ECLI:NL:TGZCTG:2019:226 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.492

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:226
Datum uitspraak: 20-08-2019
Datum publicatie: 22-08-2019
Zaaknummer(s): c2018.492
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Verweerder heeft als huisarts werkzaam in de praktijk waar klager stond ingeschreven ten behoeve van een Pro Justitia-rapportage informatie aan een gz-psycholoog verstrekt. Klager verwijt verweerder dat hij dit gedaan heeft zonder klager ooit te ontmoeten en voorts dat hij hiervoor geen toestemming had. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.492 van:

A., wonende te B.,

appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. M.H.M. Mook, verbonden aan ARAG – Nederland, Algemene Rechtsbijstand Verzekerings-

maatschappij N.V. te Leusden.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 23 mei 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. – hierna de huisarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 21 november 2018, onder nummer 1880, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft van klager nog nadere correspondentie ontvangen.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 2 juli 2019, waar zijn verschenen klager, en de huisarts, bijgestaan door mr. Mook voornoemd.

Zowel klager als de huisarts en zijn gemachtigde hebben hun standpunten nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager staat sinds maart 2006 ingeschreven in de huisartsenpraktijk waar verweerder als huisarts werkzaam is. Op 26 juli 2017 werd er in de praktijk een e-mail ontvangen, gericht aan een van de huisartsen, met de navolgende tekst (citaat inclusief eventuele spel-taalfouten):

“Geachte Heer [naam huisarts],

In de bijlage vindt u de schriftelijke machtiging van dhr. [naam klager], geboren op 18 november 1939 om informatie bij u op te vragen c.q. deze informatie te verstrekken ten behoeve van een pro justitia rapportage.

Graag zou ik van u vernemen:

-              heeft u psychiatrische problematiek geconstateerd bij betrokkene en/of

                                persoonlijkheidsproblematiek?

-              Hoe is het functioneren van betrokkene te beschrijven (indien u er zicht op heeft?

-              Welk beeld heeft u van betrokkene?

U kynt de informatie versturen naar:

[naam GZ-psycholoog/pro Justitia rapporteur]

(…)”

Bij de e-mail was een Toestemmingsverklaring gevoegd, waarin klager toestemming verleende aan [namen twee huisartsen]/Medisch Centrum [naam gemeente] om de hiervoor omschreven vragen te beantwoorden. Een van de genoemde huisartsen is sedert 1 maart 2018 met pensioen, de andere was afwezig in verband met vakantie.

Verweerder heeft op 31 juli 2017 de navolgende brief (citaat inclusief taal- spelfouten) geschreven aan de GZ-psycholoog.

“Geachte mevr. [naam psychologe],

Naar aanleiding van uw brief op 26-07-2017, bericht ik u het volgende; Collega [naam een van de huisartsen] is met pensioen en kan derhalve uw vragen niet beantwoorden.  Ik heb een dossierstudie verricht om de vragen zo goed mogelijk te kunnen beantwoorden. Ik heb patiënt niet eerder persoonlijk ontmoet. Uit de dossierstudie blijkt, dat in 2010 een aantekening gemaakt is, dat meneer achterdochtig is. Ook is patiënt een keer op eigen verzoek verwezen naar de psychiater (2010). Patiënt heeft deze afspraak vervolgens afgezegd. Van een mogelijk contact met psychiater [naam psychiater] te [naam plaats] heb ik geen correspondentie kunnen vinden (2013). In 2013 wordt er narcistische persoonlijkheidsstoornis benoemd in de evaluatie van het consult. In de bijlage treft uw een overzicht van de desbetreffende contacten.

(…)

[naam verweerder]”

Verweerder heeft bij deze brief episodes en journaalregels gevoegd uit het medisch dossier van klager over de periode 11 juni tot en met 6 december 2010 en 18 oktober tot en met 17 december 2013.

3.         Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij:

1.                  zonder dat hij klager ooit heeft ontmoet en zonder zijn toestemming zijn

                        medisch dossier heeft ingezien.

