ECLI:NL:TGZCTG:2018:184 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.526

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:184
Datum uitspraak: 26-06-2018
Datum publicatie: 27-06-2018
Zaaknummer(s): c2017.526
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen psychotherapeut. Klager en zijn echtgenote zijn in verband met complexe relatieproblemen, vermoede persoonlijkheidsstoornissen en zorgen over de twee minderjarige kinderen door de huisarts verwezen naar de GGZ-instelling waar verweerder als psychotherapeut werkzaam was. Gedurende een jaar heeft verweerder verschillende gesprekken gevoerd, zowel met beide partners samen als afzonderlijk. Op verzoek van klager is de hulpverlening geëindigd. Klager verwijt verweerder – kort gezegd – dat hij geweigerd heeft de problemen van zijn echtgenote te erkennen en dat hij de privacy van klager heeft geschonden door, in het bijzijn van zijn echtgenote, speculatieve uitlatingen te doen over mogelijk bij klager bestaande persoonlijkheidstoornissen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.526 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., psychotherapeut, (destijds) werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. M.A.F. Overdijk, advocaat te Maastricht.

1.         Verloop van de procedure

A.  – hierna klager – heeft op 3 februari 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C.  – hierna de psychotherapeut  – een klacht ingediend. Bij beslissing van 30 oktober 2017, onder nummer 1734, heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychotherapeut heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft van klager nog nadere correspondentie ontvangen.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 mei 2018, waar zijn verschenen klager, en de psychotherapeut, bijgestaan door mr. Overdijk voornoemd.

Zowel klager als de psychotherapeut en zijn gemachtigde hebben hun standpunten nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager en zijn echtgenote zijn in maart 2015 door de huisarts verwezen naar de GGZ-instelling (hierna: de instelling), waar verweerder destijds als psychotherapeut werkzaam was. De huisarts beschreef een complexe situatie met ernstige relatieproblemen, vermoedde persoonlijkheidsstoornissen bij beide echtgenoten en had zorgen over de twee minderjarige kinderen. Klager en zijn echtgenote hadden al twee keer partnertherapie gevolgd, maar zonder resultaat. Bij de instelling zijn klager en zijn echtgenote ingestroomd in het zogenaamde Top ggz zorgprogramma Persoonlijkheidsstoornissen. Anders dan gebruikelijk na aanmelding voor relatietherapie zouden er eerst drie individuele intakegesprekken plaatsvinden, daarna drie gezamenlijke intakegesprekken en zou de intakeprocedure worden afgesloten met een gezamenlijk adviesgesprek.

Op 16 april 2015 had klager het eerste intakegesprek met een collega van verweerder.

In het verslag daarvan in het medisch dossier staat onder meer:

“-Cl geeft aan dat zijn echtgenote therapie nodig heeft. Hij vermoedt een diagnose als dwangmatig liegen bij haar. Hij stelt dat er veel discussies zijn thuis, en een gebrek aan communicatie, en zijn vrouw systematisch afspraken met hem weer ontkend. (…)”

Bij het tweede individuele intakegesprek op 7 mei 2015 kwam klager samen met zijn echtgenote en zij lieten toen weten een gezamenlijke relatietherapie te wensen. Gelet op dit gezamenlijk verzoek en na intercollegiaal overleg werd naast de individuele intake met een intakeprocedure voor partnerrelatietherapie gestart (PRT). Deze werd verricht door verweerder en daarin zijn er drie gezamenlijke intakegesprekken geweest.

Na afloop van de intakeprocedure vond op 18 juni 2015 een multidisciplinair overleg plaats over het te voeren vervolgbeleid. Uitkomst daarvan was onder meer dat er op basis van de waarnemingen tijdens de intake concrete aanwijzingen waren voor een mogelijk autismespectrumstoornis (ASS) bij klager en dat nader onderzoek van klager geïndiceerd was. Op 19 juni 2015 had verweerder samen met een collega het adviesgesprek met klager en zijn echtgenote. Tijdens dat gesprek werd het voorgestelde behandelplan, waarvan een persoonlijkheidsonderzoek naar ASS bij klager deel uitmaakte, besproken. Klager was daarmee akkoord. Na dit adviesgesprek schreef klager op 22 juni 2015 een e-mail aan verweerder met onder meer de volgende inhoud:

“The feedback received last Friday’s was both devastating en puzzling. First of all I feel that, given our current situation, the highly speculative statements made in front of my wife was an invasion of my privacy. (…) Hence, I will fully cooperate in any further research that has to be performed.(..) I would appreciate a private meeting this week.”

