ECLI:NL:TGZCTG:2020:177 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.297

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:177
Datum uitspraak: 15-10-2020
Datum publicatie: 19-10-2020
Zaaknummer(s): c2019.297
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog. Verweerster is als regie-behandelaar betrokken bij de behandeling van de dochter van klager. Klager heeft verweerster per brief vertrouwelijk om een gesprek verzocht. Verweerster heeft dit verzoek met de dochter en haar moeder gedeeld. Klager verwijt verweerster dat zij hiermee haar beroepsgeheim heeft geschonden en dat zij een interventie heeft gepleegd ten aanzien van de dochter en haar gezinsrelaties. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing in eerste aanleg, verklaart het eerste klachtonderdeel alsnog geheel en het tweede klachtonderdeel gedeeltelijk gegrond, legt aan verweerster een waarschuwing op en gelast publicatie van de beslissing.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.297 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., gz-psycholoog, werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. Y. van der Horst, advocaat te Emmeloord.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 6 maart 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle een klacht ingediend die (na doorzending) door het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam is ontvangen op 13 maart 2019 tegen C. – hierna de gz-psycholoog. Bij beslissing van

18 september 2019, onder nummer 19/117, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager heeft tegen die beslissing tijdig beroep ingesteld. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld op de openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 28 augustus 2020, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door de heer E., en de gz-psycholoog, bijgestaan door mr. Van der Horst voornoemd. Partijen hebben hun standpunten tijdens de terechtzitting nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.       De feiten

2.1       Klager is de vader van F., geboren op 8 maart 2004. Klager heeft geen ouderlijk gezag over zijn dochter.

2.2       Verweerster is als GZ-psycholoog verbonden aan het Therapeutisch Centrum GGZ. Verweerster is als regiebehandelaar betrokken bij de behandeling van de dochter van klager. Verweerster heeft voorts regelmatig belafspraken met de dochter gehad en diagnostiek uitgevoerd.

2.3       Klager heeft op 10 december 2018 vernomen dat zijn dochter behandeld werd. Om die reden heeft hij op 10 december 2018 een brief geschreven aan het Therapeutisch Centrum GGZ met daarin het verzoek om een gesprek. De brief was gericht aan ‘de behandelaar’ van zijn dochter. Op de brief was vermeld dat het om ‘een vertrouwelijk’ verzoek ging.

Voor zover van belang is de tekst de volgende:

“Vertrouwelijk

L.S.,

Mijn jongste dochter (…) verkeert in moeilijkheden, al vele jaren lang. Ik ben mij daar scherp van bewust, maar kreeg tot hiertoe nauwelijks mogelijkheden om haar te steunen.

Ik wil mij niet opdringen of een situatie die al zo moeilijk is nog meer belastend maken voor haar. Ik vraag mij af of ik met u een gesprek zou kunnen hebben, in de hoop dat de uitkomst bijdraagt aan haar geluk.

Hoogachtend,

(…)”.

2.4       Verweerster heeft na ontvangst van het verzoek van klager met een medebehandelaar besproken hoe om te gaan met klagers verzoek. Het verzoek heeft verweerster voorts op 17 januari 2019 en 31 januari 2019 besproken in het multidisciplinair overleg. Hierna heeft verweerster besloten het verzoek van klager om een gesprek voor te leggen aan de dochter en haar moeder.

2.5       Bij brief van 7 februari 2019 hebben verweerster en een collega klager een brief terug geschreven.

Hierin staat het volgende:

“We hebben u brief in december ontvangen, waarbij u heeft aangegeven een gesprek te willen. Wij hebben dit besproken met zowel (…) als moeder. Ons voorstel is om gezamenlijk met de moeder van (…) en met de twee behandelaren van (…) een gesprek te plannen. Dit kan op: (…)”.

