ECLI:NL:TGZREIN:2017:90 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1751b

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2017:90
Datum uitspraak: 02-08-2017
Datum publicatie: 02-08-2017
Zaaknummer(s): 1751b
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Verweerder is niet op onzorgvuldige wijze tot vaststelling van de diagnose ASS gekomen. Zijn verlengingsadvies voldoet aan de criteria van een rapportage. Overplaatsing van klager naar een afdeling die passend en noodzakelijk was om de best mogelijke zorg aan klager te bieden, was te billijken. Ongegrond.

Uitspraak: 2 augustus 2017

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 17 februari 2017 binnengekomen klacht van:

[A]

verblijvende te [B]

klager

tegen:

[C]

psychotherapeut

werkzaam te [B]

verweerder

gemachtigde mr. D.F. van der Kraan te Nijmegen

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift;

-          het verweerschrift en de aanvulling daarop;

-          het proces-verbaal van het telefonische mondelinge vooronderzoek d.d. 16 juni 2017.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

De klacht is ter openbare zitting van 28 juni 2017 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Verweerder is als behandelcoƶrdinator werkzaam voor [D]. Hij is als clustermanager van de Langdurig Forensisch Psychiatrische Zorg (LFPZ) werkzaam in [B], waar klager verblijft. Verweerder heeft op 5 januari 2016 een verlengingsadvies voor klager uitgebracht waarbij er voor gekozen is om de diagnose schizofrenie los te laten en te kiezen voor een autismespectrumstoornis (hierna: ASS).

Op 14 oktober 2016 is klager tegen zijn wil op de Autistenafdeling van de LFPZ [B] geplaatst. Klager heeft overplaatsing naar een andere afdeling gevraagd, maar dat is geweigerd.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager heeft de volgende klachtonderdelen geformuleerd:

a)         klager verwijt verweerder dat hij ten onrechte de diagnose schizofrenie heeft bijgesteld naar de onjuiste diagnose ASS. Klager ontkent dat er bij hem sprake zou zijn van autismespectrumproblemen.

b)         verweerder heeft een onjuist verlengingsadvies uitgebracht.

c)        de diagnose ASS heeft het gevolg dat klager overgeplaatst is naar een afdeling die erg deprimerend is. Klager heeft een verzoek tot terugplaatsing gedaan, maar verweerder heeft dat verzoek geweigerd.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft het volgende verweer gevoerd:

Ad a)   Klager is lange tijd behandeld onder de diagnose schizofrenie, maar eigenlijk is er vanaf de eerste psychiatrische en psychologische onderzoeken over de jaren heen sprake geweest van verschillende invalshoeken om de verschillende symptomen een plaats te geven. Differentiaal diagnostisch lijkt er meer sprake te zijn van een ASS.

Ad b)  Er is bij klager sprake van complexe psychopathologie, waarbij er grote overlap is in symptomen. Sinds januari 2015 wordt de diagnostiek benoemd als ASS. Recente rapportages hebben gemaakt dat is gekomen tot een completer beeld van klager en dientengevolge is de diagnostische classificatie aangepast. In het verlengingsadvies is deze keuze gemotiveerd verwoord.

Ad c)   Klagers problematiek, door zijn extreme verbale uitingen en het onvermogen om de gevolgen van zijn gedrag voldoende te kunnen afwegen en het gedrag van anderen te kunnen interpreteren, vereist een strikt individuele benadering. Na sluiting van klagers afdeling binnen [D] locatie [F], is klager overgeplaatst naar locatie [B], afdeling [F]. Deze afdeling biedt een milieu van structuur, rust en duidelijkheid voor verpleegden met voornamelijk autismespectrumproblematiek met bejegening die hierop is aangepast. Deze afdeling biedt klager een voldoende mate van autonomie, maar is tevens zorggericht. De wijze van begeleiden en behandelen van klager is op dit moment passend en noodzakelijk om de best passende zorg aan klager te bieden gelet op zijn gedrag en problematiek, losstaand van de vraag hoe de diagnose luidt. Overplaatsing van klager naar een andere afdeling wordt door het behandelteam als onverantwoord geacht. De andere afdelingen binnen de LFPZ kunnen niet de individuele zorg aan klager bieden die noodzakelijk is om de situatie voor alle andere verpleegden leefbaar en veilig te houden. Het is niet alleen voor klagers psychische stabiliteit en zorgbehoefte noodzakelijk om hem te laten verblijven op afdeling [F], maar ook voor de psychische stabiliteit en zorgbehoefte van de andere verpleegden en voor de orde en de veiligheid binnen de locatie [B]. Met klager is besproken dat, zolang zijn gedrag dusdanige extreme vormen aanneemt en hij geen enkele ruimte biedt voor een gesprek met verweerder, plaatsing op een andere afdeling niet mogelijk is.

5. De overwegingen van het college

Ad a)   Het enkele feit dat verweerder, nadat klager jarenlang gediagnosticeerd is met de diagnose schizofrenie, gekozen heeft voor een andere diagnose maakt nog niet dat daarmee de klacht kan slagen. De klacht is pas gegrond, als vast komt te staan dat de wijze waarop verweerder tot de diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. Bij de beoordeling daarvan wordt rekening gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

Het college is van oordeel dat verweerder niet op onzorgvuldige wijze tot vaststelling van de diagnose ASS is gekomen. Immers heeft hij voldoende gemotiveerd dat op basis van de laatste onderzoeken en inzichten tot een beter en completer beeld van klager gekomen is en dat dit noopte tot een andere diagnose. Dit klachtonderdeel kan niet slagen.

Ad b)  Een rapportage zoals door verweerder is uitgebracht, wordt volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege aan de hierna volgende criteria getoetst:

            1.    het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

            2.    het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

            3.    in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

            4.    het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

            5.    de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het Centraal Tuchtcollege toetst ten volle of het onderzoek door de rapporteur uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

Het college is van oordeel dat het verlengingsadvies voldoet aan de hiervoor genoemde criteria. Klager laat na expliciet te duiden op welke punten de rapportage niet zou voldoen aan deze criteria. Dit klachtonderdeel is derhalve (te) algemeen geformuleerd en klager heeft deze stelling niet (voldoende) onderbouwd.

Ad c)   Dat verweerder ervoor gekozen heeft om klager over te plaatsen naar een afdeling die passend en noodzakelijk was om de best mogelijke zorg aan klager, gelet op zijn gedrag en problematiek, te bieden is naar het oordeel van het college een te billijken keuze, zeker gezien in het licht van de door verweerder gegeven motivering.

Gelet op het voorgaande is het college van oordeel dat de klacht op alle onderdelen ongegrond moet worden verklaard en dient te worden afgewezen.    

6. De beslissing

Het college:

-          wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. C.D.M. Lamers als voorzitter, dr. R.J. Takens en W.C.B. Hoenink als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. K. Hoebers-Provoost als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2017 in aanwezigheid van de secretaris.