Op 1 juli 2015 vond het eerste verlengde intakegesprek met verweerder plaats en zoals verzocht in zijn e-mail van 22 juni 2015 kwam klager alleen. Daarna zijn er nog diverse gezamenlijke gesprekken geweest. Tijdens de sessie op 2 oktober 2015 bleek dat de eerder aangeboden technieken (zoals time-out) niet geholpen hadden en de echtgenote van klager gaf aan te willen scheiden. De mogelijkheid van een proefscheiding werd besproken, maar klager wilde daaraan niet meewerken. Beiden gaven tijdens deze sessie aan geen behoefte meer te hebben aan relatietherapie. Op 28 oktober 2015 heeft de echtgenote samen met de kinderen de echtelijke woning verlaten. Daarna vonden er op verzoek van klager nog een aantal individuele vervolggesprekken plaats. Tijdens het gesprek op 1 december 2015 vroeg klager aan verweerder zijn echtgenote voor te stellen bij haar een persoonlijkheidsonderzoek te laten uitvoeren en hem over de uitkomst daarvan te informeren. Op 17 december 2015 vond het gesprek van verweerder met de echtgenote plaats en op 18 december 2015 belde klager verweerder met de vraag of zijn echtgenote aan het onderzoek ging meewerken. Verweerder noteerde over dit gesprek in het medisch dossier:

“Ik zeg het haar gevraagd te hebben en dat zij het niet wilde. Als hij dan nog meer wil weten zeg ik hem dat niet te kunnen vertellen, omdat ik haar privacy net als de zijne moet respecteren. Ik bied aan hier op 8 januari in een individueel gesprek met hem over te praten. Hij geeft aan dat nog ver weg te vinden; ik toon daar begrip voor omdat ik weet dat dit belangrijk voor hem is, maar zeg de komende twee weken met kerstverlof te zijn. Clnt gaat dan akkoord.”

Op vrijdag 8 januari 2016 vond het gesprek tussen verweerder en klager plaats. Verweerder deelde klager wederom mede dat hij klagers echtgenote had geadviseerd mee te doen aan het onderzoek, maar dat zij dat geweigerd had en dat hij daar verder niets over kon zeggen omdat het gesprek vertrouwelijk was. Klager werd boos en zei onder meer ook met de behandeling te willen stoppen. Bij e-mail van 11 januari 2016 bood verweerder aan om de door klager aangedragen punten in een gezamenlijk gesprek met klagers echtgenote te bespreken. Dit gesprek vond plaats op 5 februari 2016 en naast verweerder, klager en klagers echtgenote was ook de leidinggevende van verweerder aanwezig. Volgens het medisch dossier gaf verweerder tijdens dit gesprek aan dat het voor klager en zijn echtgenote wijs zou zijn zich diagnostisch verder te laten onderzoeken, smeekte klager daarop zijn echtgenote om een onderzoek te laten doen, maar antwoordde zij ontkennend. Klager gaf daarna aan geen verdere individuele hulp te willen.

Nadat er nog afsluitende e-mails zijn gewisseld tussen de leidinggevende van verweerder en klager, is de hulpverlening op verzoek van klager beëindigd.

3.         Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij:

a)     geweigerd heeft om het door klager aangereikte feiten/bewijsmateriaal inzake het persisterend liegen van zijn vrouw te bekijken;

b)     op 19 juni 2015 klagers privacy heeft geschonden door het doen van speculatieve uitlatingen over mogelijk bij klager bestaande persoonlijkheidsstoornissen in het bijzijn van zijn echtgenote, terwijl verweerder ermee bekend was of geacht moet zijn geweest op welke wijze klagers echtgenote dit zou uitleggen en uitbuiten;

c)     op onethische wijze klagers medewerking aan een volstrekt onnodig onderzoek heeft afgedwongen;

d)     tijdens het telefoongesprek met klager op 18 december 2015 misleidende en suggestieve opmerkingen heeft gemaakt;

e)     op onprofessionele wijze heeft geweigerd klager te vertellen wat hij klagers echtgenote op 18 december 2015 precies had gevraagd en de daarop volgende discussie/behandeling op onprofessionele wijze heeft afgesloten.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder reageert als volgt op de klachtonderdelen.

