ECLI:NL:TNORARL:2020:5 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/356539 / KL RK 19-99

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2020:5
Datum uitspraak: 17-02-2020
Datum publicatie: 20-02-2020
Zaaknummer(s): C/05/356539 / KL RK 19-99
Onderwerp:
  • Ondernemingsrecht
  • Overig
  • Overig
Beslissingen: Klacht gegrond met ontzetting uit het ambt
Inhoudsindicatie: De kamer is van oordeel dat de maatregel van ontzetting uit het ambt voor de notaris inmiddels onontkoombaar is geworden. Niet alleen omdat hij als notaris schriftelijk heeft verklaard iets te hebben waargenomen wat hij (minst genomen) niet met zekerheid wist of kon weten of heeft gecontroleerd, maar ook omdat hij zonder enige vorm van onderzoek naar de herkomst en bestemming van de (gestelde aanwezige) Venezolaanse Bolivars een (mogelijke) transactie faciliteerde waarmee een enorme hoeveelheid contant geld gemoeid was. Dit laatste gegeven alleen al had bij de notaris uit een oogpunt van Wwft-verplichtingen als hierboven (zie 4.1.5) bedoeld, een duidelijk teken moeten zijn om uiterst terughoudend te zijn en zeker reden moeten zijn om geen medewerking te verlenen. In de eerste plaats is er de aard en de ernst van de misstap van de notaris die hierboven is omschreven. Voor de oplegging van deze zwaarste maatregel is rekening gehouden de aard en de ernst van de misstap waar het in deze zaak om gaat. Ook is rekening gehouden met het feit dat de notaris alleen al al in 2018 twee keer voor drie maanden in de uitoefening van zijn ambt geschorst is geweest, ook vanwege Wwft-gerelateerde verzuimen.  

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk:         C/05/356539 / KL RK 19-99

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

het Openbaar Ministerie,

gevestigd te […],

klager,

gemachtigde: mr. R.E. Dohmen,

tegen

[N],

notaris te […],

gemachtigde: mr. B.W. Newitt.

Partijen worden hierna respectievelijk klager en de notaris genoemd.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit

-        de klacht, met bijlagen, van ingekomen 5 augustus 2019

-        het verweer van de notaris van 26 september 2019

1.2 De klachtzaak is ter zitting van 17 januari 2020 behandeld, waarbij zijn verschenen klager enerzijds en de notaris anderzijds.

2. De feiten

2.1 Vanaf 5 september 2016 heeft klager uitvoering gegeven aan een strafrechtelijk onderzoek naar een voorgenomen transactie van anderhalf miljard contante Venezolaanse Bolivars.

2.2 Op 13 september 2016 is bij een doorzoeking van de auto van een van de verdachten in bedoeld strafrechtelijk onderzoek een document aangetroffen, opgesteld door de notaris. Het gaat om een schriftelijke verklaring op het briefpapier van de notaris en voorzien van zijn handtekening en kantoorstempel.

2.3 In dit document, gedateerd 27 augustus 2016, staat, kort samengevat, dat de notaris verklaart dat hij gezien heeft dat de onderneming [K.] B.V. op de datum van het document (..) anderhalf miljard Bolivars in contanten in bezit heeft. De volledige tekst van de verklaring luidt als volgt:

“Mr. […]

  (…)

(…), 27 augustus 2016

Re:       funds [K.]B.V.

Dear Sir,

I hereby declare that I have seen that the company under Dutch Law, the limited company:

(K) B.V. has an estimated minimum 1.5 billion Bolivars in cash in their possession on this day.

These funds are according to a declaration of mr [E.H.], Statutory indirect Chief Ececutieve Officer of the aformentioned company, earned by various trade transactions by the company.

Said declaration is done by mr [G.] in the presence of mr. [M.F.K.],

residing (…), both of these persons are known to me, notary, in person.

Kind Regards,

[Handtekening onleesbaar]

[N.]

notary

2.4 In het proces-verbaal van het verhoor van de notaris van 12 september 2017 (p. 4) wordt door de verbalisanten aan de notaris de volgende vraag gesteld:

“In de akte/geschrift (het document van 27 augustus 2016, zie 2.3) verklaart u dat u de Bolivars heeft gezien. Waren ze er nou of niet?”

De notaris heeft hierop geantwoord:

“In een eerder verhoor hebben jullie mij sms-communicatie laten zien die jullie hebben aangetroffen op de telefoon van [M.F.K]. Dit was sms-verkeer wat had plaatsgevonden op zaterdag 27 augustus 2016. [M.F.K.] heeft mij verzocht om naar mijn kantoor te komen omdat hij een verklaring nodig had. Hij is eerder bij mij geweest over die Bolivars. Ik weet niet meer precies wanneer dat was. In mijn herinnering was dat één of twee dagen voor zaterdag 27 augustus, althans niet lang daarvoor. Hij vroeg mij om mee te gaan om die Bolivars te bekijken, maar dat heb ik niet gedaan. Ik weet niet meer precies waar hij naar toe wilde gaan, maar het was niet om de hoek, dus daarom wilde ik niet mee.”

