3.    ten onrechte geen contact heeft gelegd met de bron van de door verweerder opgenomen informatie, namelijk de H recherche te I – om uit te sluiten dat er bij klager sprake is van een waan of niet;

4.    zich schuldig heeft gemaakt aan discriminatie met betrekking tot de geaardheid van klager – er werden bovendien dwingende vragen gesteld waarbij klager een keuze moest maken;

5.    zich schuldig heeft gemaakt aan psychologische dwaling; er is ten onrechte geconcludeerd dat de empathie [van klager] op zowel cognitief, maar vooral affectief gebied te kort schiet;

6.    zich schuldig heeft gemaakt maken aan belangenverstrengeling en partijdigheid naar een collega  toe (college: verweerster in de zaak met kenmerk 19/159) die de intelligentietest heeft uitgevoerd;

7.    ten onrechte het rapport van de klinisch neuropsycholoog (college: verweerster in de zaak met kenmerk 19/158) bij de rapportage heeft betrokken; klager had aan deze onderzoeker immers aangegeven dat hij bijna niet had geslapen de nacht vóór de intelligentietest en de Vijftien Woorden Test (15-WT) is niet op juiste wijze afgenomen.

Voor zover nodig wordt hieronder nader op het standpunt van klager ingegaan.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Het college stelt voorop dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep is aanvaard. In het tuchtrecht gaat het om persoonlijke betrokkenheid.

Gelet op de inhoud van de stukken alsmede gelet op hetgeen tijdens het mondeling vooronderzoek is besproken, overweegt het college ten aanzien van de verschillende klachtonderdelen als volgt:

5.2       T.a.v. 1e klachtonderdeel:        

Tijdens het mondeling vooronderzoek is duidelijk gemaakt dat het E een eigen format heeft voor rapportages en dat bij een E rapportage het NRGD-registratienummer niet standaard wordt vermeld – anders dan bij een ambulante rapportage waar dat wel gebruikelijk is.

Het college constateert dat het gelet op de NRGD-gedragscode weliswaar beter was geweest het NRGD-registratienummer wel te vermelden in de rapportage, maar het achterwege laten daarvan is van onvoldoende belang om verweerster daar een tuchtrechtelijk verwijt van te maken. Nu de rapporteurs werkzaam bij het E NRGD-geregistreerd moeten zijn, heeft klager de garantie dat verweerster NRGD-geregistreerd is. Het NRGD-register is bovendien openbaar en kan dus door klager, indien gewenst, geraadpleegd worden.

Dit 1e klachtonderdeel dient te worden afgewezen.

5.3       T.a.v. het 2e klachtonderdeel:

Verweerster betwist dat zij via de rapportage aan de rechtbank en de Officier van Justitie inzage heeft gegeven in vertrouwelijke gegevens die bestemd waren voor de advocaat van klager. Klager heeft zelf gevraagd om het kopieëren van stukken en verweerster zelf informatie verstrekt en erop aangedrongen die informatie te betrekken bij het onderzoek. Verweerster heeft verder aangevoerd dat binnen het kader waarin zij en haar collega’s onderzoeker in het E werkzaam zijn, zij verplicht zijn op basis van de opdracht van de rechtbank alles te gebruiken wat hen ter ore komt.

Het college stelt vast dat alleen het gedrag van klager, te weten het aanleveren van veel stukken, is benoemd in de rapportage. Niet is gebleken dat het (vertrouweljik) contact met de raadsman inhoudelijk is opgenomen in de rapportage. Het college heeft ook overigens niet kunnen vaststellen dat verweerster het recht van klager op vrij verkeer met zijn raadsman geschonden heeft. Dit brengt met zich dat dit klachtonderdeel dient te worden afgewezen.

5.4       T.a.v. het 3e klachtonderdeel

Verweerster heeft aangevoerd dat het onderzoek bij het E niet gericht is op waarheidsvinding, maar wel op het duiden van de psychologische en psychiatrische bevindingen, om daarmee zo mogelijk te komen tot een beantwoording van de vraagstelling. De onderzoekers zijn dan ook niet verplicht om contact te leggen met de H recherche.

Verweerster heeft verklaard dat de zaak I slechts werd aangedragen als een voorbeeld en niet één-op-één heeft geleid tot de conclusie van een waanachtig karakter bij klager.

Het college concludeert dat, anders dan klager stelt, verweerster geen contact op hoefde te nemen met de recherche in H. Het college constateert voorts dat de conclusie in de rapportage dat bij klager sprake was van een waanachtig karakter in het spreken niet uitsluitend is gebaseerd op de informatie van klager dat hij informant was bij de federale recherche te I. Het college concludeert dat het beter was geweest als verweerster bij het gebruik van een voorbeeld waaruit zou blijken van een waanachtig karakter van klager in het spreken, ook wordt toegelicht waarom dit een waanachtig karakter betreft. Het is immers op het eerste gezicht niet onmogelijk dat klager informant van de politie te I was. Echter, nu dit voorbeeld niet het enige element is waarop de voornoemde conclusie stoelt, is ook dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook dit klachtonderdeel kan derhalve niet slagen.