2.                  de door een GZ-psycholoog in het kader van een Pro Justitia-rapportage

gestelde vragen niet had mogen beantwoorden en deze had moeten doorgeven aan de twee in de Toestemmingsverklaring met name genoemde huisartsen.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder stelt dat hij als huisarts werkzaam is binnen het Medisch Centrum [naam gemeente] en dat het, om zijn functie als huisarts te kunnen uitvoeren, noodzakelijk is dat hij toegang heeft tot de medische dossiers van patiënten.

De brief van de GZ-psycholoog was gericht aan [naam huisarts], die echter sedert

1 maart 2018 met pensioen is en niet meer als huisarts werkzaam is. Als huisarts/vaste waarnemer heeft verweerder deze brief ter beantwoording gekregen

(de andere met name genoemde huisarts was wegens vakantie afwezig).

Verweerder merkt voorts op dat het machtigingsformulier dat door klager was ondertekend mede machtiging gaf aan de artsen werkzaam in het medisch centrum en daarmee dus ook aan verweerder.

5.         De overwegingen van het college

Ad 1.

Vast staat, althans door klager is onvoldoende weersproken, dat de ene in de door klager ondertekende toestemmingsverklaring genoemde huisarts al enige maanden met pensioen was en de andere in verband met vakantie gedurende een maand afwezig was. Daarmee waren deze huisartsen niet in staat gevolg te geven aan het verzoek om informatie. Vast staat ook dat klager diverse malen aan de balie van de huisartsenpraktijk geweest was om naar de voortgang van de informatieverstrekking aan de GZ-psycholoog te informeren en dat op 31 juli 2017 aan hem is meegedeeld dat verweerder de beantwoording ter hand zou nemen. Klager heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Klager heeft voorts nagelaten te stellen op welke grond verweerder, die immers als huisarts werkzaam is binnen het medisch centrum en daarmee dus rechtstreeks betrokken bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst met klager, het medisch dossier van klager niet had mogen inzien. Daar komt bij dat uit de toestemmingsverklaring blijkt dat klager naast de twee huisartsen ook toestemming verleende aan het Medisch Centrum zodat verweerder op grond daarvan ook toestemming mocht veronderstellen en derhalve geen aparte toestemming aan klager hoefde te vragen. Nu verweerder in de beantwoording van de gestelde vragen duidelijk kenbaar gemaakt heeft dat hij klager zelf nog niet had ontmoet is van enige tuchtrechtelijke verwijtbaarheid geen sprake.

Dit klachtonderdeel dient te falen.

Ad 2.

Uit de KNMG richtlijn “Omgaan met medische gegevens” blijkt dat bij gegevensverstrekking op verzoek van derden in algemene zin geldt dat:

-          vooraf gerichte toestemming van de patiënt vereist is;

-           de vragende partij zoveel mogelijk aangeeft over welke gegevens hij al

                        beschikt en welke aanvullende informatie hij van de verstrekkende arts wil                                   vernemen;

-           de arts die informatie levert, uitsluitend de gevraagde informatie geeft en zich

beperkt tot de feitelijke gegevens en bevindingen over de gezondheid van de patiënt;

-           de communicatie zo mogelijk schriftelijk verloopt en bij voorkeur tussen artsen

                        onderling.

Gelet op het vorenstaande vermag het college niet in te zien op welke gronden verweerder de gestelde vragen niet had mogen beantwoorden. Immers uit de beantwoording blijkt dat verweerder uitsluitend op de gestelde vragen antwoord heeft gegeven en dat hij uitsluitend die episoden uit het medisch dossier heeft overgelegd die direct op de vragen zagen.

Dit klachtonderdeel faalt evenzeer.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat beide klachtonderdelen ongegrond zijn.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2              De huisarts voert hiertegen verweer en concludeert tot verwerping van het

beroep.

4.3       In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen van de huisarts nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat.

4.4       In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2019 is dat debat voortgezet.

4.5       De behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: T.L. de Vries, voorzitter, R. Prakke-Nieuwenhuizen en Y.A.J.M. van Kuijck, leden-juristen en M.K. Dees en M. van Bergeijk, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 20 augustus 2019.

Voorzitter  w.g.    Secretaris  w.g.