2.5 In reactie op het document van 27 augustus 2016 verklaart de notaris in het verhoor van 12 september 2016 als volgt:

“Tijdens de eerdere ontmoeting met [M.F.K.] heeft hij mij een film laten zien op zijn telefoon waarop te zien is dat er een stapel geld op pallets staat en er staat iemand bij die ik herken. Ik weet niet meer wie dit was. Deze persoon heeft een krant met een datum in zijn hand. Op zaterdag 27 augustus 2016 had [M.F.K.] een schrijven bij zich van een bank, volgens mij ondertekend door [G.] over die Bolivars. En volgens mij bij de eerste ontmoeting hebben we gebeld met [G.] over de opslag van de Bolivars. Ik heb [G.] wel geïdentificeerd maar niet op dat moment. En met dat moment bedoel ik de zaterdag 27 augustus 2016. Er was een andere gelegenheid waarbij de identificatie heeft plaatsgevonden.

Er was op die zaterdag 27 augustus ook een meneer bij, dit blijkt uit jullie papieren meneer [J.] te zijn. Ik weet dat niet meer.”

2.6 Daarop zegt de verbalisant tegen de notaris: “Mijn vraag was of u de Bolivars heeft gezien. U zegt nu dus dat u ze heeft gezien op een film?”

In antwoord daarop verklaart de notaris:

“Ja, op deze film, voor zover ik me kan herinneren, zie je een loods, je kijkt een loods in, dan zie je 2 pallets achter elkaar en daarachter zie je een deur, een roldeur. Daar staat iemand, ik herkende deze persoon, maar ik weet niet meer wie het is en die had een krant in zijn hand. Het zijn bewegende beelden.”

2.7 Op de vraag van de verbalisant wat de rol is van de persoon met de krant antwoordt de notaris:

“Hij had een nieuwe krant in zijn hand van dezelfde dag of de dag ervoor.”

2.8 Aan de notaris wordt vervolgens door de verbalisant gevraagd wat hij op de pallets zag en de notaris antwoordt daarop:

”Geld. (…)Voor zover ik me kan herinneren werd er ingezoomd op het geld. Ik zag biljetten. Ik kan me herinneren dat het Bolivars waren.”

2.9 Op 22 september 2016 heeft een advocaat namens [G.], middellijk bestuurder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [K.] B.V., ter onderbouwing van een aangifte valsheid in geschrifte, verklaard dat [K.]B.V. noch op 27 augustus 2016, noch op enige voordien of nadien gelegen datum Venezolaanse Bolivars in contanten in haar bezit heeft gehad. Evenmin is de vennootschap betrokken geweest bij handelstransacties die hebben geleid tot verdiensten in de orde van grootte als genoemd in de verklaring van

27 augustus 2016.

2.10 Op grond van de aangifte (zie 2.9) en op grond van het feit dat tijdens de doorzoekingen van klager in deze zaak geen pallets met Venezolaanse Bolivars zijn aangetroffen, is bij klager het vermoeden ontstaan dat het document van 27 augustus 2016 door de notaris vals is opgemaakt om het te doen gebruiken als echt en onvervalst om derden ervan te overtuigen dat zij legaal in het bezit zijn van 1.5 miljard Venezolaanse Bolivars.

3. De klacht en het verweer

3.1 Klager verwijt de notaris misbruik te hebben gemaakt van zijn maatschappelijke functie door bij brief van 27 augustus 2016 een valse verklaring op te stellen met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken of doen gebruiken. Hiermee is volgens klager het vertrouwen dat het maatschappelijk verkeer moet kunnen hebben in de beroepsuitoefening van de notaris en daarmee ook het vertrouwen in het notariaat geschaad.

3.2 Klager voert ter onderbouwing van de klacht tevens de bevindingen aan die door een verbalisant zijn opgetekend naar aanleiding van een gesprek met de notaris op

22 augustus 2017. De verbalisant heeft in dit gesprek voorgewend mogelijk een zogenaamde financiële verhullingsconstructie te willen afnemen.

3.3 De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover van belang voor de beoordeling zal de kamer hierna op dit verweer ingaan.

 

4. De beoordeling

4.1 De norm

4.1.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.1.2 De norm van artikel 93 lid 1 Wna  wordt onder meer nader ingevuld door artikel 2 van de Verordening beroeps- en gedragsregels 2011 (hierna: Vbg) waarin is bepaald onder het kopje “integere beroepsuitoefening” dat de notaris zich in de uitoefening van zijn beroep en daarbuiten zodanig gedraagt dat het vertrouwen in het notariaat en in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad.

