ECLI:NL:TGZCTG:2019:279 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.126

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:279
Datum uitspraak: 19-11-2019
Datum publicatie: 20-11-2019
Zaaknummer(s): c2019.126
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen bedrijfsarts. Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij hem tijdens het spreekuur onheus heeft bejegend, geïntimideerd en vernederd. Daarnaast heeft het spreekuur volgens klager onder suboptimale omstandigheden plaatsgevonden omdat het op plaatsvond op een locatie van de werkgever van klager. Bovendien, zo voert klager aan, wijkt het hem ter hand gestelde verslag af van het aan de werkgever verzonden verslag. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.126 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: C.,

tegen

D., bedrijfsarts, werkzaam te E.,

verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. R.J. Peet te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 24 oktober 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen D. - hierna de bedrijfsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 2 april 2019, onder nummer 2018-280 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De bedrijfsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 oktober 2019, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de bedrijfsarts, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Mevrouw C. heeft de standpunten van klager toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.      De feiten

2.1       Klager is werkzaam bij F. als medewerker geldtransport. Op 5 april 2018 heeft hij zich ziek gemeld.

2.2       Verweerder werkt als bedrijfsarts en doet onder meer, via casemanagementbedrijf G., de verzuimbegeleiding voor F.

2.3       Klager is op 10 juli 2018 bij verweerder op het spreekuur geweest.

3.         De klacht

Klager verwijt verweerder dat hij hem onheus heeft bejegend. Ook is klager door hem geïntimideerd en was verweerder vooringenomen. Verder heeft verweerder geen navraag gedaan bij de huisarts van klager en heeft hij geen lichamelijk of geestelijk onderzoek verricht. Verweerder stelde intimiderende vragen en snoerde klager en/of zijn echtgenote de mond. Ook wordt verweerder een gebrek aan een professionele houding verweten. Er was geen ruimte voor enige toelichting en er werden niet-medische kwalificaties gegeven over de snor van klager in relatie tot het apneumasker. Tenslotte wordt erover geklaagd dat het door verweerder aan klager verstrekte verslag van het consult afwijkt van het door verweerder aan de werkgever verstrekte verslag.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       De belangrijkste klacht gaat over de communicatie en bejegening van klager door verweerder tijdens het spreekuur van 10 juli 2018. Het College overweegt dat verwijten over mondelinge communicatie moeilijk te beoordelen zijn door het College, dat van de communicatie op die dag immers geen getuige is geweest. Het is vaak de toon die de muziek maakt, en die toon is aan derden niet (goed) over te brengen. Hetzelfde geldt met betrekking tot de context waarin woorden of uitlatingen worden gebruikt: die kan bepalend zijn voor de betekenis ervan, maar is lastig te reconstrueren.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft klager aangevoerd dat hij voor zijn gevoel een onnodig lange reis –hij moest zich melden in E.- heeft moeten maken en dat hij in de wachtkamer al door verweerder werd genegeerd. Verder geeft hij aan zich aangevallen te hebben gevoeld door de wijze waarop verweerder zijn vragen stelde. Het stellen van kritische vragen hoort bij het onderzoek dat de bedrijfsarts moet verrichten en bij zijn adviserende taak. Dat verweerder daarbij te ver gegaan is in zijn kritische houding, kan het College niet vaststellen.

Hoewel het vervelend is dat klager zich tijdens het gesprek geïntimideerd en vernederd heeft gevoeld, kan het College niet vaststellen dat van een onheuse bejegening, waarvan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt,  sprake is geweest. 

5.2       Voorafgaand aan het spreekuur had verweerder geen gegevens over klager, zo waren de gegevens van eerdere bezoeken aan de bedrijfsarts niet beschikbaar. Van enige vooringenomenheid van verweerder op basis van eerdere informatie is dan ook geen sprake. Voor zover klager uit de vraagstelling van verweerder heeft afgeleid dat hij vooringenomen is, verwijst het College naar de vorige rechtsoverweging. Ook op dit punt kan het College geen tuchtrechtelijk verwijt vaststellen.

5.3       Het hiervoor gestelde geldt evenzeer met betrekking tot de klacht dat de echtgenote van klager de mond werd gesnoerd. Verweerder heeft aangegeven dat hij zich niet kon verlaten op de antwoorden van de echtgenote van klager en dat het in het kader van zijn opdracht noodzakelijk was dat klager de vragen zou beantwoorden. Het College overweegt dat dat standpunt in zijn algemeenheid op zich juist is. Gesteld noch gebleken is dat verweerder in de onderhavige situatie niet in staat zou zijn om de gestelde vragen te beantwoorden. Over de vraag of verweerder in dit opzicht – en ook betreffende de opmerkingen over de snor van verweerder - grenzen heeft overschreden in de bejegening kan het College, zoals hiervoor al is overwogen, geen oordeel geven.

5.4       Dat geen lichamelijk of geestelijk onderzoek heeft plaatsgevonden en geen navraag is gedaan bij behandelend artsen levert naar het oordeel van het College geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder op. Van verweerder mag worden verwacht dat hij een eigen oordeel vormt op basis van hetgeen hem tijdens het consult is gebleken.

