ECLI:NL:TNORSHE:2019:34 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/21

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2019:34
Datum uitspraak: 13-12-2019
Datum publicatie: 06-01-2020
Zaaknummer(s): SHE/2019/21
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Nalatenschap. Klaagster en haar broer en zus zijn deelgenoten in de onverdeelde nalatenschap van vader. Omdat de bewindvoerders van haar broer en zus niet instemmen met uitbetaling van een (nader) voorschot, terwijl de verjaringstermijn voor geldvorderingen nog niet is verstreken, kan niet van de notaris worden verwacht dat hij overgaat tot uitbetaling van een voorschot op het erfdeel van klaagster. Klacht ongegrond.

Klachtnummer    : SHE/2019/21

Datum uitspraak : 13 december 2019

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw […] (klaagster)  

wonende in […]

tegen

notaris de heer mr. […] ( de notaris)

gevestigd in […]

1.         De procedure

1.1.       De kamer voor het notariaat (de kamer) heeft op 4 april 2019 van klaagster een e-mail met bijlagen ontvangen. In deze e-mail heeft klaagster een klacht tegen de notaris geformuleerd.

1.2.       De notaris heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend.

1.3.       De klacht is mondeling behandeld op de openbare zitting van de kamer van 21 oktober 2019.

Klaagster en de notaris zijn bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest en hebben hun standpunt over en weer toegelicht.    

2.          De feiten

2.1.       De ouders van klaagster zijn in 1997 gescheiden. Klaagster heeft een oudere zus ([Z]) en twee jongere broers ([X en Y]). De kantonrechter heeft de goederen van [X] in verband met zijn handicap onder bewind gesteld met benoeming van vader tot bewindvoerder. Vader is op [..] november 2016 overleden. Hij had geen testament gemaakt en de vier kinderen zijn de wettige erfgenamen van vader.   

2.2.       Bij beschikking van 3 januari 2017 heeft de kantonrechter mevrouw [BX] benoemd tot bewindvoerder over de goederen van [X].  

2.3.       Klaagster, [Z] en [Y] hebben de nalatenschap van vader zuiver aanvaard en een beperkte volmacht tot beheer en vereffening van de nalatenschap verleend aan de heer […] (de gevolmachtigde).

2.4.       Op 19 januari 2017 is de nalatenschap namens [X] beneficiair aanvaard en is namens hem een onderhandse boedelvolmacht aan de gevolmachtigde verleend.

2.5.       De notaris heeft op 25 januari 2017 een verklaring van erfrecht opgesteld.

2.6.       Kort daarna is gebleken dat het vermogen van [Z] inmiddels eveneens onder (beschermings- of Wsnp-) bewind was gesteld in verband met problematische schulden, met benoeming van mevrouw [BZ] tot bewindvoerder.

2.7.       Het Landelijk Incassocentrum heeft de erven van vader bij brief van 6 februari 2018 bericht dat zij in verband met de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekering over 2015 nog een bedrag van € 401,00 verschuldigd waren. Deze aanslag is enkele dagen later betaald.  

2.8.       Rond mei 2018 heeft de gevolmachtigde de notaris gevraagd hem te helpen bij de afwikkeling van de nalatenschap. Bij e-mail van 27 juni 2018 heeft de notaris klaagster, [Y] en de bewindvoerders van [Z] en [X] meegedeeld dat het de bedoeling was om aan iedere erfgenaam een voorschot op de nalatenschap uit te betalen van € 3.000,00. Deze voorschotten zijn vervolgens uitbetaald.

2.9.       In het najaar van 2018 heeft klaagster de notaris gevraagd om uitbetaling van het restant van haar erfdeel van circa € 1.500,00.     

