ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1287 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2010.239

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1287
Datum uitspraak: 26-04-2011
Datum publicatie: 18-08-2011
Zaaknummer(s): c2010.239
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klager verwijt huisarts onder meer dat deze na een incident op de praktijk klager en zijn gezin spoorslags heeft uitgeschreven uit de praktijk en dat deze ten onrechte de reden van uitschrijving in het dossier heeft opgenomen. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht in zoverre gegrond en legt de maatregel van waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het principale beroep omdat niet valt in te zien dat de aan de orde zijnde handelwijze van de huisarts de enige manier was waarop hij de veiligheid van zijn medewerkers kon garanderen. Ook het incidentele beroep wordt verworpen.  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.239 van:

                                               A., huisarts, wonende te B., appellant in het principaal hoger                                       beroep, verweerder in het incidenteel hoger beroep, verweerder                                             in eerste aanleg,

tegen

                                               C., wonende te B., verweerder in het principaal hoger beroep,                                                appellant in het incidenteel hoger beroep, klager in eerste                                                        aanleg, gemachtigde: mr. J.L. Oudshoorn.

1.         Verloop van de procedure

            C. - hierna: klager - heeft op 27 augustus 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te

's-Gravenhage tegen A. - hierna: de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 juli 2010, onder nummer 2009 O 163 heeft dat College de klacht deels gegrond verklaard en de huisarts de maatregel van waarschuwing opgelegd. De huisarts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klager heeft een verweerschrift in hoger beroep, tevens houdende incidenteel beroepschrift, ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 22 maart 2011, alwaar zijn verschenen klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, alsmede de huisarts.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende     overwegingen ten grondslag gelegd.

“2. De feiten.

Klager is met zijn gezin sinds 1999 bij de praktijk van de arts ingeschreven geweest. Op 29 mei 2009 heeft klager de praktijk van de arts gebeld. Kort daarop heeft hij de praktijk bezocht waar hij met een assistente van de arts gesproken heeft. Later diezelfde dag heeft klager een brief van de arts ontvangen, waarin hem werd bericht dat hij met zijn gehele gezin uit de praktijk werd uitgeschreven “in verband met uw incorrecte houding in woord en gebaar”. Bij deze brief werden de medische dossiers van klager en zijn gezin aan klager gezonden. Klager heeft hierop diezelfde dag geantwoord, maar de arts is blijkens een tweede bericht van die dag bij zijn standpunt gebleven.

3. De klacht.

De klacht bestaat uit een vijftal onderdelen.

Ten eerste verwijt klager de arts dat hij zijn interne organisatie niet goed op orde heeft.

Ten tweede brengt klager naar voren dat de arts hem niet spoorslags had mogen uitschrijven.

Ten derde stelt klager dat de arts hoe dan ook niet ook klagers echtgenote en zijn kinderen had mogen uitschrijven.

Ten vierde stelt klager dat de arts hem ten onrechte van strafbare feiten beschuldigt.

Tenslotte had de arts – aldus klager – de reden van uitschrijving niet in het dossier mogen opnemen c.q. handhaven.

4. Het verweer.

Klager en zijn gezin zijn sinds ongeveer 1999 patiënt in de praktijk van de arts. Op 29 mei 2009 heeft klager de praktijk gebeld om een afspraak met de arts te maken. De assistente zag in de agenda van de arts dat op korte termijn geen afspraak mogelijk was en bood een consult bij een collega-arts aan. Klager sloeg dit aanbod af. Na enig verder contact heeft klager het contact verbroken.  Daarbij zei hij dat hij vlakbij was en dat hij wel even langs zou komen. Dat is ook gebeurd. Klager is daarbij tegen de aanwezige assistentes te keer gegaan. De situatie kwam niet alleen die assistentes maar ook aanwezige patiënten bedreigend voor. De arts trof zijn gehele team bevend en lijkwit aan. Zij waren volledig van de kaart. Hij heeft hen toen willen beschermen tegen mogelijk nieuwe incidenten en daarop de behandelovereenkomst opgezegd en direct het volledige medische dossier aan klager afgegeven zodat hij zich de komende maandag bij een andere huisarts zou kunnen inschrijven.

Het eerste verwijt van klager is ongegrond omdat de assistentes correct zijn opgeleid en ook dienovereenkomstig hebben gehandeld. Het gedrag van klager leverde een gewichtige reden op om de behandelovereenkomst op te zeggen. De arts heeft daarbij in aanmerking genomen dat in de wijk een groot aantal andere huisartsen is gevestigd met een beginnende praktijk. Voorts kon klager voor spoedeisende hulp terecht bij de huisartsenpost. Het medisch dossier is afgegeven zodat klager zich direct bij een andere arts zou kunnen inschrijven.

5. De beoordeling.

Tussen partijen heeft een behandelingsovereenkomst bestaan. De arts heeft deze overeenkomst opgezegd. Een arts kan dit op grond van artikel 7: 460 van het Burgerlijk Wetboek niet doen behoudens bij het bestaan van gewichtige redenen. Centraal in de onderhavige klacht staat daarom of zich dergelijke redenen hebben voor gedaan. Het College kan niet tot de conclusie komen dat dit het geval is geweest. Uit de stukken, in het bijzonder de verklaringen die door de arts zijn overgelegd, moet worden afgeleid dat klager zich in krachtige bewoordingen tegenover de assistentes van de arts heeft uitgelaten en dat hij daarop de praktijk heeft verlaten. De arts heeft dit zelf niet meegemaakt, maar daar enige tijd nadien kennis van genomen. De arts heeft daarop geen aanleiding gezien om zich met klager te verstaan, maar gemeend de behandelingsovereenkomst met klager en zijn gezin per direct te moeten opzeggen. Dit komt het College onjuist voor. De arts had op zijn minst contact met klager moeten opnemen om met hem te bespreken wat er was gebeurd en waarom dat het geval was geweest. Indien daarbij geen begrip voor de wederzijdse standpunten tot stand zou kunnen komen, zou de arts daarna kunnen concluderen dat er geen basis meer was waarop hij klager en zijn gezin van medische hulp zou kunnen voorzien. De klacht is in zoverre gegrond.

