ECLI:NL:TNORSHE:2019:21 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2018/20

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2019:21
Datum uitspraak: 19-08-2019
Datum publicatie: 08-10-2019
Zaaknummer(s): SHE/2018/20
Onderwerp: Registergoed
Beslissingen: Klacht gegrond, boete
Inhoudsindicatie: Klagers verwijten de oud-notaris dat hij onzorgvuldig, onnauwkeurig en ondeskundig heeft gehandeld, met als gevolg dat hij in 2005 een onjuiste akte vaststelling van visrechten heeft gepasseerd en een onjuist proces-verbaal van verbeteringen heeft opgemaakt, welke akte en welk proces-verbaal inbreuk maken op de rechten van klagers. De kamer is van oordeel dat de oud-notaris de vermeende oud vaderlandse visrechten van een derde op eenzijdige wijze heeft vastgesteld en dat het door de oud-notaris verrichte onderzoek de noodzakelijke verificatie mist. Verder oordeelt de kamer dat de oud-notaris in de uitoefening van zijn ambt, bij en voorafgaand aan het passeren en inschrijven van de akte van 5 juli 2005, zich onvoldoende zorgvuldig en nauwkeurig van de relevante omstandigheden en feiten heeft vergewist ten aanzien van het bestaan en de omvang van de door een derde gestelde oud vaderlandse visrechten op de nu aan een aantal klagers in eigendom toebehorende percelen. Bovendien concludeert de kamer dat de oud-notaris de akte vaststelling van visrechten niet op de voet van artikel 45 lid 2 Wna had mogen verbeteren omdat geen sprake is van een kennelijke fout. Ook hier geldt dat de oud-notaris de kadastrale aanduidingen niet in de akte had mogen opnemen zonder de belanghebbende eigenaren daarover te hebben geraadpleegd. Daarmee is een eerder gebrekkig onderzoek op dezelfde wijze voortgezet en verergerd. De klacht van klagers wordt voor een belangrijk deel gegrond verklaard. Aangezien sprake is van het schenden van kernwaarden in het notariaat als onderzoeksplicht en zorgplicht, ziet de kamer aanleiding om een maatregel op te leggen. Gelet op de aard en de ernst van de onzorgvuldigheid enerzijds en het feit dat de oud-notaris al in 2007 is gedefungeerd en ook geen notariële werkzaamheden meer verricht als kandidaat-notaris anderzijds, wordt aan de oud-notaris een geldboete van € 1.000,- opgelegd.

Klachtnummer    : SHE/2018/20

Datum uitspraak : 19 augustus 2019

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

1. [klager 1], wonende in [woonplaats],

2. [klager 2] , wonende in [woonplaats],

3. [klager 3] , wonende in [woonplaats],

4. de besloten vennootschap [naam vennootschap], gevestigd in [vestigingsplaats],

5. de vereniging [naam vereniging], gevestigd in [vestigingsplaats],

(hierna klagers 1 tot en met 3 gezamenlijk te noemen: [klagers 1 tot en met 3], klager 4 te noemen: [de BV], klager 5 te noemen: [de vereniging] en klagers 1 tot en met 5 gezamenlijk te noemen: klagers),

gemachtigde: mr. A.J.H. Rutten, advocaat te Nijmegen

tegen

[de oud-notaris] (hierna te noemen: de oud-notaris),                                              

wonende in [woonplaats],

gemachtigde: mevrouw mr. L.C. Dufour, advocaat te Amsterdam

1.          De procedure

1.1.       Klagers hebben bij brief (met bijlagen), binnengekomen bij de kamer voor het notariaat (hierna: de kamer) op 20 april 2018, een klacht geformuleerd tegen de oud-notaris en een klacht geformuleerd tegen [de notaris] (hierna te noemen: de notaris), gevestigd in [vestigingsplaats]. Laatstgenoemde klacht is geregistreerd onder klachtnummer SHE/2018/19.

1.2.       De oud-notaris heeft op 10 juli 2018 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend, waarna de (plaatsvervangend) voorzitter heeft bepaald dat de klacht ter zitting van de kamer moet worden behandeld.

1.3.       Klagers hebben de kamer verzocht om de klachten tegen de oud-notaris en de notaris gecombineerd te behandelen. De oud-notaris en de notaris hebben op hun beurt verzocht om de klachten gescheiden te behandelen. De kamer heeft beslist de klachten gescheiden te behandelen. De klacht tegen de notaris is behandeld ter zitting van 3 december 2018.

