ECLI:NL:TGZREIN:2016:25 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1559a

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2016:25
Datum uitspraak: 09-03-2016
Datum publicatie: 09-03-2016
Zaaknummer(s): 1559a
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie:   Klager verwijt de psychotherapeut dat hij niet gekwalificeerd was ten tijde van de behandeling van de dochter van klager (gedeeltelijk gegrond), geen adequaat dossier heeft gevormd (gegrond), klager als gezaghebbend ouder niet heeft geïnformeerd over de behandeling en zijn toestemming niet heeft gevraagd (gegrond), zijn beroepsgeheim heeft geschonden (gegrond) en een verkeerde diagnose (chronisch PTSS) heeft gesteld (gegrond). Verweerder was eindverantwoordelijk voor het handelen van de niet BIG-geregistreerde behandelaar van de dochter, maar was inhoudelijk niet of nauwelijks betrokken. Verweerder heeft zijn taak schromelijk verwaarloosd. De behandelaar was in de veronderstelling dat verweerder kinderpsychiater was. Maatregel: uitzonderlijk slecht hulpverlener betoond. Niet gehouden aan professionele maatstaven. Optreden ter zitting ontluisterend. Onaanvaardbaar risico voor de individuele gezondheidszorg. Doorhaling.

Uitspraak: 9 maart 2016

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 8 april 2015 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

gemachtigde mr. S. Imdahl te Dordrecht

tegen:

[C]

psychotherapeut

werkzaam te [D]

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift en de aanvullingen daarop

-          het verweerschrift en de aanvulling daarop

-          de brief van de secretaris van het tuchtcollege aan klager d.d. 24 april 2015

-          de brief van de secretaris van het tuchtcollege aan verweerder d.d. 16 juli 2015

-          de brief van de gemachtigde van klager d.d. 22 september 2015 met bijlagen

-          de fax van de gemachtigde van klager d.d. 20 oktober 2015 met het medisch dossier

-          de brief van de secretaris van het tuchtcollege aan de gemachtigde van klager

d.d. 2 september 2015

-          de pleitnotities overgelegd door klager en zijn gemachtigde.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van

het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 1 februari 2016 behandeld, tezamen met de zaak onder nummer 1559b, waarin dezelfde klacht tegen verweerder is behandeld in zijn hoedanigheid van arts. Partijen waren aanwezig, klager bijgestaan door zijn gemachtigde. Ter zitting is mevrouw drs. [E] op last van het college als getuige gehoord.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager is de vader van [F], geboren in augustus 2007 (hierna: de dochter). Klager was met moeder van zijn dochter verwikkeld in verschillende procedures. In het medisch dossier van de dochter staat dat de moeder op 6 april 2011 heeft gezegd dat ze bang was dat klager zijn dochter had misbruikt. Zij heeft daarvan aangifte bij de politie gedaan. De aanklacht is geseponeerd. Deze beslissing is na bezwaar van de moeder door het hof en de Hoge Raad bevestigd. De dochter is verwezen naar mevrouw drs. [E], orthopedagoge en integratief kindertherapeute, niet BIG-geregistreerd (hierna: de behandelaar), die de dochter in behandeling heeft genomen. De behandelaar heeft ten behoeve van de dochter de behandeling aangemeld bij een zorgmakelaar, [G] BV, hierna: de BV. De BV koppelde de behandelaar aan verweerder. Verweerder was tot 2008 geregistreerd geweest als psychiater. In dat jaar was zijn inschrijving in die hoedanigheid verlopen en was hij nog geregistreerd als arts en als psychotherapeut.

Volgens een schriftelijke verklaring van verweerder was hij in de periode van 8 september 2011 tot 4 juni 2012 de eindverantwoordelijke professional bij de behandeling van de dochter en is met de moeder op 21 september 2011 een behandelovereenkomst gesloten.

De BV faciliteerde de behandeling met een digitaal dossier, waarin de behandelaars gegevens over de behandeling konden vermelden. Op 5 juni 2012 werd de BV failliet verklaard. De dossiers, die de BV had laten beheren door een andere BV, konden door de behandelaren bij die andere BV of bij de curatoren worden opgevraagd. Verweerder heeft daartoe geen poging gedaan. Het dossier is, ondanks pogingen van de advocaat van klager, nooit boven water gekomen. Verweerder heeft als DBC-houder via de BV de behandeling bij de zorgverzekeraar gemeld teneinde betaling voor de behandeling te verkrijgen.

