ECLI:NL:TGZRZWO:2018:131 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 004/2018

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2018:131
Datum uitspraak: 13-07-2018
Datum publicatie: 13-07-2018
Zaaknummer(s): 004/2018
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen neuroloog over deskundigenonderzoek. De rapportages van verweerder beantwoorden in voldoende mate aan de eisen van zorgvuldigheid en vakkundigheid. Verweerder is echter niet proactief genoeg geweest voor wat betreft het opvragen van stukken die noodzakelijk waren voor één van zijn rapportages.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing 13 juli 2018 naar aanleiding van de op 5 januari 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , neuroloog, (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door mr. J.S.M. Brouwer, werkzaam te DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het verweerschrift met de bijlagen;

-          het proces-verbaal van het op 6 april 2018 gehouden mondeling vooronderzoek;

-          de ter zitting door klaagster overgelegde brief van de rechtbank Den Haag

d.d. 16 mei 2018.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 8 juni 2018, waar klaagster met haar echtgenote en verweerder met zijn gemachtigde zijn verschenen.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is op 5 mei 2012 betrokken geweest bij een verkeersongeval, waarbij haar auto aan de linkerzijde is aangereden door een andere auto.

In het kader van de afwikkeling van de wettelijke aansprakelijkheid verrichtte verweerder op verzoek van partijen als onafhankelijk deskundige neurologisch onderzoek. Nadat verweerder het commentaar van klaagster op de conceptversie van zijn rapportage d.d. 9 april 2015 had verwerkt, zond hij de definitieve versie van het rapport d.d. 19 mei 2015 aan de (voormalige) belangenbehartiger van klaagster. In deze rapportage concludeerde verweerder dat er geen neurologische verklaring kon worden gevonden voor de klachten van klaagster.

Bij beschikking van 15 juni 2017 heeft de rechtbank Den Haag bevolen dat er nader deskundigenonderzoek plaats diende te vinden door verweerder. Aan verweerder is een aantal vragen voorgelegd en in het kader van de beantwoording van deze vragen werd verweerder expliciet verzocht om kennis te nemen van een aantal genoemde stukken. Tot de in de beschikking genoemde stukken behoorde informatie van de behandelend neuroloog, maar ook - voor zover hier relevant - de rapportage van neuropsycholoog E d.d. 20 oktober 2016 en de conceptrapportage van psychiater F d.d. 19 juli 2016. Verweerder heeft op 12 oktober 2017 het concept van zijn rapport aan klaagster toegestuurd.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder, zakelijk weergegeven dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door:

1.    zijn rapporten op te stellen op basis van onvolledig onderzoek en onvoldoende informatie; hij heeft niet alle beschikbare informatie opgevraagd die belangrijk was;

2.    een oordeel te geven over het gebruik van anti-epileptica en te concluderen dat er geen indicatie was voor revalidatie;

3.    niet onafhankelijk en objectief te zijn bij het opstellen van de rapportages en klaagster niet te begeleiden of serieus te nemen.

Dit zijn de klachtonderdelen zoals beschreven in het proces-verbaal van het op 6 april 2018 gehouden mondeling vooronderzoek. Ter zitting bevestigde klaagster dat de klacht zoals samengevat in dit proces-verbaal de klacht is zoals zij deze graag ter beoordeling voor wil leggen aan het college.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij het onderzoek deugdelijk heeft voorbereid, uitgevoerd en gerapporteerd.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2.

Naar vaste jurisprudentie moet een rapportage als door verweerder uitgebracht voldoen aan de volgende criteria:

1. het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4.  het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door verweerder uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of verweerder in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.3.

Voor wat betreft de rapportage d.d. 19 mei 2015 oordeelt het college dat het een volledig rapport is, dat qua zorgvuldigheid aan voornoemde criteria voldoet. Ook heeft verweerder in redelijkheid tot zijn conclusie zoals opgenomen in dit rapport kunnen komen. Klachtonderdeel 1 is in zoverre ongegrond.

5.4.

De conceptrapportage d.d. 12 oktober 2017 kan de tuchtrechtelijke toets der kritiek niet volledig doorstaan, omdat verweerder zich onvoldoende heeft ingespannen om over de relevante stukken te beschikken. Voordat verweerder de conceptrapportage aan klaagster zond, had hij minimaal (ook) moeten beschikken over de rapportage van neuropsycholoog E d.d. 20 oktober 2016 en de conceptrapportage van psychiater F

d.d. 19 juli 2016. Dat verweerder deze stukken diende te betrekken in zijn rapportage volgt uitdrukkelijk uit de vraagstelling in de beschikking d.d. 15 juni 2017 van de rechtbank Den Haag. Dat de rapportage d.d. 12 oktober 2017 een conceptrapportage betrof, waarop partijen nog commentaar konden leveren, doet hier niet aan af nu de ontbrekende stukken de kern van voornoemde vraagstelling betreffen. Klachtonderdeel 1 is derhalve deels gegrond.

5.5.

Over het gebruik van anti-epileptica door klaagster merkte verweerder het volgende op in zijn conceptrapportage d.d. 12 oktober 2017: “Voorts wordt gesproken over epileptische verschijnselen, naar ik begrepen heb is de diagnostiek naar de aanwezigheid van epilepsie niet afgerond en een verwijzing naar een epilepsiecentrum is voor zover mij bekend niet gerealiseerd. Betrokkene gebruikt echter nog steeds epileptica. Het lijkt me verstandig om na te gaan of hiervoor nog een indicatie aanwezig is.”  Verweerder deed dit ter beantwoording van de volgende vraag: “Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak en/of de voorgestelde behandeladviezen van de neuroloog?” Verweerder kan hiervan, mede gezien de aard van de door hem beantwoorde vraag, geen verwijt worden gemaakt. Voorts heeft verweerder in zijn rapportages niet geconcludeerd dat er geen indicatie was voor revalidatie. Klachtonderdeel 2 is ongegrond.

5.6.

Uit de in het geding gebrachte stukken kan het college niet afleiden dat verweerder niet onafhankelijk of objectief is geweest bij het opstellen van zijn rapportages. Ook is niet gebleken dat verweerder klaagster onvoldoende serieus heeft genomen. Voorts laten verwijten omtrent bejegening zich moeilijk op hun juistheid beoordelen, als partijen zich op dit punt tegenspreken, zoals hier het geval is. Klachtonderdeel 3 is derhalve ongegrond.

5.7.

Wat betreft de op te leggen maatregel overweegt het college als volgt. De rapportages van verweerder beantwoorden in voldoende mate aan de eisen van zorgvuldigheid en vakkundigheid. Verweerder is echter niet proactief genoeg geweest voor wat betreft het opvragen van stukken die noodzakelijk waren voor zijn conceptrapportage uit 2017. Naar het oordeel van het college kan met een waarschuwing (een zakelijke terechtwijzing die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken) worden volstaan.

6.    DE BESLISSING

Het college:

-          verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond (als hierboven genoemd onder 5.4.);

-          legt de maatregel van waarschuwing op;

-          wijst de klacht voor het overige af.

Aldus gedaan door E.W. de Groot, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist,

R.B. van Leeuwen, P.J.M. van Gurp, R.O. Rischen, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Mostert, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op

13 juli 2018 door  A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                  

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.