Verweerster heeft nadien geprobeerd telefonisch contact te leggen en voorts is een mail verstuurd met de uitnodiging voor een gesprek.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

-                     haar beroepsgeheim heeft geschonden door klagers verzoek om een gesprek te

                        delen met de dochter en de moeder, waardoor

-                     zij een interventie heeft gepleegd ten aanzien van de dochter en haar

gezinsrelaties, die lichtvaardig en onprofessioneel moet worden geacht en die bovendien onomkeerbaar is en schadelijk voor de dochter van klager.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft zich primair op het standpunt gesteld dat klager in zijn klacht niet ontvankelijk is. Voorts heeft verweerster de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

De ontvankelijkheid van klager in zijn klacht

5.1.      Het meest verstrekkende verweer van verweerster is dat klager niet ontvankelijk is in zijn klacht en de klacht daarom niet door het college kan worden behandeld. Verweerster wijst in dat verband op het feit dat klager geen gezag over zijn dochter heeft. Klager is niet bij de behandeling van zijn dochter betrokken en heeft verweerster slechts benaderd teneinde informatie te verkrijgen over zijn dochter. Klager zou aldus geen rechtstreeks belanghebbende zijn. Ook anderszins zou er volgens verweerster geen sprake zijn van een belang dat zijn weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg.

Het college volgt verweerster niet in dat standpunt. Om aangemerkt te worden als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65, eerste lid, onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) dient er aan de zijde van klager sprake te zijn van een belang dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg. Deze eis vloeit voort uit de aard en de strekking van de Wet BIG, die beoogt de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken. Naar het oordeel van het college voldoet het belang dat klager bij het indienen van de klacht stelt te hebben aan deze eis, omdat klager onder meer stelt dat verweerster jegens hem de vertrouwelijkheid zou hebben geschonden, althans haar beroepsgeheim heeft geschonden zoals klager schrijft, en zij onprofessioneel zou hebben gehandeld. Dit zou zij hebben gedaan in haar functie van behandelaar van zijn dochter. De klacht ziet aldus onmiskenbaar op een handelen van verweerster in haar hoedanigheid van GZ-psycholoog dat naar klager stelt in strijd zou zijn met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Bovendien klaagt hij niet over de behandeling van zijn dochter maar over een gedraging van verweerster jegens hem zelf.

Inhoudelijke beoordeling

5.2.      Het college stelt voorop dat de klacht van klager, gezien de gepresenteerde feiten en gekozen bewoordingen in het klaagschrift, het mondeling vooronderzoek en ter zitting, zo wordt gelezen dat hij verweerster verwijt dat zij ten opzichte van klager de vertrouwelijkheid heeft geschonden door zijn verzoek om een gesprek te delen met klagers dochter en haar moeder. Die vertrouwelijkheid was kenbaar doordat dit met zoveel woorden op de brief stond (zie onder 2.3). De andere punten die klager ‘klacht’ noemt zijn daarvan het gevolg en worden om die reden niet zelfstandig als klachtonderdeel beoordeeld. Daarmee ligt aan het college thans alleen ter beoordeling de vraag voor of verweerster door het delen van klagers vertrouwelijk verzoek met de dochter, haar cliënte, en de moeder buiten de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening is getreden, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard.

5.3       Het college beantwoordt die vraag ontkennend. Hoewel wordt onderkend dat vertrouwelijkheid een groot goed is, acht het college het gezien de positie van verweerster en de behandelrelatie met haar 14-jarige cliënte (de dochter van klager) zorgvuldig dat verweerster haar cliënte en de moeder in kennis heeft gesteld van klagers verzoek om een gesprek, die hier overigens voor openstonden. Dat dit schadelijk zou zijn geweest voor de dochter wordt door klager gesteld, maar dat dit het geval zou zijn geweest, heeft het college niet kunnen vaststellen. De klacht is dan ook ongegrond. Wel merkt het college op dat het beter was geweest als verweerster haar voornemen het verzoek te bespreken met cliënte en haar moeder eerst had voorgelegd aan klager. Verweerster ziet dat ook in.

