ECLI:NL:TGZRZWO:2016:18 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 052/2015

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2016:18
Datum uitspraak: 29-01-2016
Datum publicatie: 29-01-2016
Zaaknummer(s): 052/2015
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen gezondheidszorgpsycholoog/psychotherapeut. Klaagster is in 2002 bij verweerster in behandeling geweest. In 2006 heeft verweerster op verzoek van de adoptiemoeder van klaagster aan de adoptiemoeder het door haar in 2003 opgestelde indicatieprotocol toegezonden. Het college acht de klacht van klaagster dat verweerster dit niet zonder haar toestemming had mogen doen gegrond. Voorts heeft verweerster ten onrechte drempels opgeworpen toen klaagster om inzage in haar dossier  en om een gesprek vroeg. Een clënt heeft volgens de WGBO en de geldende beroepscodes steeds recht op inzage in zijn of haar dossier en verweerster heeft ten onrechte eerst gewezen op kosten die daaraan verbonden zijn. Ook had zij een gesprek moeten aanbieden zonder voorwaarden daaraan te stellen. Klachten gegrond. Er is niet gebleken van inzicht in het eigen handelen. Berisping.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 29 januari 2016 naar aanleiding van de op 11 maart 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A, wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut, werkzaam te D,

bijgestaan door E,

v e r w e e r s t e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek met de bijlage;

- de dupliek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 8 december 2015, alwaar klaagster en verweerster zijn verschenen, verweerster bijgestaan door haar gemachtigde. 

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerster heeft klaagster, samen met haar adoptiemoeder, in 2002 in consult gezien. Klaagster, geboren op 6 juli 1989, was toen 12 jaar. Vervolgens heeft verweerster op

20 maart 2002 een indicatiestelling psychotherapie voor klaagster afgegeven. Als diagnose heeft verweerster in de indicatiestelling vermeld: reactieve hechtingsstoornis, het geremde type.

De behandeling is voortijdig afgebroken. Het dossier is gesloten zonder dat een (eind) rapportage is opgesteld dan wel middels een brief verslag aan de huisarts is gedaan.

Verweerster heeft in 2006 op verzoek van klaagsters adoptiemoeder aan haar een afschrift van de in 2002 gegeven indicatiestelling gestuurd. Verweerster heeft daarvoor geen toestemming aan klaagster - toen 16 jaar - gevraagd.

Op 21 februari 2015 heeft klaagster verweerster per e-mail verzocht om inzage in haar dossier te krijgen ten einde vragen beantwoord te krijgen.

Vervolgens vindt er e-mail correspondentie tussen klaagster en verweerster plaats.

In een e-mail van 25 februari 2015 schrijft klaagster onder meer het volgende:

"[….]

Ik vroeg mij af of u verder nog documentatie heeft die u als aanvulling kunt sturen naast hetgeen u al van plan bent te sturen. Zoals eventueel rapportage van gesprekken die u met mij gehad heeft. Ik begrijp dat gesprekken zoals u die met mevrouw […] gehad heeft niet kunt sturen ivm wet privacy persoonsgegevens. Maar toch ben ik benieuwd op welke gegevens u uw diagnose of conclusie gesteld heeft. Wellicht is het anders mogelijk om een korte samenvatting te geven van de feitelijke gegevens zoals deze bij u bekent waren (tegen uw tarief uiteraard). Ik ben bijvoorbeeld benieuwd op of bij u bekend was destijds met dat mijn ouders gingen of inmiddels tot gescheiden waren (2001 zijn zij gescheiden). Ik ben ook benieuwd of u op de hoogte was van de eerdere gestelde diagnose bij mij door andere hulpverlening […].

Ik vraag dit omdat dit voor mij een helder beeld kan geven of u destijds op de hoogte was van deze informatie en of dit invloed heeft gehad op de diagnose of op de gesprekken.

[…]."

Verweerster reageert daar op per e-mail van 25 februari 2015, 16.34 uur:

"Als ik meer moet uitzoek en een samenvatting moet maken dan kost mij dat al gauw 1 à 2 uur en mijn uurtarief is €90,-

Wil je dat?"

Klaagster gaat daarmee per e-mail akkoord.

Verweerster reageert vervolgens per e-mail van 25 februari 2015, 18.41 uur:

"Ik kan je geen kopieën sturen van mijn handgeschreven aantekeningen van de gesprekken die wij hebben gehad. Ik kan ze zelf doornemen en een samenvatting maken van wat mij relevant lijkt. Als je dan nog vragen hebt, moet je misschien een keer komen voor een gesprek."

Verweerster heeft klaagster bij brief van 2 maart 2015 een afschrift van de indicatiestelling (ook wel als 'indicatieprotocol' aangeduid)  toegestuurd.