1.4.       Bij brief van 13 december 2018 hebben klagers bijlagen aan de kamer toegezonden, waarvan gelijktijdig een afschrift aan de oud-notaris is gestuurd.

1.5.       Bij brief van 8 maart 2019 hebben klagers wederom bijlagen aan de kamer toegezonden, waarvan ook gelijktijdig een afschrift aan de oud-notaris is gestuurd.

1.6.       De klacht tegen de oud-notaris is behandeld ter zitting van 15 april 2019 , waarbij zijn verschenen:

- [klager 2];

- de heer [naam] namens [de vereniging];

- de gemachtigde van klagers;

- de oud-notaris; en

- de gemachtigde van de oud-notaris.

1.7.       Partijen hebben hun visie op de klacht over en weer toegelicht, mede aan de hand van pleitnotities die zij aan de kamer hebben overhandigd.

2.          De feiten

2.1.       De oud-notaris is bij koninklijk besluit van [datum] 1991 benoemd tot notaris. In [maand] 2007 is hij gedefungeerd. Het protocol van de oud-notaris is toegewezen aan de notaris.

2.2.       Bij akte van 5 juli 2005 heeft de oud-notaris op verzoek van [de heer X] (hierna: [de heer X]) de vermeende oud vaderlandse visrechten van [de heer X] op verschillende Nederlandse rivieren vastgelegd en ingeschreven in de openbare registers van het kadaster. In deze akte (bijlage 1 bij de klacht) staat, met uitzondering van wat ter verduidelijking tussen haakjes [ ] is geplaatst, onder meer het volgende vermeld:

De comparant [de heer X] gaf te kennen:

-              dat hij eigenaar is van de hierna te omschrijven rechten van visserij, welke rechten niet aan een kadastraal perceel gerelateerd zijn;

-              dat hij mij, notaris, verzoekt om over te gaan tot vaststelling van de kadastrale aanduiding van deze rechten van visserij.

Ten uitvoering van het bovenstaande verklaarde de comparant dat hij:

1.       (…)

9.       comparant eigenaar is van het recht van visserij in [naam kanaal en plaatselijke aanduidingen] en zoals op aangehechte tekening 9 globaal is aangegeven.

TITEL .

(…)

De comparant verklaarde voorts dat voor de omschreven rechten van visserij, welke niet gerelateerd zijn aan kadastrale percelen, artikel 70 van de Kadasterwet analoog moet worden toegepast, op grond waarvan ik, notaris, de hypotheekbewaarder verzoek tot ambtshalve vaststelling van de kadastrale aanduidingen van de omschreven visserijrechten, waartoe aan de hypotheekbewaarder bij de onderhavige akte de relevante informatie is verstrekt, hetgeen door de Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers kosteloos dient te geschieden, aangezien blijkens artikel 150 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek de oud vaderlandse rechten, waartoe deze visserijrechten behoren, nog steeds van kracht zijn, zodat op grond van artikel 36 lid 2 van de Kadasterwet, deze visserijrechten kunnen worden ingeschreven in de openbare registers. Dat aan mij, notaris, bewijsstukken zijn overlegd, welke aan deze akte zijn vastgehecht, die genoegzaam aantonen dat de in te schrijven feiten zich inderdaad hebben voorgedaan en dat de hiervoor omschreven rechten bestaan.”

Aan deze akte is een vervolgblad gehecht van dit gebied. Daarbij is met arcering aangegeven op welk gedeelte dit recht van toepassing zou zijn.

2.3.       Nadat de hiervoor genoemde akte was ingeschreven in de openbare registers van het kadaster, hebben de betreffende kadasterkantoren aan de oud-notaris lijsten toegezonden met de perceelnummers waarop de in de akte van 5 juli 2005 vermelde visrechten betrekking hebben. Het kadasterkantoor te [plaatsnaam] heeft de oud-notaris onder meer de perceelnummers verstrekt (bijlage 10 bij antwoord) ten aanzien van de hiervoor onder 2.2. geciteerde visrechten in [naam kanaal].

2.4.       Op 4 augustus 2005 heeft de oud-notaris een proces-verbaal van verbeteringen opgemaakt (bijlage 2 bij de klacht). Dit proces-verbaal is op 5 augustus 2005 ingeschreven in de openbare registers van het kadaster en hierin staat, met uitzondering van wat ter verduidelijking tussen haakjes [ ] is geplaatst, onder meer vermeld:

“Heden (…) ben ik [oud-notaris] (…) overgegaan tot het ambtshalve opmaken van een proces-verbaal met betrekking tot de verbetering als bedoeld in artikel 45, tweede lid van de wet op het Notarisambt.