5.4       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1              In beroep stelt klager dat de weergave van zijn klacht, zoals door het

Regionaal Tuchtcollege vastgesteld, onjuist is. Voor het overige heeft klager zijn klacht herhaald en verder toegelicht. Hij vraagt het Centraal Tuchtcollege de beslissing in eerste aanleg te vernietigen en zijn klacht alsnog gegrond te verklaren.

4.2       De gz-psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft het Centraal Tuchtcollege verzocht het beroep van klager te verwerpen.

4.3       Wat betreft de weergave door het Regionaal Tuchtcollege van de klacht oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat die geen bijstelling behoeft. Voor de beoordeling van het beroep kan daarom worden uitgegaan van de klacht zoals die in de beslissing in eerste aanleg is omschreven onder “3. De klacht en het standpunt van klager”.

4.4       In beroep ligt opnieuw de vraag voor of de gz-psycholoog een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt van het feit dat zij de dochter van klager (hierna patiënte) en haar moeder op de hoogte heeft gebracht van klagers verzoek om een gesprek. Het Centraal Tuchtcollege beantwoordt deze vraag bevestigend en oordeelt als volgt.

4.5       De beroepscode voor psychologen uit 2015 van het Nederlands Instituut van Psychologen (hierna: de Beroepscode) luidt, voor zover voor de beoordeling van de zaak van belang, als volgt.

“Artikel 1  Begrippen

In de beroepscode worden de volgende begrippen gehanteerd:

                […]

1.2       De betrokkene

Elke persoon die direct of indirect is betrokken bij het beroepsmatig handelen van de psycholoog of die daardoor in zijn belangen wordt geraakt; zoals de cliënt, de partner en naaste verwanten van de cliënt, de opdrachtgever, collega, student, proefpersoon, et cetera.

[…]

Artikel 71  Geheimhouding

In het directe contact met de betrokkene(n) gaan psychologen een vertrouwensrelatie aan. Daarom zijn psychologen verplicht tot geheimhouding van hetgeen hen uit hoofde van de uitoefening van hun beroep ter kennis komt, voor zover die gegevens van vertrouwelijke aard zijn. Onder deze verplichting valt ook het professionele oordeel van psychologen over de betrokkene. De geheimhoudingsverplichting blijft na beëindiging van de professionele relatie bestaan.”

4.6       Uit artikel 71 van de Beroepscode volgt – kort gezegd – dat psychologen verplicht zijn tot geheimhouding van informatie voor zover die informatie van vertrouwelijke aard is. Verder blijkt uit dit artikel dat psychologen niet alleen met hun patiënten een vertrouwensrelatie aangaan, maar ook met (andere) betrokkenen. Als naaste verwant, namelijk vader van de patiënt, is klager op grond van artikel 1.2 van de Beroepscode te beschouwen als zo’n betrokkene.

4.7       In de brief van klager van 10 december 2018, gericht aan de behandelaar van patiënte, schrijft klager dat hij zich afvraagt of hij een gesprek met de behandelaar zou kunnen hebben, in de hoop dat de uitkomst bijdraagt aan het geluk van patiënte. De brief is terechtgekomen bij de gz-psycholoog, bij wie patiënte onder behandeling was. Op de brief staat bovenaan “Vertrouwelijk” vermeld.

4.8       De gz-psycholoog heeft, na overleg met een medebehandelaar en na de inhoud van de brief tweemaal in het multidisciplinair overleg te hebben besproken, het verzoek van klager voorgelegd aan patiënte en haar moeder. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat dit handelen van de gz-psycholoog in strijd is met hetgeen op grond van de voornoemde artikelen uit de Beroepscode van haar mocht worden verwacht. De gz-psycholoog heeft tijdens de terechtzitting in beroep verklaard dat zij de vertrouwelijkheid waarom in de brief werd verzocht heeft geplaatst in het licht van haar relatie met patiënte. Als hiervoor onder 4.6 gesteld strekt die vertrouwelijkheid zich op grond van de Beroepscode echter ook uit tot (andere) betrokkenen, en daarmee ook tot klager. De gz-psycholoog was daarom gehouden eerst met klager in contact te treden over de voorwaarden waaronder zij eventueel aan zijn verzoek zou kunnen voldoen. Het beroep van klager slaagt op dit punt.