De behandelaar is tijdens de behandeling informant geweest voor de Raad voor de Kinderbescherming, hierna: de raad. De raad had informatie gevraagd om de rechter te adviseren over een omgangsregeling tussen de dochter en klager. De behandelaar had daarop informatie gegeven. De raad adviseerde vervolgens tot begeleide omgang. Nadat het raadsrapport d.d. 29 maart 2012 was verschenen, heeft de behandelaar ongevraagd een brief aan de raad geschreven d.d. 24 april 2012, met verzoek die brief aan het rapport te hechten of op andere wijze aan de rechtbank te overhandigen. In deze brief staat onder meer:

“[De dochter] is in september 2011 aangemeld met zeer ernstige klachten, waaronder slaapproblemen, stress, angst voor controleverlies en herbelevingen.

Er is een medische diagnose gesteld: seksueel misbruik binnen de familie en inmiddels kan daaraan toegevoegd worden dat er sprake is van een chronische PTSS. Dit betekent dat [de dochter] is blootgesteld aan een of meerdere gebeurtenissen die een bedreiging vormden voor de fysieke integriteit van [de dochter] en de symptomen langer dan 3 maanden aanwezig zijn. De behandeling van de dochter wordt gedaan in de tweede lijn, wat wil zeggen dat de kinderpsychiater de supervisie heeft.

(…)

In dit stadium van de therapie en op jonge leeftijd is het evenwel niet in het belang van [de dochter] om contact met vader te hebben.

(…)

Het grensoverschrijdend gedrag van vader heeft bij [de dochter] tot groot psychisch lijden en verwarring geleid. Vader ontkent dat er grensoverschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden. Zijn dochter kan zich op deze leeftijd verbaal uitdrukken. Gelooft vader zijn dochter niet?”.

Naar aanleiding van deze brief heeft de raad zijn aanvankelijke voor klager positieve advies gewijzigd in een advies om geen omgang toe te staan. Een klacht van klager hierover bij de klachtencommissie van de raad is gegrond verklaard.

Klager heeft tot op de dag van vandaag, ondanks een voor hem positieve beslissing van de rechtbank, geen omgang met zijn dochter kunnen hebben.

3. Het standpunt van klager en de klacht

De klachten luiden als volgt:

1. verweerder was ten tijde van de behandeling niet gekwalificeerd;

2. verweerder heeft geen adequaat dossier gevormd en heeft van de behandeling geen kennis gegeven aan de huisarts;

3. verweerder had klager als gezaghebbend ouder moeten informeren over de behandeling en ook zijn toestemming moeten vragen;

4. verweerder heeft zijn beroepsgeheim geschonden door, via de behandelaar, informatie die hij klager onthield wel aan derden te verstrekken;

5. de diagnose “chronisch PTSS”, waarvan onderdeel uitmaakt dat klager zijn dochter heeft misbruikt, is onjuist.

Klager vraagt zich af of verweerder wel beseft wat voor stempel zijn dochter heeft gekregen: chronische PTSS, terwijl de huisarts van niets wist.

Wat klager heeft meegemaakt, is traumatisch. Hij is een hele dag verhoord door de zedenpolitie. Hij heeft de meest verschrikkelijke dingen gehoord, maar erger nog was dat het de woorden van zijn dochter zouden zijn geweest. En dat hij daarvoor verantwoordelijk werd gesteld. Wie kan zich voorstellen wat het met je doet als je hoort wat je allemaal met je dochter zou hebben gedaan. Het is te walgelijk voor woorden. Zijn dochter zou anderhalf jaar oud zijn geweest en het zou precies een jaar hebben geduurd. Klager heeft dit op het politiebureau de hele dag gehoord; hij heeft er tot op de dag van vandaag last van. Klager voelt zich machteloos omdat de moeder misbruik maakt van het rechtssysteem, geholpen door onder andere verweerder. De moeder dreigde al met leugens toen klager nog met haar samenwoonde. Zijn dochter is gehersenspoeld, gevoed door de haat van haar moeder. Hierdoor zal, bovenop de vijf al verloren jaren, heel veel tijd nodig zijn om zijn dochter opnieuw te leren kennen. Verweerder is hier eindverantwoordelijk voor.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder begrijpt uit het klaagschrift dat klager eerst en vooral contact wil met zijn dochter en dat hem dit wordt belet. Hieruit is voor verweerder duidelijk geworden dat in de loop der jaren een ingewikkelde situatie is ontstaan binnen het gezin, waarbij alle betrokkenen min of meer leed ervaren. Het lijkt verweerder dat er eerst goed gekeken moet worden naar de situatie binnen het gezin zelf en hoe hierin te handelen.