Ad a

Het is niet verweerders taak aan waarheidsvinding te doen. Zijn doel is kwalitatief goede en veilige zorg te bieden en daarbij passen geen waardeoordelen over de schuldvraag bij de een of de ander.

Ad b

Op grond van de bevindingen bij de intake was er een indicatie voor onderzoek naar ASS bij klager. Dat het diagnostiek- en behandelvoorstel in een gezamenlijk gesprek besproken zou worden, was klager en zijn echtgenote duidelijk en zij hebben daarmee ook ingestemd. Het uiteindelijke doel van relatietherapie is verbetering van de relatie na te streven en dit kan enkel gezamenlijk en op transparante wijze worden bereikt. Om die reden wordt het adviesgesprek standaard gezamenlijk gevoerd en kan verweerder dan ook niet verweten worden dat hij door het voeren van dit gesprek de privacy van klager geschonden heeft.

Ad c

In het adviesgesprek gaf klager aan akkoord te zijn met het behandelplan, waaronder het onderzoek naar ASS. Ook in de e-mail die verweerder na het adviesgesprek van klager ontving, bevestigde klager zijn volledige medewerking. Klager heeft kortom steeds ingestemd. Dat hij dit mogelijk deed omdat hij medewerking van zijn vrouw wenste, kan achteraf niet voor rekening van verweerder worden gebracht.

Ad d

Verweerder kon om privacy redenen tijdens het telefoongesprek op 18 december 2015 slechts een summiere toelichting geven en geen nadere mededelingen doen over de inhoud van het gesprek dat verweerder met de echtgenote van klager had.

Ad e

Nadat verweerder klager tijdens het telefoongesprek op 18 december 2015 had aangeboden op 8 januari 2016 een en ander toe te lichten en klager na dit gesprek op 8 januari 2016 boos weg was gelopen, heeft verweerder de volgende werkdag per e-mail met klager contact opgenomen en nogmaals aangeboden een gesprek met klager en zijn echtgenote te willen voeren als klagers echtgenote daarmee zou instemmen. Dat dit gesprek niet naar wens van klager verliep omdat zijn echtgenote niet inging op zijn smeekbede om nader diagnostisch onderzoek te laten doen, valt verweerder niet te verwijten. Die keuze is aan cliënten zelf, verweerder kan daarin slechts aangeven wat zijn advies is.

Concluderend stelt verweerder dat hij niet verwijtbaar heeft gehandeld of verwijtbaar nagelaten heeft te handelen, zodat hem geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.

5.         De overwegingen van het college

Het college overweegt ten aanzien van de specifieke klachtonderdelen als volgt.

Ad a: weigering feiten/bewijsmateriaal te bekijken

Het college overweegt dat het niet de taak is van een psychotherapeut om aan waarheidsvinding te doen. Zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend zorgverlener mag worden verwacht, heeft verweerder dit ook duidelijk aan klager uitgelegd, zoals blijkt uit het medisch dossier. Dat klager moeite had om zich bij deze uitleg neer te leggen - uit datzelfde medisch dossier blijkt dat klager vasthoudend bleef aandringen op feitenonderzoek -  valt verweerder niet te verwijten.

Voorts is niet gebleken dat verweerder zonder kennis te nemen van het door klager gepresenteerde feitenrelaas de behandeling niet naar behoren kon uitvoeren. Als professional heeft verweerder bij de invulling en uitvoering van de behandeling een eigen verantwoordelijkheid. Niet is gebleken dat hij die verantwoordelijkheid niet naar behoren genomen heeft.

Dit klachtonderdeel faalt.