In de akte van vestiging van visserijrechten, ten behoeve van:

                (…) [de heer X] (…)

verleden voor mij, [oud-notaris] , op vijf juli tweeduizend vijf,

welke akte is ingeschreven ten kantore van de Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers te

(…)

werd door het niet vermelden van de daarop betrekking hebbende kadastrale percelen door de Dienst van het Kadaster verzocht deze kadastrale percelen alsnog in onderhavige akte op te nemen en te vermelden.

Ter uitvoering van het bovenstaande verklaar ik, [oud-notaris] , dat genoemde (…) [heer X] eigenaar is van:

1.       (…)

9.       het recht van visserij in [naam kanaal en plaatselijke aanduidingen],

-          kadastraal bekend [kadastrale aanduidingen];

-          kadastraal bekend [kadastrale aanduidingen];

-          kadastraal bekend [kadastrale aanduidingen];

-          kadastraal bekend [kadastrale aanduidingen];

-          kadastraal bekend [kadastrale aanduidingen]”

2.5.       Op 20 augustus 2013, na het defungeren van de oud-notaris, heeft de notaris een akte van levering gepasseerd, waarbij [de heer X] op grond van een tussen hem en [de heren Y en Z] (hierna: [de heren Y en Z]) gesloten koopovereenkomst, aan laatstgenoemden heeft geleverd (bijlage 3 bij de klacht):

“het recht van visserij, in het [naam kanaal en plaatselijke aanduidingen],

1.       kadastraal bekend [kadastrale aanduidingen];

2.       kadastraal bekend [kadastrale aanduidingen];

3.       kadastraal bekend [kadastrale aanduidingen];

4.       kadastraal bekend [kadastrale aanduidingen],

5.       kadastraal bekend [kadastrale aanduidingen]

2.6.       In opdracht van de Hengelsport Federatie [naam federatie], gevestigd te [vestigingsplaats], heeft prof. dr. [naam professor] in april 2017 een rapport opgesteld over het vraagstuk “of een bepaald visrecht in de [naam rivier] bij [plaatsnamen] (in de gemeente [naam gemeente]) zich ook uitstrekt over de zandwinplas(sen) in de [naam waard].” In dit rapport (bijlage 6 bij de klacht) staat, met uitzondering van wat ter verduidelijking tussen haakjes [ ] is geplaatst, onder meer het volgende vermeld:

“Inleiding

(…) Een beroepsvisser [de heren Y en Z] heeft in 2013 het visrecht gekocht in de [naam rivier en plaatselijke aanduidingen] en meent op grond daarvan ook het visrecht in de aan de [naam rivier] grenzende plas  [naam plas] (ook het ‘Gat van [naam gat]’ geheten) en zuidelijk daarvan gelegen [naam plas] uit te mogen

oefenen. Dit rapport dient om daar duidelijkheid over te verkrijgen. Over oorsprong van de  visrechten in dit deel van de [naam rivier] is (rechts-)historisch onderzoek verricht, dat als bijlage 1 aan  dit rapport is toegevoegd.

(…)

Aan wie komen de visrechten in die plassen toe?

Uit het onderzoek is duidelijk geworden dat het bewuste visrecht vóór 1 oktober 1838 rechtsgeldig  van het watereigendom is gescheiden en sindsdien door overdracht en vererving in andere handen is  overgegaan (zie voor details bijlage 1). Dat visrecht rust op een deel van de bevaarbare rivier,  gelegen binnen zekere grenzen. We zijn voor de begrenzing van dit visrecht afhankelijk van de  vroegere omschrijvingen, omdat dit visrecht niet in leen is uitgegeven, maar steeds ‘in de boezem’  van de landsheer is verbleven, zoals dat heet. We moeten dus naar analogie van de niet-heerlijke  visrechten te rade gaan bij de omschrijvingen die bij de verkoop van deze heerlijke visrechten in  1809/1810 zijn gehanteerd. Daar staat het volgende; ‘de visserij in de [naam rivier] gelegen onder [plaatselijke aanduidingen], lang ongeveer 500 Roeden, gehoord hebbende tot de Koninglijke Domeingoederen’. Duidelijk is dat er uitsluitend visrechten in de rivier [naam rivier] zijn verkocht, in het gedeelte langs de [naam waard] en [naam waard], voor zover liggend binnen het ambt [naam ambt].