4.1.3 Voorts volgt uit artikel 6 lid 2 Vbg dat de notaris verplicht is zijn dienst te weigeren indien hij de redelijke overtuiging of het vermoeden heeft dat de inhoud van de akte waarvoor zijn tussenkomst is ingeroepen in strijd is met de waarheid.

In artikel 6 lid 3 Vbg staat dat de notaris verplicht is zijn dienst te weigeren indien zijn medewerking wordt gevraagd aan het vaststellen van door hem niet controleerbare feiten.

4.1.4 Daarnaast is van belang artikel 99 lid 1 Wna waarin is vastgelegd dat een klacht kan worden ingediend door een ieder met enig redelijk belang. Het begrip “enig redelijk belang” moet, gelet op de wetsgeschiedenis en de vaste rechtspraak, ruim worden opgevat. Het kan een rechtstreeks belang zijn, maar ook een indirect of afgeleid belang. Het belang kan onder meer volgen uit betrokkenheid bij een specifieke zaak of betrekking hebben op de handhaving van de beroepsnormen en - regels voor het notariaat.

4.1.5 Uit artikel 99 lid 21 volgt bovendien dat een klacht in beginsel slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen.

4.1.6 In deze zaak zijn bovendien specifiek van belang (de rechtspraak over) de normen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft),  met name de voorschriften van de artikelen 3, 8 en 16 Wwft, die bij indicaties voor verhoogd risico verplichten tot het doen van verscherpt cliëntenonderzoek en het melden van ongebruikelijke transacties.

4.2 Ontvankelijkheid

4.2.1 Belang

Klager heeft gesteld dat de klacht het algemeen belang van de handhaving van de beroepsnormen en regels dient. De notaris stelt zich op het standpunt dat het klager niet vrijstaat gelijktijdig een strafvervolging in te stellen en een klacht aanhangig te maken wanneer deze procedures, zoals in dit geval, zien op één en dezelfde gedraging.

De kamer overweegt dat het tuchtrechtelijk belang dat klager met de indiening van deze klacht beoogt te beschermen weliswaar algemeen van aard is, maar niet samenvalt met het belang dat door strafvervolging wordt gediend. Het tuchtrecht beschermt immers de eer en het aanzien van de beroepsgroep en kent specifiek daarop toegesneden maatregelen. Deze maatregelen vallen buiten de het bereik van de strafrechtelijke vervolgingsinstrumenten.

Klager heeft daarom - naast het voeren van een strafrechtelijke procedure - een redelijk en zelfstandig belang bij de indiening van de voorliggende klacht.

De omstandigheid dat de klacht mogelijk feitelijk ziet op dezelfde gedraging als de strafrechtelijke vervolging, brengt hierin geen verandering.

4.2.2 Vervaltermijn

Ook moet de klacht worden aangemerkt als tijdig ingediend. De klacht berust immers op het document van 27 augustus 2016 waar klager op 13 september 2016 kennis van heeft genomen. Vanaf dit moment is de vervaltermijn van drie jaar gaan lopen. De klacht is voor ommekomst van deze termijnen dus tijdig ingediend.

4.2.3 Een en ander betekent dat klager in zijn klacht kan worden ontvangen.

4.3 Inhoudelijk

4.3.1 De notaris erkent dat hij met het opstellen van de brief van 27 augustus 2016 heeft gehandeld in strijd met zijn verplichtingen als notaris. De notaris benadrukt dat hij zich dit ten tijde van het opstellen van de brief niet bewust is geweest, maar achteraf terdege heeft ingezien. De hele kwestie heeft voor de notaris en zijn kantoor een proces van bewustwording in gang gezet. Door scholing is de zogenaamde “compliance awareness” inmiddels duidelijk verbeterd, zoals nog onlangs in een peer review werd geconcludeerd.

4.3.2 De kamer is van oordeel dat de notaris door het opstellen van de brief van

27 augustus 2016  tuchtrechtelijk gezien een ernstig verwijtbare misstap heeft begaan. Niet alleen omdat hij als notaris schriftelijk heeft verklaard iets te hebben waargenomen wat hij (minst genomen) niet met zekerheid wist of kon weten of heeft gecontroleerd, maar ook omdat hij zonder enige vorm van onderzoek naar de herkomst en bestemming van de (gestelde aanwezige) Venezolaanse Bolivars een (mogelijke) transactie faciliteerde waarmee  een enorme hoeveelheid contant geld gemoeid was. Dit laatste gegeven alleen al had bij de notaris uit een oogpunt van Wwft-verplichtingen als hierboven (zie 4.1.5) bedoeld, een duidelijk teken moeten zijn om uiterst terughoudend te zijn en zeker reden moeten zijn om geen medewerking te verlenen.