Ad b: schending privacy tijdens adviesgesprek op 19 juni 2015

Het college stelt voorop dat er op verzoek van klager en zijn echtgenote naast de individuele intakegesprekken vrijwel direct is gestart met relatietherapie. Vanaf dat moment vonden er ook gezamenlijke intakegesprekken plaats. Deze keuze voor een dergelijk gezamenlijk traject vereist transparantie en een open opstelling van zowel klager en zijn echtgenote als van verweerder. Dit houdt in dat verweerder ook de bevindingen uit de individuele intakegesprekken tijdens de gezamenlijke sessies met klager en zijn echtgenote mocht delen. Derhalve kan niet gezegd worden dat de verweerder de privacy van klager heeft geschonden door tijdens het gezamenlijk adviesgesprek op 19 juni 2015 aan te geven dat er bij klager een indicatie bestond voor een persoonlijkheidsonderzoek. Op grond van de verwijzing van de huisarts en de bevindingen van de individuele intakeprocedure waren er immers voldoende aanwijzingen dat bij klager mogelijk sprake was van ASS.

Deze klacht faalt.

Ad c: afdwingen medewerking klager aan onnodig persoonlijkheidsonderzoek

Zoals hiervoor is gebleken, heeft klager op 19 juni 2015 ingestemd met het aan hem voorgestelde persoonlijkheidsonderzoek. Daarnaast heeft klager zijn instemming nog eens uitdrukkelijk herhaald in zijn e-mail van 22 juni 2015. Dat het geven van die instemming onder dwang is gebeurd, is het college niet gebleken.

Dat klager, zoals hij stelt, enkel met het onderzoek heeft ingestemd omdat hij daarmee hoopte te bereiken dat ook zijn echtgenote bereid zou zijn aan een persoonlijkheidsonderzoek mee te werken, is een eigen afweging van klager en komt geheel voor zijn risico. Dat valt verweerder niet te verwijten.

Ook is niet gebleken dat het aan klager geadviseerde persoonlijkheidsonderzoek onnodig was. Zoals hiervoor ten aanzien van klachtonderdeel b is overwogen, waren er op grond van de verwijzing van de huisarts en op grond van de bevindingen bij de individuele intake voldoende aanwijzingen dat bij klager mogelijk sprake was van ASS. Dat vervolgens in het onderzoek niet is vastgesteld dat daarvan sprake was, maakt nog niet dat het onderzoek onnodig is verricht.

Dit betekent dat dit klachtonderdeel faalt vanwege het ontbreken van een feitelijke grondslag.

Ad d: suggestieve en misleidende mededelingen tijdens telefoongesprek op 18 december 2015

Klager heeft niet, althans onvoldoende, onderbouwd dat verweerder tijdens het telefoongesprek op 18 december 2015 aan klager suggestieve en misleidende mededelingen heeft gedaan noch is dit het college gebleken.

Het college begrijpt dat klager tijdens dat telefoongesprek niet de informatie heeft gekregen die hij graag wilde hebben, te weten een volledige weergave van het gesprek dat verweerder op 17 december 2015 met zijn echtgenote had gevoerd, en dat hij daar teleurgesteld over was. Klager ziet evenwel over het hoofd dat er vanaf oktober 2015 nadat zijn echtgenote had aangegeven te willen scheiden, geen sprake meer was van een gezamenlijk traject. Er was vanaf dat moment om die reden ook geen sprake meer van transparantie en openheid. Verweerder was daarom op grond van zijn geheimhoudingsplicht jegens klagers echtgenote vanaf dat moment niet meer vrij om hetgeen tijdens een individueel gesprek met de echtgenote van klager aan de orde was gekomen zonder haar toestemming met klager te delen. Verweerder heeft dan ook zorgvuldig gehandeld door klager enkel mede te delen dat zijn echtgenote niet bereid was mee te werken aan een onderzoek en hem niet verder te informeren over haar beweegredenen daarvoor.

Ook dit klachtonderdeel faalt.

Ad e: het onprofessioneel afsluiten van de behandeling

Klager volstaat in zijn toelichting op dit klachtonderdeel met een herhaling van het verwijt dat verweerder weigerde klager te informeren over hetgeen hij klagers echtgenote op 17 december 2015 had gevraagd. Het college verwijst om die reden naar hetgeen hiervoor onder klachtonderdeel d is overwogen.

Voor zover klager heeft bedoeld te betogen dat hij voor niets drie weken op het gesprek met verweerder heeft moeten wachten, ziet het college niet in waarom verweerder door klager op 8 januari 2016 – dus na de kerstvakantie – een gesprek aan te bieden, niet zorgvuldig jegens hem zou hebben gehandeld. Klager heeft nagelaten dit nader te onderbouwen, hetgeen wel op zijn weg had gelegen.