Er wordt in ieder geval niet gesproken over visrechten of wateren in de aangrenzende [naam waard]. In  die waard had de Pruisische koning geen rechten of bezittingen, zoals ook al eerder bleek uit de  registratie van het zgn. [naam kadaster] uit 1735. Dat gegeven wordt later opnieuw bevestigd door  oudste kadastrale informatie uit 1832: de wateren in en bij die waard komen vooral toe aan de  eigenaar van de gronden daarin en aan enkele andere particuliere eigenaren in de omgeving. Dat  geldt bijvoorbeeld ook voor de wateren, die rechtstreeks in verbinding staan met de rivier, zoals [naam water] (de uitstroom van de [naam rivier]) en een andere meer landinwaarts gelegen strang, die daar deel  van uitmaakt. Die zijn eigendom van [naam eigenaar] uit [plaatsnaam]. Het visrecht rust dus alleen  op dat deel van de [naam rivier], dat langs de [naam waard] en [naam waard] stroomt; de aangrenzende wateren vallen daarbuiten, ook als die met de rivier in verbinding staan.  Daarom valt het visrecht in het ‘Gat van [naam gat]’ en de [naam plas] niet toe aan de eigenaar van het  visrecht in de rivier, maar aan de eigenaar van het water in die plassen, ook als die in verbinding  staan met de rivier. [De heren Y en Z] zou derhalve alleen visgerechtigd in die plassen zijn als hij ook  eigenaar van het water aldaar was of als hij die rechten van de watereigenaar in huur of pacht had  verkregen. Het is mij niet bekend wie er op dit moment eigenaar is van die beide zandwinplassen.

Conclusie

Op basis van het voorgaande stel ik mij op het standpunt dat het visrecht, als zijnde een heerlijk  visrecht, zich beperkt tot het deel van [naam rivier] zoals dat in de formulering van de verkoopakte uit  2013 is omschreven. Dat betekent dat het visrecht zich m.i. niet uitstrekt over de zandwinplassen,  tenzij de visrechthebbende ook eigenaar is van het water in die plassen.” 

3.          De klacht                                               

3.1.       Klagers verwijten de oud-notaris dat hij onzorgvuldig, onnauwkeurig en ondeskundig heeft gehandeld, met als gevolg dat hij in 2005 een onjuiste akte vaststelling van visrechten heeft gepasseerd en een onjuist proces-verbaal van verbeteringen heeft opgemaakt, welke akte en welk proces-verbaal inbreuk maken op de rechten van klagers. Ter zitting hebben klagers bevestigd dat de klacht de volgende zes onderdelen omvat.

1.       Gelet op het feit dat het in deze zaak gaat over een rechtsgebied dat buiten de dagelijkse notariële praktijk ligt, namelijk oud vaderlandse visrechten, had de oud-notaris zich daarin moeten verdiepen alvorens over te gaan tot het opstellen van een (onjuiste) akte en een (onjuist) proces-verbaal van verbeteringen. Dat heeft de oud-notaris niet dan wel onvoldoende gedaan. De oud-notaris had zijn diensten aan [de heer X] behoren te weigeren, omdat hij de materie en de rechtsgevolgen van zijn akte en proces-verbaal van verbeteringen niet kon overzien.

2.       De oud-notaris heeft voorafgaand aan het passeren van de akte van 5 juli 2005 een gebrekkig titelonderzoek verricht. Hij heeft ten onrechte voortgebouwd op het werk van andere, eerdere, notarissen.

3.       De oud-notaris had de visrechten van [de heer X] niet op eenzijdige wijze mogen vaststellen. De verklaringen van de enige comparant bij de akte, [de heer X], hadden aanleiding moeten geven voor nader onderzoek, wat de oud-notaris heeft nagelaten.

4.       In het proces-verbaal van verbeteringen van 4 augustus 2005 heeft de oud-notaris eerder gemaakte fouten geprobeerd te herstellen, maar in plaats daarvan heeft hij dezelfde dan wel nieuwe fouten (ofwel: stapelfouten) gemaakt.

5.       Een notaris is op grond van artikel 45 lid 2 Wna bevoegd kennelijke schrijffouten en kennelijke misslagen in de tekst van een akte na het verlijden daarvan te verbeteren. Van deze verbeteringen moet dan een proces-verbaal worden opgemaakt. Van een kennelijke schrijffout of misslag is in dit geval echter geen sprake. De oud-notaris heeft in het proces-verbaal de in de akte van 5 juli 2005 ontbrekende kadastrale gegevens als aanvulling opgenomen. Daarvoor leent een proces-verbaal van verbeteringen zich niet.