Tijdens de behandeling ter zitting is gebleken dat het eerste verwijt van klager op een misverstand berust. Klager heeft niet willen beweren dat met hem een speciale afspraak was gemaakt dat de arts hem op zijn verzoek altijd direct zou terugbellen. In het algemeen gold dat een patiënt kon bellen met het verzoek om later die dag door de arts terug te worden gebeld. Niet is gebleken dat de assistentes hiervan niet op de hoogte zijn geweest of deze algemene lijn onjuist hebben toegepast.

Zoals uit het bovenstaande volgt, is het College van oordeel dat de arts de behandelingsovereenkomst met klager niet had mogen opzeggen zoals thans is gebeurd. Dit heeft tot gevolg dat ook niet kan worden ingestemd met de opzegging van de soortgelijke overeenkomst met klagers echtgenote en kinderen.

Het College heeft in de eerste brief van de arts geen strafbare feiten aangetroffen, waar klager van zou zijn beschuldigd. In de tweede brief heeft de arts vermeld dat de arts indien klager zijn dreiging verder onderbouwd zou willen zien, aangifte zou kunnen doen bij de politie wegens bedreiging met geweld. Deze zinsnede houdt slechts in dat de arts de overtuiging heeft dat klager de assistentes van de arts heeft bedreigd met geweld. Tuchtrechtelijk kan dit de arts niet worden verweten.

Het laatste onderdeel van de klacht is gegrond. De arts heeft erkend in het medisch dossier vermeld te hebben dat de behandelingsovereenkomst is beëindigd  omdat klager zich bedreigend had opgesteld. Waar de arts dit zonder verder onderzoek had aangenomen en klager daarover niet naar zijn mening had gevraagd, had de arts dit beter kunnen nalaten. Het College voegt hier aan toe dat het in het algemeen gesproken geen bezwaar heeft tegen vermelding van de reden waarom een behandelingsovereenkomst beëindigd is. Een dergelijke vermelding kan van belang zijn voor degene met wie een nieuwe overeenkomst wordt aangegaan. 

Samenvattend komt het College tot de conclusie dat de klacht in een aantal opzichten gegrond is. Na te noemen maatregel is in overeenstemming met de ernst van het verwijt dat de arts gemaakt moet worden.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de   feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de bestreden        beslissing.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            in het principale beroep:

            4.1 De huisarts richt zich in het principale beroep tegen de gegrondverklaring van de   klachtonderdelen betreffende het spoorslags uitschrijven van klager en het     vermelden        van de reden van uitschrijving in het medisch dossier. De huisarts stelt zich op het            standpunt dat het Regionaal College eraan voorbij is gegaan dat sprake was van             bedreiging door verbale agressie van de zijde van klager en hij heeft, onder verwijzing             naar de Arbo-wet en wettelijke bepalingen over goed werkgeverschap, aangevoerd dat       hij zijn werknemers moest beschermen tegen ongewenst gedrag. Ten aanzien van de             vermelding in het medisch dossier betoogt de huisarts dat deze, ook indien wederhoor       zou zijn toegepast, terecht zou zijn geweest.

            4.2 Klager heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

            4.3 Ten aanzien van het betoog van de huisarts betreffende de Arbo-wet en goed       werkgever­schap is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat niet valt in te zien dat de            aan de orde zijnde handelwijze van de huisarts de enige manier was waarop hij de           veiligheid van zijn medewerkers kon garanderen. Voor het overige heeft de             behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van          andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in         eerste aanleg, zodat het principale beroep moet worden verworpen.

in het incidentele beroep:

4.4 Klager richt zich in het incidentele beroep tegen de afwijzing van de klachtonderdelen betreffende de interne organisatie van de praktijk van de huisarts en de beschuldiging door de huisarts van strafbare feiten. Ten aanzien van de interne organisatie voert klager aan dat er voor alle patiënten een toezegging gold dat de huisarts op verzoek zou terugbellen en dat klager dus een beroep heeft gedaan op staand beleid. Klager concludeert dat de huisarts dit onderwerp kennelijk niet goed heeft besproken met zijn assistentes. Ten aanzien van de beschuldiging van strafbare feiten voert klager aan dat de huisarts hem beticht van bedreiging, op basis van een kennelijk door een assistente gebruikte kwalificatie en zonder het doen van nader onderzoek.

4.5 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.6 Bij de behandeling in hoger beroep is niet gebleken van feiten en omstandigheden die leiden tot het oordeel dat deze klachtonderdelen alsnog gegrond moeten worden verklaard. Het incidentele beroep wordt dan ook verworpen.

4.7 Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.8 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal publicatie van deze beslissing worden bepaald.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               in het principale en incidentele beroep:

                                               verwerpt het beroep;

                                               bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG                                                zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en                                            zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheids-                                          recht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met                                      het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. E.J. Van Sandick, voorzitter,

mrs. J.M.T. Van der Hoeven-Oud en W.P.C.M. Bruinsma, leden-juristen en

B.P.M. Schweitzer en M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en

mr. M.H. Van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2011, door mr. A.D.R.M. Boumans, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.