Verweerder wenst zijn werkwijze als supervisor te verhelderen. Supervisie is een begrip waarover men kan discussiëren. Verweerder doet supervisie als arts/psychotherapeut sinds 2008. Daarvoor was hij werkzaam als (kinder)psychiater. Zijn registratie als psychiater heeft hij laten verlopen omdat hij die niet meer nodig had. Verweerder superviseert therapeuten die zelfstandig met cliënten werken in een eigen praktijk. Dat betekent dat de therapeut hem desgewenst om advies kan vragen in een specifieke casus. Verweerder is niet inhoudelijk betrokken bij een casus en ziet geen cliënten. Het basisstandpunt van verweerder is dat hij vertrouwen heeft in de deskundigheid van de therapeut. Daaruit mag duidelijk zijn dat hij geen diagnoses stelt over de cliënten van de therapeuten die hij superviseert en ook geen gegevens, dossiers of andere documentatie verzamelt. Hij is op geen enkele manier betrokken geweest bij het behandelingsproces en aanverwante handelingen. Formeel was hij eindverantwoordelijke, maar feitelijk niet.

Ter zitting heeft verweerder nader het volgende naar voren gebracht.

Verweerder had regelmatig contact met de behandelaars; dat ging over de wijze waarop zij functioneerden. Verweerder heeft gezegd dat de behandelaar moest handelen in het belang van het kind. Hoe dat werd gedaan, wist verweerder niet. Verweerder weet niet wie de DBC-houder was. Hij weet ook niet wat daarmee wordt bedoeld. Hij schreef niets op over de behandeling; misschien ooit een aantekening, maar hij hield geen dossier bij. Verweerder had geen zicht op het dossier; hij had alleen contact met diegene die daarover vertelde. Verweerder kreeg betaald door [G] BV. Zij declareerden bij de zorgverzekeraar. Verweerder diende daar iets in. Hij stuurde dan een paar regels, waarschijnlijk vanuit de opmerkingen van de behandelaar uit de intervisiegroep.

Verweerder weet niet of de huisarts was geïnformeerd. Hij heeft het niet gedaan. Degene die de therapie doet, moet dat doen. Verweerder kende de diagnose niet en kan die daarom ook niet toetsen. Hoe erg de diagnose ook is: de diagnose is een randverschijnsel.

Verweerder heeft geen dossier.

Verweerder is enkele jaren nadat hij was uitgeschreven uit de psychiatrie bij [G] gaan werken. Daarna is hij een eigen praktijk gaan voeren. Hij is nu weer eindverantwoordelijk. Een orthopedagoge en een collega van haar doen de gesprekken. Verweerder houdt nu dossiers bij; sinds twee jaar wordt dat echt serieus gedaan.

Verweerder is van mening dat hij een grote steek heeft laten vallen; hij vindt het heel erg voor klager. Achteraf had hij het zorgvuldiger gedaan. Hij heeft dat nog nooit meegemaakt. Hij had het systeem beter moeten volgen.

5. De overwegingen van het college

Vaststaat dat verweerder eindverantwoordelijk was voor het handelen van de niet BIG-geregistreerde behandelaar van de dochter. Niet duidelijk is geworden wat de feitelijke betrokkenheid van verweerder bij de behandeling was. Verweerder stelt dat hij inhoudelijk niet of nauwelijks betrokken was. De behandelaar, als getuige gehoord, heeft ter zitting daarover het volgende verklaard. Zij pleegde altijd overleg. Er was overleg over het behandelplan en de diagnose. Verweerder moet de diagnose hebben geaccordeerd, anders kon de behandelaar niet verder werken in het elektronische administratiesysteem van de BV. De behandelaar deed voorstellen en daar was overleg over. De behandelaar was in de veronderstelling dat verweerder kinderpsychiater was. Zij heeft nooit contact met de vader, klager, gehad. Voor het schrijven van de brief aan de raad heeft zij contact met verweerder gehad.

Het college is van oordeel dat buiten beschouwing kan blijven in hoeverre verweerder feitelijk op de hoogte was van het handelen van de behandelaar. Het is zonder meer duidelijk dat verweerder tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor alle belangrijke beslissingen die in het kader van de behandeling van de dochter werden genomen, waaronder in ieder geval de diagnose, de brief aan de raad, de controle op de instemming en de informatie aan de gezagsdragende ouders, de dossiervoering en de communicatie met de huisarts.

Verweerder heeft zijn taak schromelijk verwaarloosd. Uit zijn eigen verklaring blijkt niet dat hij meer heeft gedaan dan de behandelaar erop te wijzen dat het belang van het kind centraal diende te staan. Van enige inhoudelijke kritische betrokkenheid bij het tot stand komen van de -zeer zware en voor klager extreem belastende- diagnose PTSS is niet gebleken en naar zijn eigen verklaring is die er ook niet geweest. Leidend bij zijn betrokkenheid was, naast het (wijzen op het) belang van het kind, slechts zijn grote vertrouwen in de behandelaar, die kennelijk klakkeloos werd gevolgd. Deze schromelijke tekortkoming is eens te meer schrijnend, omdat de diagnose was gebaseerd op een (weinig onderbouwde en nooit bewezen) hoogst ernstige beschuldiging aan het adres van klager, zonder dat klager daarbij was betrokken, zelfs zonder dat klager werd geïnformeerd over de diagnose en de behandeling.