Het college is overigens van oordeel dat de behandeling van klager door verweerder niet onprofessioneel is afgesloten. Verweerder heeft klager bij e-mail van 11 januari 2016 wederom een gesprek samen met klagers echtgenote aangeboden nadat klager op 8 januari 2016 tijdens het gesprek met verweerder boos was weggelopen. Dit gesprek heeft op 5 februari 2016 plaatsgevonden. Aldus is de behandeling van klager door verweerder op zorgvuldige wijze afgesloten. Dat de echtgenote van klager tijdens het gesprek op 5 februari 2016 wederom aangaf niet bereid te zijn aan een persoonlijkheidsonderzoek mee te werken, valt verweerder niet te verwijten.

Met betrekking tot de klachtonderdelen a t/m e

Dat klager bij de aanvang van de behandeling bij de instelling een ander doel voor ogen stond, namelijk dat het wat hem betreft ging over liegen van zijn echtgenote en dat hij daarom al bij het eerste individuele intakegesprek had aangegeven dat zijn echtgenote therapie nodig had, doet er niet aan af dat klager en zijn echtgenote door de huisarts bij de instelling zijn aangemeld voor relatietherapie, waarbij de huisarts tevens had aangegeven dat bij beide echtgenoten mogelijk sprake was van persoonlijkheidsstoornissen. Het is vervolgens aan de instelling, meer in het bijzonder aan verweerder, om als psychotherapeut op verantwoorde wijze invulling te geven aan de behandeling van klager. Het spreekt voor zich dat verweerder na de uitgebreide individuele en gezamenlijke intakeprocedure zijn advies over de verdere behandeling van klager mede baseert op de bevindingen van die uitgebreide intakeprocedure. Zoals hiervoor overwogen, heeft verweerder op goede gronden klager geadviseerd een persoonlijkheidsonderzoek te laten verrichten en ging klager daarmee akkoord. Dat bij klager kennelijk sprake was van een dubbele agenda, valt verweerder niet te verwijten.

Dit alles leidt ertoe dat de klacht op alle onderdelen ongegrond is.”

3.         Beoordeling van het beroep

3.1  Klager is in beroep gekomen tegen de ongegrondverklaring van zijn klacht en

heeft daartoe zeven gronden aangevoerd. Met de eerste grond maakt klager bezwaar tegen de vaststelling van de feiten door het Regionaal Tuchtcollege. Met de tweede tot en met de zesde grond herhaalt klager zijn klacht en licht hij deze nader toe. De zevende grond heeft betrekking op het dossier. Klager verwijt de psychotherapeut dat een navolgbaar dossier ontbreekt. Klager concludeert – impliciet – tot gegrondverklaring van het beroep.

3.2       De psychotherapeut heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

3.3       Zoals hiervoor onder 3.1 overwogen heeft klager in beroep bezwaren geuit tegen de vaststelling van de feiten door het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege is echter van oordeel dat overweging “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg een adequate weergave behelst van de feiten die relevant zijn voor de beoordeling van het voorliggende geschil. Het Centraal Tuchtcollege zal voor de beoordeling van het beroep daarom van die feiten uitgaan.

3.4       Voor wat betreft de grond waarmee klager de psychotherapeut verwijt dat een navolgbaar dossier ontbreekt (grond VII) stelt het Centraal Tuchtcollege vast dat deze klacht in eerste aanleg niet is aangevoerd. Nu het beroep ertoe strekt het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over klachten of bepaalde onderdelen daarvan ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en in beroep geen nieuwe klachten kunnen worden voorgelegd valt dit onderdeel buiten het bereik van dit beroep. Het Centraal Tuchtcollege zal klager in zoverre in zijn beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3.5       Voor het overige zijn in beroep de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen van de psychotherapeut nog een keer ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

3.6       In beroep is het  debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling  op 29 mei 2018 is dat debat voortgezet.

3.7       Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

4.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

-verklaart klager niet-ontvankelijk voor zover hij in beroep een nieuwe klacht aan de orde heeft gesteld;

-verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en

mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs.  M.A.J. Hagenaars en drs. R.M.H. Schmitz, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 26 juni 2018.

            Voorzitter   w.g.                                            Secretaris  w.g.