4.3.3 Dit betekent al met al dat de notaris door afgifte van de brief van 27 augustus 2016 zijn verplichtingen als notaris in meerdere opzichten heeft geschonden. Deze verplichtingen betreffen bovendien de kernwaarden van het notariaat, de waarden waarop de wettelijke en maatschappelijke vertrouwenspositie van de notaris zijn gefundeerd.

Daarbij gaat het ook nog eens om een duidelijke en ernstige schending van deze waarden en  had het de notaris onmiddellijk duidelijk moeten zijn dat deze gedraging ontoelaatbaar is.

4.3.4 Het feit dat de notaris de ontoelaatbaarheid op een later moment heeft onderkend doet daarom niet af aan de aard en omvang van het verwijt dat de notaris hier wordt gemaakt.

Andere, mogelijk wel verzachtende, feiten of omstandigheden zijn door de notaris niet gesteld en daarvan is ook niet gebleken. Daarmee kan dus ook geen rekening gehouden worden bij het opleggen van de maatregel die op het vastgestelde plichtsverzuim moet volgen.

4.3.5 Omdat de kamer, zoals hierna zal worden gemotiveerd, reeds op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden tot de conclusie komt dat aan de notaris de hierna te noemen maatregel moet worden opgelegd, wordt niet toegekomen aan de vraag of en op welke wijze het gesprek van 22 augustus 2017 in de beoordeling moet worden betrokken.

4.4 Maatregel

4.4.1 De kamer is van oordeel dat de maatregel van ontzetting uit het ambt voor de notaris inmiddels onontkoombaar is geworden. Daarvoor is het volgende van belang.

In de eerste plaats is er de aard en de ernst van de misstap van de notaris die hierboven is omschreven.

Voor de oplegging van deze zwaarste maatregel is ook rekening gehouden met het feit dat de notaris alleen al in 2018 twee keer voor drie maanden in de uitoefening van zijn ambt geschorst is geweest. Het gaat daarbij om schorsingen, die zijn opgelegd vanwege Wwft-gerelateerde verzuimen. Weliswaar hadden deze maatregelen betrekking op gedragingen uit dezelfde periode als waarin de onderhavige misstap is begaan, maar vast staat dat de notaris in die periode meerdere ernstige verwijtbare gedragingen heeft gepleegd. Ook heeft de notaris ondanks zijn schorsing uit het ambt werkzaamheden ten behoeve van de notariële praktijk verricht. De berisping die de notaris hiervoor van de kamer opgelegd kreeg, is onlangs door het gerechtshof bevestigd.

4.4.2 De notaris heeft zich in al deze situaties en ook in het onderhavige geval niet in staat getoond de keuzes te maken die van hem als notaris op grond van zijn wettelijke en maatschappelijke positie en verplichtingen verwacht mogen en moeten worden. Dat de notaris sinds de feiten in deze zaak en het strafrechtelijk vervolg daarop zijn kantoororganisatie heeft aangepast en meer en andere prioriteiten is gaan stellen past binnen de gangbare verplichtingen waaraan een notariskantoor dient te voldoen en doet aan de voorgaande beoordeling en kwalificatie als zeer ernstig verwijtbaar gedrag niet af.

4.4.3 De omstandigheid dat de notaris in verband met het strafrechtelijk onderzoek van klager bij wijze van ordemaatregel voor een periode van drie maanden in de uitoefening van zijn ambt geschorst is geweest kan dit niet anders maken. Het pragmatische en per definitie tijdelijke karakter van de ordeschorsing kan nu eenmaal niet afdoen aan een ontzettingsmaatregel die per definitie voortdurend en principieel van aard is.

4.4.4 Op grond van het voorgaande komt de kamer dan ook tot de slotsom dat het in het belang van het maatschappelijk vertrouwen in de integere en zorgvuldige vervulling van het notarisambt noodzakelijk is de notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt op te leggen.

4.5 Kostenveroordeling

Vanwege de gegrondverklaring wordt, gelet op artikel 103b lid 1 sub b Wna en de tijdelijke richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat, de notaris veroordeeld tot betaling van de kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op € 3.500,00. De kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de kamer. De notaris ontvangt hiervoor een nota van het LDCR te Utrecht.

5. De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt de notaris op de maatregel op van ontzetting uit het ambt;

- veroordeelt de notaris tot betaling aan de kamer van de kosten in verband met de behandeling van de zaak, vastgesteld op € 3.500,00 , op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 4.5 “kostenveroordeling” bepaald.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.C.J. Heessels, voorzitter, mr. F.E.J. Goffin, mr. J.G.T.M. Castrop,  mr. H.J.T. Vos en mr. V. Oostra, leden, en in tegenwoordigheid van mr. M.J. Derksen, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 17-02-2020.

De secretaris

De voorzitter

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.