ECLI:NL:TNORARL:2020:3 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/357949 KL RK 19-109

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2020:3
Datum uitspraak: 15-01-2020
Datum publicatie: 06-02-2020
Zaaknummer(s): C/05/357949 KL RK 19-109
Onderwerp: Overig
Beslissingen: Verzet gegrond
Inhoudsindicatie: 1.      Ontvankelijkheid. Op het moment dat klager het inzicht kreeg dat de verklaring van erfrecht onjuist was, is naar het oordeel van de kamer de termijn van 1 jaar gaan lopen. Dit betekent dat hij zijn klacht tijdig heeft ingediend. 2.      Het verzet is gegrond. Naar het oordeel van de kamer kan er geen sprake zijn van toepassing van het ne-bis-in-idem beginsel.  

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk: C/05/357949 KL RK 19-109

Beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden op het verzet van:

[Klager],

wonende te [woonplaats],

klager,

tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 15 augustus 2019 op de klacht tegen:

[de notaris],

notaris te [vestigingsplaats],

Partijen worden hierna respectievelijk klager en de notaris genoemd.

1.         Het verloop van de procedure

1.1               Voor het verloop van de procedure tot aan voormelde beslissing van de voorzitter,

verwijst de kamer naar hetgeen daarin dienaangaande is overwogen.

1.2              De voorzitter heeft in zijn beslissing van 15 augustus 2019 (hierna te noemen: de

voorzittersbeslissing) de klacht van klager kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

1.3       De kamer heeft op 20 augustus 2019 het verzetschrift van klager van 19 augustus 2019 (met bijlagen) ontvangen waarin klager verzet heeft gedaan tegen de voorzitters-beslissing.

1.4      De mondelinge behandeling van het verzet heeft plaatsgevonden op 27 november

2019. Daarbij was klager aanwezig. De notaris is niet verschenen.

2.         De feiten

Het verzet van klager richt zich voor een deel op de door de voorzitter in zijn beslissing vastgestelde feiten. De kamer zal hierop nader ingaan onder overweging 3.3 en 3.3.1.

3.         De beoordeling van het verzet.

3.1       Het afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van 15 augustus 2019 aan

klager verzonden. Nu klager op 19 augustus 2019 verzet heeft ingesteld is het verzet binnen de

termijn van veertien dagen van artikel 99 lid 15 van de Wet op het notarisambt (Wna) ingesteld.

Klager is dan ook ontvankelijk in zijn verzet.

3.2       Getoetst moet worden of de voorzittersbeslissing waartegen het verzet zich richt, al dan niet op goede gronden is gegeven. De voorzitter heeft in zijn beslissing klager kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens het ne-bis-in-idem beginsel.

Vastgestelde feiten

3.3       Klager is het oneens met de vaststelling van de feiten zoals weergegeven onder overweging 2.1.3, 2.1.5 en 2.1.6 van de voorzittersbeslissing.  

3.3.1    Het onderzoek in verzet door de kamer heeft niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan die zoals onder 2.1.3, 2.1.5 en 2.1.6 van de voorzittersbeslissing zijn weergegeven. Voor de feiten zal de kamer dan ook uitgaan van hetgeen in de voorzittersbeslissing is vastgesteld.

Gronden verzet

3.4       In zijn verzetschrift stelt klager onder andere dat zijn klacht in de kern niet dezelfde inhoud en strekking heeft als de reeds eerder door hem tegen de notaris ingediende klacht op 11 september 2017. De inmiddels overleden vader van klager heeft na het overlijden in 2001 van [naam van de broer van klager], de broer van klager (hierna te noemen: de broer van klager), diverse betalingen gedaan. De onderhavige klacht ziet op het niet voldoen door de notaris van de vordering die de wijlen vader van klager had als schuldeiser van de nalatenschap.

Overigens heeft klager door de beslissing van het Gerechtshof van 31 juli 2018 het inzicht gekregen dat de door de notaris opgestelde verklaring van erfrecht onjuistheden bevat. Indertijd ging klager er - net als de kamer - vanuit dat zijn vader geen belanghebbende was omdat hij geen erfgenaam was van de broer van klager of van de dochter van de broer van klager, [naam van de dochter] (hierna te noemen: de dochter van de broer). De vader van klager is volgens klager belanghebbende omdat hij als schuldeiser van de nalatenschap van de broer van klager een vordering heeft.

Ontvankelijkheid

3.5       De kamer ziet aanleiding eerst de ontvankelijkheid van de klacht van klager te beoordelen.

3.5.1    Ingevolge artikel 99 lid 21 Wna dient de belanghebbende zijn klacht in te dienen binnen drie jaar na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen. Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing tot niet-ontvankelijk verklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

3.5.2    De kamer gaat ervan uit dat klager door de beslissing van het Gerechtshof tot het inzicht is gekomen dat de door de notaris opgestelde verklaring van erfrecht niet juist was en dat dit betekende dat zijn vader - als schuldeiser van de nalatenschap van de broer van klager - belanghebbende was. Op het moment dat klager het inzicht kreeg dat de verklaring van erfrecht onjuist was, is naar het oordeel van de kamer de termijn van 1 jaar gaan lopen. Nu klager op 8 juli 2019 zijn klacht heeft ingediend en de beslissing van het Gerechtshof 31 juli 2018 is gedateerd, heeft hij zijn klacht in zoverre tijdig ingediend.

Inhoudelijk

3.6        Op grond van het bepaalde in artikel 99 lid 11 van de Wet op het notarisambt (hierna te noemen: de Wna) kan de voorzitter een klacht na een summier onderzoek terstond bij met redenen omklede beslissing afwijzen indien hij van oordeel is dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is.

Naar het oordeel van de kamer kan uit hetgeen door klager en de notaris is aangevoerd, niet zonder

meer de conclusie worden getrokken dat de klacht van klager in de kern dezelfde inhoud en strekking

heeft als de reeds eerder door klager tegen de notaris ingediende klacht. Klager verwijt de notaris

thans dat deze aan de vader van klager ten onrechte slechts een deel heeft uitgekeerd van hetgeen

zijn vader heeft voldaan na het overlijden van de broer van klager. Omdat de erfenis van de broer van klager beneficiair is aanvaard door de moeder van de dochter van de broer, dienden vorderingen van schuldeisers - dus ook eventuele vorderingen van de vader van klager - eerst te worden voldaan. Nu in de beslissing van de kamer van 17 januari 2018 en de beslissing van het Gerechtshof van 31 juli 2018 geen inhoudelijk oordeel is gegeven over dit klachtonderdeel kan er naar het oordeel van de kamer geen sprake zijn van toepassing van het ne-bis-in-idem beginsel.

De kamer acht het daarbij van belang dat - g ezien de inhoud van voornoemd klachtonderdeel -

de vader van klager belanghebbende is en het daarom niet kan worden uitgesloten dat klager als erfgenaam van zijn vader indirect belanghebbende is.

Eén en ander leidt tot het oordeel dat het verzet gegrond is, zodat de kamer als na te melden zal beslissen.

3.7       Nu het verzet doel treft, kunnen de overige verzetsgronden die klager aanvoert in zijn

verzetschrift onbesproken blijven.

4.         De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden:

-          verklaart het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 15 augustus 2019 gegrond;

-          bepaalt dat de klacht zal worden behandeld op een nader te bepalen zitting, waartoe partijen   nog zullen worden opgeroepen.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.C.J. Heessels, voorzitter, mr. I.C.J.I.M. van Dorp en mr. A.W. Drijver, leden, en in tegenwoordigheid van mr. B.H. Holshof, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2020.

De secretaris

De voorzitter

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.