5.5       Het verwijt dat het aan klager ter hand gestelde verslag afwijkt van het aan de werkgever gezonden verslag is naar het oordeel van het College ongegrond. Verweerder heeft zijn bevindingen op gelijke wijze teruggekoppeld aan G. en klager. De wijze waarop G. voor verdere verzending aan de werkgever zorgdraagt valt buiten de invloedsfeer van verweerder.

5.6       Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de conclusie dan ook dat de klacht ongegrond is en zal worden afgewezen.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, met uitzondering van de volgende, door de bedrijfsarts onweersproken dan wel erkende, feiten en omstandigheden:

-          klager heeft in eerste aanleg niet afgezien van het recht om te worden gehoord in het mondeling vooronderzoek, maar heeft - op advies van de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege - afgezien van aanwezigheid bij het vooronderzoek omdat de bedrijfsarts daar niet aanwezig zou zijn en het Regionaal Tuchtcollege de zaak ter terechtzitting zou behandelen;

-          klager was niet werkzaam bij F. als medewerker geldtransport, maar werkte gedurende 37 jaar als beveiligingsbeambte;

-          waar in de laatste en voorlaatste zin van overweging 5.3 tweemaal kennelijk bij vergissing verweerder wordt geschreven moet dit zijn klager.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep zijn klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrond verklaring van het beroep.

4.2       De bedrijfsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3       Klager betoogt allereerst dat hij tijdens het spreekuur op 10 juli 2018 door de bedrijfsarts is geïntimideerd en vernederd. De bedrijfsarts heeft zich volgens klager autoritair opgesteld en is heeft de grenzen van het betamelijke in verre gaande mate overschreden.

4.4      De bedrijfsarts heeft in beroep herhaald zich niet te herkennen in het beeld dat van hem wordt geschetst. Wel heeft hij de echtgenote van klager verzocht om klager zelf zijn vragen te laten beantwoorden. Verder was klager het niet eens met de bevindingen van de bedrijfsarts en maakte klager dat ook kenbaar.

4.5       Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat in gevallen waarin de lezingen van partijen omtrent een (onderdeel van de) klacht uiteenlopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, die klacht dan wel dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond kan worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van de bedrijfsarts maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat bepaalde gedragingen van een arts hem tuchtrechtelijk kunnen worden verweten, eerst moet worden vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor dat oordeel aanwezig is, dat wil zeggen dat aannemelijk is geworden dat feitelijk sprake is van zodanige gedragingen. Dat is in deze zaak niet vast te stellen. Dit betekent dat de klacht over de bejegening van klager op het spreekuur van 10 juli 2018 door het Centraal Tuchtcollege niet gegrond kan worden bevonden.

4.6       Klager voert voorts aan dat het aan hem tijdens het spreekuur van 10 juli 2018 ter hand gestelde verslag afwijkt van het aan de werkgever gezonden verslag. Ter zitting in beroep heeft de bedrijfsarts nader toegelicht dat hij de door hem tijdens een spreekuur gemaakte aantekeningen bij wijze van service alvast print en aan de werknemer overhandigt. Dit heeft hij in dit geval ook gedaan. Na afloop van het spreekuur kopieert de bedrijfsarts deze aantekeningen in het digitale sjabloon dat door G. wordt aangeleverd. Hierbij beantwoordt de bedrijfsarts ook enkele aanvullende vragen die in het sjabloon zijn opgenomen. Het aldus ontstane document wordt diezelfde dag digitaal aan G. gezonden, die het zowel aan de werkgever als aan de werknemer digitaal ter beschikking stelt. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat het door de bedrijfsarts ter zitting in beroep beschreven systeem geen bedenkingen ontmoet omdat er in is voorzien dat beide partijen over hetzelfde document beschikken. Dat het digitaal ter beschikking stellen van het document aan klager in deze zaak kennelijk is misgegaan, kan de bedrijfsarts niet tuchtrechtelijk worden verweten.

4.7       Voor zover klager aanvoert dat het Regionaal Tuchtcollege heeft verzuimd te beslissen op zijn klacht dat tijdens het spreekuur sprake was van suboptimale omstandigheden, omdat het plaatsvond op een F.-locatie overweegt het Centraal Tuchtcollege dat het niet ongebruikelijk is dat een dergelijk spreekuur plaatsvindt in een locatie van de werkgever en dat zo’n locatie naar zijn aard niet suboptimaal behoeft te zijn. De bedrijfsarts heeft toegelicht dat hij vele spreekuren op deze locatie heeft gehouden en dat hem nog nooit klachten daarover hebben bereikt.  Ook op dit onderdeel kan de bedrijfsarts geen verwijt laat staan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

4.8       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege voor het overige geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg.

4.9       Gelet op het voorgaande zal het Centraal Tuchtcollege het beroep verwerpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                                    verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; M.P. den Hollander en

R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en M.L. van den Kieboom-de Groen en

H.S. Boersma, leden-beroepsgenoten en M. van Esveld, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 19 november 2019.

Voorzitter  w.g.          Secretaris  w.g.