Daarin schrijft zij, onder meer:

"[…]

In de bijlage stuur ik je de indicatiestelling voor psychotherapie zoals opgesteld d.d. 20-03-2002.

[…]

Omdat de behandeling voortijdig is afgebroken, is het dossier onvoltooid gesloten en is er geen officiële rapportage en ook geen brief aan de huisarts. De indicatiestelling is het enige document uit het dossier dat ik je ter beschikking kan stellen. De onderbouwing voor mijn diagnose staat er ook in. Van het inwinnen van informatie bij je eerdere behandelaar is het niet gekomen. Van je biologische moeder was weinig bekend.

[…]

Ik stuur je nu alles wat ik je kan laten inzien. Als je toch nog graag een gesprek wil ter verklaring van een en ander dan kunnen we daar een afspraak voor maken."

Op 3 maart 2015 schrijft klaagster aan verweerster per e-mail:

"Hartelijk dank voor toezenden van de documenten. Momenteel heb ik wel een aantal vragen na het lezen van uw brief en opgestelde indicatiestelling. Graag wil ik zoals eerder genoemd zo spoedig mogelijk een afspraak met u inplannen.

[…]

Op het formulier van de indicatiestelling heeft u handgeschreven het volgende genoteerd "23-05-2006/copie - à A t.b.v. bureau jeugzorg!"

Ik wil u er nogmaals op wijzen dat dit in strijd is met uw beroepscode […].

Tevens wil ik graag dat de inzage plaatsvindt in uw bijzijn omdat ik graag mijn vragen aan u wil stellen en ik er vanuit ga dat u hiervoor geen kosten in rekening zult brengen gezien bovenstaande punten."

Op 4 maart 2015 schrijft klaagster vervolgens aan verweerster per e-mail onder meer:

"[…]

Ongeacht hetgeen ik ga ontvangen heb ik recht op een inzage. Daarom verzoek ik u, en indien nodig sommeer ik u, tot overeenstemming te komen over een datum waarop de inzage gaat plaatsvinden.

Gezien het verloop van ons contact tot op heden stel ik een termijn van 14 dagen waarbinnen de inzage plaats moet vinden.

Ik verzoek u  uiterlijk vrijdag 6 maart 2015 met een afspraak voorstel te komen voor een inzage en mij te informeren over hetgeen u mij gaat toezenden waarop kennelijk een reactie verwacht.

Mocht u meer tijd nodig hebben om bepaalde documenten op te stellen, zoals de eerder genoemde samenvatting, dan verzoek ik u mij dit te laten weten met een realistisch termijn waarop ik deze kan verwachten.

[…]."

Een gesprek tussen klaagster en verweerster heeft niet plaatsgevonden.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster, nadat klaagster ter zitting haar klacht dat verweerster een verkeerde diagnose heeft gesteld heeft ingetrokken, zakelijk weergegeven, dat verweerster

·         in 2006 delen van het dossier naar derden (klaagsters adoptiemoeder) heeft verstuurd zonder toestemming van klaagster;

·         het verzoek van klaagster om een afspraak te maken voor een gesprek in verband met het door klaagster gedane verzoek om inzage in haar dossier heeft genegeerd;

·         een tarief heeft gesteld voor het maken van een samenvatting van het dossier van klaagster.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven en voor zover na gedeeltelijke intrekking van de klacht nog relevant- het volgende aan.

Verweerster onderkent dat zij een fout heeft gemaakt door het indicatieprotocol in 2006 zonder de toestemming van klaagster aan de adoptiemoeder van klaagster te sturen, maar voert aan dat klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij daar enig nadeel van ondervonden heeft. Voor de beoordeling van sanctiewaardigheid van verkeerd handelen is van belang of dat handelen nadelige gevolgen heeft gehad.

Verweerster erkent dat zij in haar contacten met klaagster eenmaal over een uurtarief heeft gesproken maar dat daarna niet meer heeft gedaan, zij ook geen betaling heeft verlangd voor zoekwerk of voor het gesprek waar klaagster om vroeg.

Verweerster betwist dat zij het verzoek om een gesprek heeft genegeerd. Zij heeft klaagster geschreven dat zij met haar wilde spreken als klaagster haar meer informatie zou geven, omdat een gesprek anders niet zinvol leek.

Er is niet meer informatie dan het indicatieprotocol. Er is geen ander schriftelijk materiaal omdat de behandeling zonder overleg is afgebroken. Haar persoonlijke aantekeningen behoren niet tot het dossier en verstrekt verweerster aan niemand, ook niet aan patiënten.  

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerster heeft erkend dat zij in 2006 het indicatieprotocol niet zonder voorafgaande toestemming van klaagster aan haar adoptiemoeder had mogen verstrekken.

Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond. Dat verweerster zich op dat moment niet realiseerde dat klaagster inmiddels 16 jaar was en derhalve haar toestemming was vereist kan daaraan niet afdoen. Verweerster had zich, zoals zij zelf ter zitting ook wel heeft onderkend, zulks wel moeten realiseren. Ook verweersters stelling dat zij te goeder trouw heeft gehandeld en veronderstelde dat zij de informatie aan klaagsters adoptiemoeder die destijds ook bij de behandeling aanwezig was, kon verstrekken, doet daaraan niet aan af.

Anders dan verweerster en haar gemachtigde hebben aangevoerd is het voor het oordeel ter zake van de klachtwaardigheid en/of de op te leggen maatregel niet van belang of klaagster nadeel van het handelen van verweerster heeft ondervonden.

5.3

De laatste twee klachtonderdelen worden gezamenlijk besproken.

Verweerster heeft op klaagsters verzoek om inzage in het dossier in eerste instantie het indicatieprotocol toegezonden. Toen klaagster daarna verzocht om inzage in andere onderdelen van het dossier heeft verweerster aangegeven dat zij geen kopieën van haar handgemaakte aantekeningen kon sturen maar dat zij daar wel een samenvatting van zou kunnen maken. Dit zou, zo blijkt uit de onder de feiten aangehaalde correspondentie,  al gauw een tot twee uren kosten en waarvoor verweerster een tarief van 90 euro zou rekenen. Als er daarna nog vragen zouden zijn zou klaagster kunnen langskomen voor een gesprek.

Op 3 maart 2015 heeft klaagster verweerster laten weten nog een aantal vragen te hebben en gaf nogmaals aan een afspraak met verweerster te wensen. Verweerster heeft daarop op 4 maart 2015 laten weten:

"[…]

Wil ik zicht krijgen op mijn rol dan zou je mij meer moeten vertellen dan je tot dusver gedaan hebt. Eerder lijkt een gesprek mij niet zinvol."

Klaagster heeft gesteld dat zij deze brief niet eerder heeft gezien dan in onderhavige procedure.

Wat daar ook van zij, zoals blijkt uit artikel 456 van de WGBO en artikel III.3.2.9 van de Beroepscode voor psychologen 2007, op 1 maart 2015 vervangen door artikel 67 van de Beroepscode voor psychologen 2015 en artikel III.4.2.1.1 van de Beroepscode voor Psychotherapeuten 2007,  heeft een cliënt steeds recht op inzage in zijn of haar dossier. Verweerster had klaagster een gesprek moeten aanbieden zonder voorwaarden te stellen.

Verweerster heeft ten onrechte drempels opgeworpen door in eerste instantie klaagster te wijzen op kosten verbonden aan het maken van een samenvatting en door later, in de brief van 4 maart 2014 aanvullende informatie te verlangen.

Dat verweerster uiteindelijk van het in rekening brengen van kosten heeft afgezien heeft zij niet aan klaagster laten weten zodat het klaagster niet bekend kon zijn dat zij geen kosten verschuldigd zou zijn.

Beide klachtonderdelen zijn gegrond.

Ten overvloede wordt het volgende overwogen.

Verweerster heeft ter zitting geen duidelijkheid kunnen geven over haar dossiervoering. Zij heeft verteld dat zij destijds van de negen consulten 'persoonlijke, handgeschreven, aantekeningen' heeft gemaakt, die in haar visie niet tot het dossier behoorden, en dat zij haar aantekeningen na vijf consulten heeft samengevat in het indicatieprotocol. Dit indicatieprotocol was volgens verweerster 'het dossier'.

Hoewel verweerster zegt dat zij gewoonlijk wel een brief aan de verwijzer stuurde is dat in dit geval niet gebeurd omdat de behandeling vroegtijdig werd afgebroken.

Verweerster verklaarde ter zitting dat zij haar werkwijze heeft aangepast en zij nu, na een paar sessies, altijd een brief naar de huisarts/verwijzer met een afschrift naar de cliënt stuurt. De sessieverslagen die zij maakt maken volgens verweerster ook nu nog geen onderdeel uit van het dossier. Dit baart het college zorgen nu het in de beroepsgroep van verweerster gemeengoed is dat deze verslagen, die zorginhoudelijke relevante aantekeningen bevatten die van belang zijn voor de continuïteit van zorg, wel geacht worden tot het behandeldossier te behoren.  

5.5

Nu alle drie overgebleven klachtonderdelen gegrond zijn en uit de houding van verweerster ter zitting weinig inzicht in haar handelen is gebleken, is het college van oordeel dat een berisping op zijn plaats is. 

DE BESLISSING

Het college berispt verweerster.

Aldus gedaan door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mr. dr. Ph.S. Kahn, lid-jurist,

dr. J.P.C. Jaspers, M.W.D. Nijhoff-Huijsse en S.M. Pol, leden- gezondheidszorgpsychologen/psychotherapeuten, in tegenwoordigheid van

mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2016 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.