ECLI:NL:TGZCTG:2019:277 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.006

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:277
Datum uitspraak: 12-11-2019
Datum publicatie: 13-11-2019
Zaaknummer(s): c2019.006
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog. De gz-psycholoog is werkzaam bij een GGZ-instelling en heeft in 2016 met klager telefonisch contact gehad. Nadien heeft klager nogmaals contact met de gz-psycholoog gehad. Klager verwijt de gz-psycholoog onder meer dat zij een mens die nood heeft en hulp zoekt heeft mishandeld en hem opzettelijk verkeerd heeft geïnformeerd. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege bevestigt deze beslissing.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.006 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

E., gz-psycholoog, werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. B. van der Kamp te Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 15 mei 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen E. – hierna de gz-psycholoog – een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 december 2018, onder nummer 1878b, heeft dat college de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 3 oktober 2019, waar zijn verschenen klager, in persoon, en de gemachtigde van de gz-psycholoog, mr. B. van der Kamp, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Verweerster is werkzaam bij een GGZ-instelling (hierna: de instelling). Op 10 maart 2016 heeft tussen verweerster en klager een telefoongesprek plaatsgevonden. Daarin is afgesproken dat klager zou worden uitgenodigd voor een intakegesprek bij een collega van verweerster op 16 maart 2016. Per e-mail van 16 maart 2016 heeft verweerster dit gesprek bevestigd. De inhoud van deze e-mail was als volgt: “Zoals wij telefonisch bespraken willen wij u uitnodigen voor een intakegesprek 16 maart om 15.30 uur in [D.] met collega [C.]. Voor informatie over de afdeling Psychodynamische Psychotherapie kunt u terecht op  www.[X].nl. Het gesprek zal zich richten op de vragen die u heeft over het kunnen profiteren van psychotherapie in de groep gericht op uw persoonlijkheidsproblematiek.”

Het gesprek met de (medeaangeklaagde) collega is niet goed verlopen. Daarna heeft er nog telefonisch contact plaatsgevonden tussen klager en verweerster over het sluiten van het dossier, hetgeen resulteerde in een nieuwe uitnodiging die bij brief van verweerster aan klager d.d. 1 april 2016 is verzonden voor een gesprek met een collega van verweerster op 6 april 2016. Dit gesprek heeft plaatsgevonden maar heeft niet geleid tot een indicatie voor behandeling bij de instelling.

Klager heeft ook een klacht ingediend bij de klachtencommissie van de instelling.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerster dat zij:

1)      een mens die nood heeft en hulp zoekt heeft mishandeld;

2)      een patiënt opzettelijk verkeerd heeft geïnformeerd;

3)      misbruik heeft gemaakt van een klachtenprocedure om eigen project intern te verkopen;

4)      een klacht heeft veranderd om de dader een hand boven het hoofd te houden;

5)      een verzekeraar heeft doorbelast voor geleverde wanprestatie (mishandelen);

6)      verantwoording weigert te nemen en haar positie misbruikt.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster stelt voorop dat klager niet-ontvankelijk is omdat hij geen belang heeft bij zijn klacht.

Verder herkent zij zich helemaal niet in de aantijgingen van klager, die zij gemotiveerd heeft betwist. Zij betwist dat zij klager de toezegging heeft gedaan dat hij bij de instelling zou kunnen worden behandeld. Weliswaar is er iets misgegaan in de communicatie met klager, zoals ook de klachtencommissie van de instelling heeft overwogen, maar op het moment van het voeren van het gesprek met klager was er geen aanleiding om te voorzien dat klager een heel andere verwachting had.

Zij is van mening dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt treft.

5. De overwegingen van het college

Het college is van oordeel dat de klacht wel degelijk ontvankelijk is. De klacht komt immers hierop neer dat verweerster in haar communicatie met klager heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij als gz-psycholoog jegens klager in acht diende te nemen.

Ten aanzien van de inhoud van de klacht overweegt het college het volgende.

Klager had aan de hand van het telefonische en mailcontact met verweerster verwacht dat het daaropvolgende intakegesprek met de collega van verweerster ten doel had om hem te gaan behandelen, terwijl het slechts de bedoeling van verweerster was om via een intakegesprek met een collega te laten onderzoeken of klager voor (groeps)behandeling bij de instelling in aanmerking kwam.

Het college is van oordeel dat verweerster wel explicieter had kunnen zijn over het doel van het intakegesprek, waardoor teleurgestelde verwachtingen bij klager wellicht voorkomen hadden kunnen worden, maar zij heeft het doel van het intakegesprek niet verkeerd weergegeven.

Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het echter niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

Getoetst aan deze norm acht het college de communicatie van verweerster jegens klager niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Ook overigens is voor het college enig tuchtrechtelijk verwijt jegens verweerster niet komen vast te staan of aannemelijk geworden.

Op grond van het voorgaande wordt de klacht afgewezen als kennelijk ongegrond.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2       De gz-psycholoog voert gemotiveerd verweer en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg door klager geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

4.4       Voor zover klager in beroep beoogt te betogen dat de gz-psycholoog heeft miskend dat bij het telefonisch contact dat zij met klager heeft gehad een behandelingsovereenkomst tot stand is gekomen, overweegt het Centraal Tuchtcollege dat deze klacht in eerste aanleg niet is geuit. Het Centraal Tuchtcollege kan in beroep slechts oordelen over die klachten die in het oorspronkelijk klaagschrift aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Het Centraal Tuchtcollege zal daarom de klacht over de behandelingsovereenkomst buiten beschouwing laten.

4.5       Voor het overige geldt dat in beroep het debat door partijen schriftelijk nog een keer is gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 oktober 2019 is dit debat voortgezet.

4.6       De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over.

4.7       Dit betekent dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht heeft afgewezen en dat het beroep wordt verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: A.D.R.M. Boumans, voorzitter; Y. Buruma en

Y.A.J.M. van Kuijck, leden-juristen en E.D. Berkvens en L.C. Mulder, leden-beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 12 november 2019.

                        Voorzitter   w.g.                                             Secretaris  w.g.