5.5       T.a.v. het 4e klachtonderdeel:

Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft verweerster toegelicht dat zij goed begrepen had dat klager zowel op mannen als op vrouwen valt. Dit was tijdens het onderzoek een veelbesproken thema. De manier waarop hierover in de rapportage is geschreven (zie hierboven onder 2.3) was niet om klager een gedwongen keuze te laten maken – dat heeft verweerster naar eigen zeggen ook niet van klager gevraagd -, maar was bedoeld ter illustratie van de waargenomen worsteling van klager met wie hij is en hoe zijn leven eruit zou moeten zien. Seksualiteit dient hier dus als een voorbeeld. Verweerster geeft aan dat voor zover zij op dit thema vragen heeft gesteld, dit niet betekent dat zij klager zou hebben gediscrimineerd. Verweerster betwist dat de vragen zo zwart-wit door haar zijn gesteld, als door klager wordt gesteld.

Het college stelt vast dat dit onderdeel van de klacht wordt betwist door verweerster en aanvullend bewijs voor de stelling van klager ontbreekt - de rapportage biedt geen aanknopingspunten. Hiermee is niet komen vast te staan dat er sprake is geweest van discriminatie met betrekking tot de geaardheid van klager dan wel van dwang in de vraagstelling of benadeling (daardoor) door verweerster. Dit klachtonderdeel dient dan ook te worden afgewezen.

5.6       T.a.v. het 5e klachtonderdeel:

Klager heeft aangevoerd dat het juist de deskundige is – en niet klager zelf - die gebrek aan empathie heeft en zich niet in andermans (klagers) schoenen kan verplaatsen.

Verweerster heeft verklaard dat zij heeft beschreven hoe klager de ander beleeft en dat dit aansluit bij de geconstateerde persoonlijkheidsproblematiek. Dat klager zich niet kan vinden in de observatie zoals vermeld in de rapportage maakt deze observatie volgens verweerster niet onjuist.

Het college is van oordeel dat de psychologische expertise is uitgevoerd zoals redelijkerwijs verwacht mocht worden van verweerster. Verweerster heeft in redelijkheid kunnen komen tot haar conclusie dat de empathie bij klager op vooral affectief gebied te kort schiet. Dat een diagnostische beschrijving niet correspondeert met het beeld dat klager zelf heeft, maakt de beschrijving van verweerster niet fout. Ook dit klachtonderdeel dient te worden afgewezen.

5.7       T.a.v. het 6e klachtonderdeel:

Verweerster heeft verklaard dat zij tijdens haar onderzoek merkte dat klager vragen had over de intelligentietest en de manier waarop die was afgenomen door haar collega onderzoeker. Klager begreep niet dat deze onderzoeker de subtest IQ niet had meegenomen in het rapport, waardoor hij nu een lagere IQ-score heeft gekregen. Omdat de test helder beschreven staat in het rapport, heeft verweerster klager uitleg gegeven over de werkwijze van haar collega. Verweerster is naar eigen zeggen zelf uiteraard bekend met afname van de test en hoopte op deze manier onduidelijkheid/angst bij klager weg te nemen. Deze tegemoetkoming heeft klager kennelijk begrepen als partijdigheid. Van partijdigheid of belangenverstrengeling was volgens verweerster echter geen sprake.

Het college is van oordeel dat uit de rapportage niet blijkt dat verweerster zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling dan wel partijdigheid. De uitleg die is gegeven door verweerster aan klager ten aanzien van onderzoek van een collega, juist met de bedoeling om klager meer duidelijkheid te geven, maakt niet dat van partijdigheid sprake is . Dit onderdeel van de klacht kan dan ook niet slagen.

5.8       T.a.v. het 7e klachtonderdeel:

Verweerster heeft in haar verweer aangevoerd dat het rapport van de klinisch neuropsycholoog een onderbouwd antwoord bevat op de vraagstelling en dat het rapport geen aanleiding geeft om te twijfelen aan het onderzoek of de testresultaten van deze onderzoeker. Het rapport maakt overigens geen melding van het feit dat klager ‘bijna niet had geslapen’. Verweerster is dan ook van mening dat het haar was toegestaan het rapport van de klinisch neuropsycholoog te betrekken bij de rapportage.

Het college constateert dat de klinisch neuropsycholoog op goede gronden is gevraagd om een deelonderzoek te verrichten. Het college ziet geen reden waarom verweerster had moeten twijfelen aan het onderzoek (o.a. 15-WT) of de testresultaten van de klinisch neuropsycholoog. Ook dit laatste klachtonderdeel dient derhalve te worden afgewezen.

5.9       Alles overziend concludeert het college dat de klacht op alle onderdelen moet worden afgewezen. De conclusie luidt dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 29 oktober 2019 door:

J. Recourt, voorzitter,

K. van de Vijfeijken en L. Geertjens, leden-GZ-psycholoog,

bijgestaan door S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris.

WG   secretaris                                                                                     WG     voorzitter