4.9       Omdat de gz-psycholoog zonder klagers toestemming patiënte en haar moeder over het verzoek van klager heeft ingelicht heeft zij klager de mogelijkheid ontnomen om zijn verzoek in te trekken in het geval hij het informeren van patiënte over zijn verzoek onwenselijk achtte. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft de stelling van klager dat de gz-psycholoog met het inlichten van patiënte een interventie heeft gepleegd ten aanzien van patiënte en haar gezinsrelaties. Deze interventie is onomkeerbaar en, vanwege de strijd met de Beroepscode, niet professioneel. In zoverre is het tweede klachtonderdeel gegrond. Het beroep van klager slaagt dus.

De gz-psycholoog heeft in ruime mate met haar collega’s overlegd over het te volgen traject. Zij heeft dus geenszins lichtvaardig gehandeld. Ook heeft het Centraal Tuchtcollege niet kunnen vaststellen en is niet zonder meer aannemelijk dat de interventie schadelijk is geweest voor patiënte, zoals klager stelt.

4.10     Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven voor zover de klacht in zijn geheel ongegrond is verklaard. Het Centraal Tuchtcollege zal - opnieuw recht doende - het eerste klachtonderdeel geheel en het tweede klachtonderdeel, als aangegeven onder 4.9, gedeeltelijk gegrond verklaren. Bij het oordeel welke maatregel in de gegeven omstandigheden op zijn plaats is, neemt het Centraal Tuchtcollege het volgende in aanmerking.

4.11     Uit hetgeen uit de stukken en tijdens de terechtzitting in beroep naar voren is gekomen blijkt het volgende. De gz-psycholoog heeft de belangen van patiënte en de beide ouders tegen elkaar afgewogen en in ruime mate met verschillende collega’s overlegd wat te doen. Gelet op het tijdsverloop heeft zij daar ook voldoende tijd voor genomen. Dit getuigt van zorgvuldigheid. Zij meende de vertrouwelijkheid waar klager om heeft verzocht voldoende te respecteren door niet de inhoud van zijn brief met patiënte en moeder te delen. Hoewel de gz-psycholoog met de beste bedoelingen heeft gehandeld, heeft zij uiteindelijk wel in strijd met de Beroepscode gehandeld door niet eerst met klager af te stemmen voordat zij patiënte en haar moeder inlichtte. De gz-psycholoog heeft dit erkend en heeft verklaard hieruit lering te hebben getrokken.

Al met al is het Centraal Tuchtcollege overtuigd geraakt van de goede bedoelingen van de gz-psycholoog, maar dit laat onverlet dat zij in strijd met de Beroepscode heeft gehandeld. Het Centraal Tuchtcollege acht daarom, al het voorgaande in acht genomen, de oplegging van een waarschuwing, zijnde een zakelijke terechtwijzing die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt zonder daarop het stempel van laakbaarheid te drukken, passend. 

4.12     Om redenen aan het algemeen belang ontleend gelast het Centraal Tuchtcollege de publicatie van deze uitspraak.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep en, opnieuw beslissende:

verklaart het eerste klachtonderdeel geheel en het tweede klachtonderdeel gedeeltelijk gegrond als onder 4.10 aangegeven;

legt dienaangaande de gz-psycholoog de maatregel van waarschuwing op;

                                                verwerpt het beroep voor het overige;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact en website NIP en NVGZP met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: E.J. van Sandick voorzitter; E.F. Lagerwerf-Vergunst en

A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en E.D. Berkvens en B. van Giessen, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 15 oktober 2020.

            Voorzitter  w.g.                                                                      Secretaris  w.g.