2.10.      Bij e-mail van 22 oktober 2018 heeft de bewindvoerder van [X] de notaris nadrukkelijk gevraagd de erfdelen pas aan de erfgenamen uit te betalen als aan alle financiële verplichtingen, bijvoorbeeld aan de belastingdienst en de zorgverzekeraar van vader, is voldaan. De notaris heeft deze e-mail van de bewindvoerder bij e-mail van 24 oktober 2018 ter informatie doorgestuurd aan klaagster en haar geadviseerd bij vragen contact op te nemen met deze bewindvoerder.

2.11.      Klaagster heeft op 15 november 2018 telefonisch contact gehad met de Belastingdienst en gevraagd om een overzicht van de schulden ten name van vader. De ontvanger van de Belastingdienst heeft bij brief van 15 november 2018 meegedeeld dat er geen openstaande schulden staan geregistreerd ten name van de erven van vader.

2.12.      Bij e-mail van 5 februari 2019 heeft de notaris klaagster als volgt bericht:

“Hoever bent u inzake de nalatenschap van uw vader?

Ik zou van alle partijen een schriftelijk akkoord krijgen om de restant schulden uit te rekenen.

Graag een reactie van u per email.”

2.13.      In reactie op dat verzoek heeft klaagster de notaris bij e-mail van diezelfde dag bericht dat zij op dat moment wachtte op papieren van de rechtbank en dat zij na ontvangst daarvan contact zou opnemen met de bewindvoerder van [Z]. Daarbij heeft klaagster de notaris de volgende vraag gesteld:

“Is er geen mogelijkheid dat ik teken voor mijn deel?”

2.14.      Bij brief van 12 maart 2019 heeft klaagster de notaris meegedeeld dat er geen schuld aan de belastingdienst bestaat en heeft zij de notaris gevraagd, en waar nodig gesommeerd, om binnen tien dagen een bedrag van € 1.500,- aan iedere erfgenaam uit te betalen, althans in ieder geval aan haar. Daarbij heeft zij hem, voor het geval betaling zou uitblijven, in gebreke gesteld. Klaagster heeft deze brief op 12 maart 2019 zowel per gewone als per aangetekende post aan de notaris gestuurd.

2.15.      De notaris heeft de bewindvoerder van [Z] bij e-mail van 14 maart 2019 gevraagd zo snel mogelijk een beslissing te nemen. Daarbij heeft hij meegedeeld dat klaagster met een procedure dreigt als zij niet snel de beschikking krijgt over de gelden. In reactie op dat bericht heeft de bewindvoerder van [Z] de notaris bij e-mail van diezelfde dag meegedeeld dat zij het standpunt inneemt dat de aangifte Erfbelasting volledig afgehandeld moet zijn voordat gelden aan [Z] worden uitbetaald.

2.16.      De notaris heeft de bewindvoerder van [Z] bij e-mail van 18 maart 2019 meegedeeld dat de erfbelasting helemaal is afgewerkt, maar dat hij niet weet of er nog andere openstaande schulden zijn en dat hij daar geen uitspraak over kan doen.  

3.          De klacht

3.1.       Samengevat verwijt klaagster de notaris dat hij:

1.       haar niet op de hoogte heeft gehouden van de afwikkeling van de nalatenschap en geen inzicht heeft gegeven in de financiële stand van zaken;

2.       het restant van haar erfdeel nog niet aan haar heeft uitbetaald;

3.       niet heeft gereageerd op haar brief van 12 maart 2019.

3.2.       De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling van de klacht, zal dit hierna aan de orde komen.  

4.          De beoordeling

4.1.       Notarissen zijn op grond van artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (Wna) aan tuchtrechtspraak onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

4.2.       Bij de beoordeling van deze klacht stelt de kamer voorop dat klaagster en haar broers en zus deelgenoten zijn in de onverdeelde nalatenschap van vader. Deze nalatenschap is een bijzondere gemeenschap in de zin van artikel 3:189 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ingevolge artikel 3:190 lid 1 BW kan een deelgenoot niet beschikken over zijn of haar aandeel in een tot de gemeenschap behorend goed zonder toestemming van de overige deelgenoten. Daaruit volgt dat de notaris het restant van het erfdeel van klaagster alleen aan haar kan uitbetalen als de overige deelgenoten daar toestemming voor verlenen.

