ECLI:NL:TGZREIN:2016:87 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1640a

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2016:87
Datum uitspraak: 16-11-2016
Datum publicatie: 16-11-2016
Zaaknummer(s): 1640a
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verwijt aan psychotherapeut dat hij op verzoek van derden een verklaring aan de ex-echtgenote van klager heeft afgegeven met daarin een niet onderbouwd waardeoordeel over haar persoonlijk functioneren, terwijl hij wist dat deze verklaring  in een juridische procedure zou worden gebruikt, waarmee hij een bijdrage heeft geleverd aan het in stand houden van een vechtscheiding. Schending van de beroepscode van de NVP. Klakkeloos verstrekken van gegevens aan een derde. Het was voorzienbaar dat de verklaring een rol zou spelen in een echtscheidingsprocedure. Gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing en publicatie.

Uitspraak: 16 november 2016

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 10 maart 2016 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

psychotherapeut

werkzaam te [D]

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift

-          het verweerschrift

-          het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek

-          de door klager overgelegde pleitaantekeningen.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Klager heeft geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 5 oktober 2016 behandeld. Partijen waren aanwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

De ex-echtgenote van klager (hierna: de ex-echtgenote) is in 2015 in behandeling gekomen bij verweerder, die als psychotherapeut tevens als gz-psycholoog werkzaam is. Klager en zijn ex-echtgenote waren op dat moment in een echtscheidingsprocedure verwikkeld waarbij de Rechtbank, met het oog op de belangen van de kinderen, Bureau Jeugdzorg had ingeschakeld.

Op 25 augustus 2015 ontving verweerder een e-mail van Bureau Jeugdzorg waarbij -met toestemming van zijn cliënte, de ex-echtgenote-  relevante informatie met betrekking tot het persoonlijk functioneren van de ex-echtgenote werd opgevraagd.

Op 31 augustus 2015 schreef verweerder aan Bureau Jeugdzorg:

Over haar individuele funktioneren kan ik het volgende vermelden: zij is stabiel en heeft een goede coping in het omgaan met deze stressvolle situatie. De individuele therapie is er op gericht om cliënte te behandelen en ondersteunen in deze complexe situatie. Cliënte functioneert uitstekend als moeder ondanks de complexe echtscheiding waarin zij verwikkeld is. Zij richt zich adekwaat op de behoefte van de kinderen. Zij is in staat gebleken om haar psychotherapie praktijk goed te kunnen voort zetten. Ten slotte heb ik er alle vertrouwen als behandelaar in dat cliënte ook in de toekomst goed zal kunnen blijven functioneren.

Per e-mail van 8 september 2015 liet Bureau Jeugdzorg aan verweerder weten dat de door hem gegeven informatie zeer summier was en werd om meer informatie gevraagd over:

(…..) de hulpvraag, het verloop van de hulpverlening, welke individuele therapie geboden wordt, welke doelen er gesteld zijn. Ook vernemen wij graag waaruit u opmaakt dat mevr. goede copingsmechanismen heeft in het omgaan met haar privé-situatie? Waar baseert u uw visie op  dat zij als moeder uitstekend functioneert?

Hierop heeft verweerder op 20 september 2015 aan Bureau Jeugdzorg geschreven dat hij in het kader van de behandelrelatie met zijn cliënte, geen verdere informatie kon verschaffen.

Vervolgens ontving verweerder op 30 oktober 2015 een e-mail van de ex-echtgenote:

BJZ  heeft laten weten dat jouw beeldvorming niet meegenomen kan worden in de visie van BJZ over het functioneren van moeder, omdat jij geen verdere informatie hebt verschaft op hun vragen en zij het functioneren van moeder anders waarnemen dan jij.

Daarom vraag ik je mij je schrijven aan BJZ toe te zenden, zodat ik deze informatie wel aan een rechtbank kan laten lezen.

Diezelfde dag stuurde verweerder haar de verklaring door die hij op 31 augustus 2015 aan Bureau Jeugdzorg had gestuurd.

De ex-echtgenote heeft deze verklaring van verweerder vervolgens in een gerechtelijke procedure overgelegd.

Op 30 december 2015 heeft klager een aangetekende brief naar verweerder gestuurd waarin hij om uitleg vraagt. Verweerder heeft daar niet op gereageerd.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij:

a)      als zorgverlener ernstig tekort geschoten is door de belevingswereld van de ex-echtgenote  klakkeloos als waarheid over te nemen en buiten de behandelrelatie te brengen zonder enige vorm van onderbouwing. De zorgen van de hulpverleners heeft hij daarbij kennelijk genegeerd of niet onderzocht;