Ten aanzien van de afzonderlijke klachtonderdelen overweegt het college nog

het volgende.

Ad 1

Dit klachtonderdeel is ongegrond voor zover het berust op de stelling dat verweerder niet

BIG-geregistreerd was. Dat was hij wel, als arts en als psychotherapeut. Wel is dit klachtonderdeel in zoverre gegrond dat verweerder zich in de brief van de behandelaar aan de raad, welke brief hij kende of behoorde te kennen, heeft laten kwalificeren als kinderpsychiater, wat hij niet meer was. Zijn ter zitting gemaakte opmerking dat het in feite niet uitmaakt of hij arts dan wel psychiater was, omdat hij immers hetzelfde werk deed, wijst het college van de hand. Het misbruiken van de titel kinderpsychiater heeft aan de brief een zwaardere lading gegeven dan was gerechtvaardigd.

Ad 2

Dit klachtonderdeel is gegrond. Verweerder heeft erkend dat hij geen dossiers bijhield in die gevallen dat hij supervisor/hoofdbehandelaar was. Erger nog is dat hij zich ook niet op de hoogte stelde van hetgeen de behandelaar in het dossier optekende. Verweerder vervulde zijn taak uitsluitend aan de hand van mondelinge mededelingen van de behandelaar. Verweerder heeft hierdoor met negatie van het belang van een deugdelijke dossiervoering volstrekt in strijd met de ter zake voor hem geldende professionele maatstaven gehandeld.

Ad 3 en 4

Ook deze klachtonderdelen zijn gegrond. Verweerder had uiteraard toestemming van klager als medegezaghebbend ouder moeten vragen voor de behandeling en klager ook moeten informeren, althans erop moeten toezien dat dit gebeurde. Hij had evenmin zonder medeweten en toestemming van klager informatie aan derden, met name de raad, mogen verschaffen. Overtreding van deze regel is eens te meer verwijtbaar gelet op de aard en ernst van de informatie over klager.

Ad 5

Het college beschikt niet over enige vorm van een dossier. Dat is toe te rekenen aan verweerder, die geen dossier bijhield en bovendien, zoals hij ter zitting verklaarde, geen enkele actie heeft ondernomen om het dossier van de behandelaar, waarvoor hij verantwoordelijk was, na het faillissement van de BV boven water te krijgen. Het komt daarom voor rekening van verweerder dat de juistheid van deze diagnose niet kan worden aangetoond. Eens te meer geldt dat voor zover als onderdeel van de diagnose gelden de aan klager toegeschreven oorzakelijke gedragingen, die ondanks een tot de hoge raad toe gevoerde procedure nooit zijn komen vast te staan. Maar ook zonder dossier kan het college tot het oordeel komen dat deze diagnose, door het ontbreken van een inhoudelijke bijdrage van verweerder, niet gesteld had mogen worden. Ook dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

De conclusie is dat alle klachtonderdelen, zij het klachtonderdeel 1 deels, gegrond zijn.

Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt het college het volgende.

Verweerder heeft zich een uitzonderlijk slecht hulpverlener betoond. In geen enkel opzicht heeft hij zich gehouden aan de voor hem geldende professionele maatstaven, terwijl hij kon weten dat er zeer grote belangen op het spel stonden en de grootste zorgvuldigheid geboden was. De wijze waarop verweerder ter zitting reageerde, was ontluisterend; verweerder bleek, hoewel hij toegaf steken te hebben laten vallen, geen idee te hebben van het belang van regels die hij als hulpverlener in acht heeft te nemen. De onderhavige klachten en de houding van verweerder ter zitting hebben het college tot de conclusie gebracht dat het een onaanvaardbaar risico voor de individuele gezondheidszorg zou meebrengen als verweerder zijn praktijk blijft uitoefenen. Gelet op dit belang kan het college niet anders dan de doorhaling van verweerder als arts in het register opleggen. Het college zal, om redenen aan het algemeen belang ontleend, bepalen dat deze beslissing zal worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant en, zodra zij onherroepelijk zal zijn, ter publicatie zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Psychotherapie .

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond als hiervoor overwogen;

-          legt aan verweerder op de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het register;

-          en voor het geval verweerder zich reeds heeft laten uitschrijven, ontzegt het college verweerder het recht op wederinschrijving;

-          wijst de klacht voor het overige af;

-          bepaalt dat deze beslissing zal worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Psychotherapie .

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, dr. R.J. Takens en

W.C.B. Hoenink als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2016 in aanwezigheid van de secretaris.