4.3.       De bewindvoerders van [X] en [Z] hebben meegedeeld dat zij geen medewerking willen verlenen aan de uitbetaling van (een nader voorschot op) de erfdelen voordat vaststaat dat de nalatenschap van vader verder geen schulden bevat. De kamer gaat er dan ook van uit dat de voor uitbetaling vereiste toestemming van de overige deelgenoten op dit moment ontbreekt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de notaris verklaard dat hij niet kan garanderen dat de nalatenschap van vader verder geen schulden bevat, zodat volgens hem pas tot verdeling kan worden overgegaan nadat de verjaringstermijn voor geldvorderingen (schulden) is verstreken. Omdat deze termijn vijf jaren bedraagt en nog niet is verstreken, kan hij nu nog niet tot uitbetaling overgaan, aldus de notaris.

4.4.       Nu de voor uitbetaling vereiste toestemming van de overige deelgenoten ontbreekt, terwijl de verjaringstermijn voor geldvorderingen nog niet is verstreken, is de kamer van oordeel dat op dit moment inderdaad niet van de notaris kan worden verwacht dat hij overgaat tot uitbetaling van (een nader voorschot op) het erfdeel van klaagster. Dat in het schuldoverzicht van de Belastingdienst staat vermeld dat er op 15 november 2018 geen openstaande schulden bekend waren, maakt dat niet anders. In dit overzicht staat immers vermeld dat daaraan geen rechten kunnen worden ontleend en bovendien  valt niet uit te sluiten dat zich alsnog andere schuldeisers zullen melden. Dat de notaris het genoemde bedrag tot op heden nog niet aan klaagster heeft uitbetaald, acht de kamer daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Opmerking verdient daarbij dat de onvrede van klaagster over het tijdsverloop sinds het overlijden van haar vader begrijpelijk is, maar dat de notaris in de gegeven omstandigheden geen wijziging kan brengen in haar situatie. Zoals tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is geweest, zou klaagster zelf verdeling van de nalatenschap kunnen vorderen, maar zij heeft naar voren gebracht dat dit, gelet op de hoogte van het resterende erfdeel en de aan zo’n procedure verbonden kosten, voor haar helaas niet de moeite waard zal zijn. Dat maakt dat zij, zoals gemeld, afhankelijk blijft van de medewerking van de overige deelgenoten.

4.5.       Naar het oordeel van de kamer is niet komen vast te staan dat de notaris klaagster niet (voldoende) heeft geïnformeerd over de (financiële) gang van zaken. Wel had het de notaris gesierd als hij de moeite had genomen te reageren op de brief van klaagster van 12 maart 2019. Nu klaagster in haar klacht zelf heeft gesteld dat aan die brief vele, kennelijk gelijkluidende, verzoeken tot uitbetaling aan de notaris waren voorafgegaan en de notaris telkens had geweigerd op deze verzoeken in te gaan, acht de kamer het echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de notaris in de gegeven omstandigheden niet meer op die brief heeft gereageerd. Hoewel een notaris in beginsel behoort te reageren op correspondentie, behoeft niet van hem/haar te worden verwacht hetzelfde standpunt telkens te herhalen, waarbij mede in aanmerking kan worden genomen dat de notaris, zoals hij op de zitting nog gezegd heeft, de aan zijn/haar werkzaamheden verbonden kosten niet ten laste wil brengen van een in omvang beperkte nalatenschap.

4.6.       Uit het voorgaande volgt dat de kamer de klacht in alle onderdelen ongegrond zal verklaren.

5.          De beslissing

De kamer:

verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. P.M. Knaapen, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid, en mr. G. Herwig, plaatsvervangend notarislid.

Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2019 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.