b)      met zijn handelwijze de belevingswereld van de ex-echtgenote dusdanig bevestigd of gestimuleerd heeft, dat hij een bijdrage levert aan het in stand houden van een vechtscheiding die schadelijk is voor de kinderen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder acht de klacht van klager gegrond. Pas na ontvangst van de aangetekende brief van klager heeft verweerder zich gerealiseerd dat hij een fout had gemaakt. Verweerder erkent dat hij zich in zijn verklaring van 31 augustus 2015 aan Bureau Jeugdzorg niet heeft beperkt tot het geven van feitelijke informatie en betreurt tevens dat hij de e-mail nadien in handen van de ex-echtgenote heeft gesteld. Verweerder probeerde met zijn verklaring zijn cliënte te ondersteunen en verkeerde in de veronderstelling dat hij klager daarmee niet zou schaden.  Verweerder heeft nooit eerder een verzoek om informatie van Bureau Jeugdzorg gehad en was zich er niet van bewust dat de  inhoud van de verklaring een verdere rol zou gaan spelen in de echtscheidingsprocedure. Verweerder meende ook verplicht te zijn om de informatie aan Bureau Jeugdzorg te verstrekken. Dit in tegenstelling tot de verzoeken die verweerder met regelmaat van bedrijfsartsen ontvangt; in die gevallen beperkt hij zich tot het geven van feitelijke informatie. Na overleg met een advocaat heeft verweerder niet meer op de brief van klager gereageerd. Verweerder heeft achteraf in intervisieverband meerdere malen aandacht gevraagd voor de gang van zaken en er lering uit getrokken. Verweerder heeft zijn excuses aan klager aangeboden.

5. De overwegingen van het college

Ad klachtonderdeel a)

Voor het college staat vast dat verweerder zich in zijn verklaring aan Bureau Jeugdzorg niet heeft beperkt tot het weergeven van feiten, maar een -overigens niet onderbouwd- waardeoordeel heeft gegeven over het persoonlijk functioneren van de ex-echtgenote waarbij hij met betrekking tot haar kwaliteiten als moeder heeft verklaard: “Cliënte functioneert uitstekend als moeder ondanks de complexe echtscheiding waarin zij verwikkeld is. Zij richt zich adekwaat op de behoefte van de kinderen.”

Verweerder heeft daarmee in strijd gehandeld met artikel III.3.1.1  van de voor hem geldende beroepscode van de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP)  dat bepaalt dat de behandelaar  op verzoek of met toestemming van de cliënt uitsluitend schriftelijke informatie zonder conclusies of waardeoordeel aan derden mag verschaffen.

Ter zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat hij in de veronderstelling verkeerde verplicht te zijn om informatie aan Bureau Jeugdzorg te verstrekken. Verweerder heeft echter niet kunnen aangeven op grond waarvan hij meende die verplichting te hebben. Het college is van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om, alvorens enige informatie te verstrekken, zich nader te (laten) informeren over het al dan niet bestaan van een (wettelijke) verplichting daartoe. Dat verweerder dit heeft nagelaten en derhalve klakkeloos aan het verzoek van Bureau Jeugdzorg heeft voldaan, valt hem aan te rekenen.

Daarnaast rekent het college verweerder tevens aan dat hij deze verklaring twee maanden later op verzoek van de ex-echtgenote aan haar heeft doorgestuurd nu vast staat dat verweerder ervan op de hoogte was dat zij in een echtscheidingsprocedure verwikkeld was en dat zij voornemens was de verklaring aan de rechtbank te overleggen. Het moet voor verweerder dus redelijkerwijs voorzienbaar zijn geweest dat zijn verklaring een rol zou kunnen gaan spelen in de echtscheidingsprocedure. Volgens vaste jurisprudentie dient een behandelaar zich bij een verzoek om een verklaring zeer terughoudend op te stellen en al helemaal als het gaat om een verklaring die beoogt te worden gebruikt als steun voor het standpunt van de cliënt in een juridische procedure. Naar het oordeel van het college had verweerder er wijzer aan gedaan de gevraagde verklaring niet te geven, althans deze strikt te beperken tot een weergave van feitelijke gegevens. Het klachtonderdeel is gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

Het door klager gestelde gevolg van het verweten handelen staat niet ter beoordeling van de tuchtrechter. De tuchtrechter toetst of een hulpverlener, in dit geval de psychotherapeut, bij het handelen waarover wordt geklaagd, is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Dat betekent dat de vraag wat de mogelijke gevolgen van het handelen van verweerder zijn geweest onbeantwoord kan blijven. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

De maatregel

Wat de op te leggen maatregel betreft houdt het college rekening met het feit dat verweerder inzicht heeft getoond in de onjuistheid van zijn handelen ter zitting, zijn excuses aan klager heeft aangeboden en bovendien niet eerder tuchtrechtelijk veroordeeld is. Alles overziend zal het college de maatregel daarom beperken tot een waarschuwing.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend, bepaalt het college dat deze beslissing zal worden gepubliceerd.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht deels gegrond;

-          legt verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-          wijst de klacht voor het overige af;

-          bepaalt dat deze beslissing zal worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan het “Tijdschrift voor psychotherapie”.   

Aldus beslist door mr. A.H.M.J.F. Piëtte als voorzitter, dr. R.J. Takens en W.C.B. Hoenink

als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in

het openbaar uitgesproken op 16 november 2016 in aanwezigheid van de secretaris.