6.       De oud-notaris heeft de rechtsvoorgangers van klagers ten onrechte niet voorgelicht of ingelicht terwijl hij dat wel had behoren te doen nu de rechtsvoorgangers van klagers als rechtstreeks belanghebbenden moeten worden aangemerkt. Door dit niet te doen heeft de oud-notaris gehandeld in strijd met de voorlichtingsplicht als bedoeld in de Verordening beroeps- en gedragsregels.

3.2.       Als toelichting op deze klachtonderdelen geven klagers aan dat zij de oud-notaris verwijten dat hij in 2005 als gevolg van onzorgvuldig, onnauwkeurig en ondeskundig handelen een onjuiste akte vaststelling van visrechten heeft gepasseerd en een onjuist proces-verbaal van verbeteringen heeft opgemaakt. Deze akte en dit proces-verbaal zouden inbreuk maken op de rechten van klagers. Volgens klagers zijn [klagers 1 tot en met 3] en [de BV] eigenaar van de visrechten met betrekking tot de hen in eigendom toekomende percelen in relatie tot de [naam waard]. Klagers geven aan dat het hierbij om de volgende percelen gaat:

1)         percelen van [klagers 1 tot en met 3]:

percelen kadastraal bekend [kadastrale aanduidingen] (hierna te noemen: [perceel *73] respectievelijk [perceel *85]);

2)         percelen van [de BV]:                       

            percelen kadastraal bekend [kadastrale aanduidingen] (hierna te noemen: [perceel *65] respectievelijk [perceel *82], [perceel *83] en [perceel *56]).

Klagers stellen dat de oud-notaris in 2005 ten onrechte heeft vastgesteld dat ten aanzien van deze percelen - los van de eigendom van het onderliggende water - aan [de heer X] toekomende oud vaderlandse visrechten bestaan. [De heer X] heeft bedoelde oud vaderlandse visrechten nadien, onder verwijzing naar genoemde akte en genoemd proces-verbaal van verbeteringen, verkocht en geleverd aan [de heren Y en Z], met als gevolg dat laatstgenoemden stellen het recht te hebben om met uitsluiting van anderen te vissen in het aan [klagers 1 tot en met 3] en [de BV] toebehorend water.

3.3.       De oud-notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.          De beoordeling

4.1.       Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts-)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen. Notarissen die niet meer als zodanig werkzaam zijn, blijven aan tuchtrechtspraak onderworpen voor hun handelen of nalaten gedurende de tijd dat zij nog wel als notaris werkzaam waren.

Ontvankelijkheid [de BV]

4.2.       De oud-notaris heeft aangevoerd dat [de BV] niet-ontvankelijk is in haar klacht nu zij geen eigen belang heeft bij een tuchtrechtelijke uitspraak over het handelen en/of nalaten van de oud-notaris dat zij hem verwijt met betrekking tot (de gang van zaken rond) de akte van 5 juli 2005 en het proces-verbaal van verbeteringen van 4 augustus 2005. [De BV] was immers geen partij bij de akte van 5 juli 2005 en het proces-verbaal van verbeteringen van 4 augustus 2005. Bovendien worden de percelen  [*65], [*82], [*83] en [*56], waarvan [de BV] nu eigenaar is, niet genoemd in de door de oud-notaris verleden akte van 5 juli 2005 en het proces-verbaal van verbeteringen van 4 augustus 2005.

4.3.       De kamer volgt de oud-notaris in dit verweer. Nu de oud-notaris dit verweer reeds bij antwoord naar voren heeft gebracht, had het op de weg van [de BV] gelegen om de door haar gestelde relatie tussen de akte van 5 juli 2005 en het proces-verbaal van verbeteringen van 4 augustus 2005 (waarbij zij geen partij was) enerzijds en de haar in eigendom toebehorende vier percelen anderzijds nader toe te lichten en te onderbouwen, wat [de BV] heeft nagelaten. Daarmee is het belang van [de BV] bij een tuchtrechtelijke uitspraak over het handelen en/of nalaten van de oud-notaris dat zij hem verwijt, niet komen vast te staan. [De BV] zal reeds hierom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar klacht.

Ontvankelijkheid [klagers 1 tot en met 3] en [de vereniging]

a) overschrijding klachttermijn?

4.4.       De oud-notaris heeft onder meer aangevoerd dat [klagers 1 tot en met 3] en [de vereniging] de klacht te laat hebben ingediend, met als gevolg dat zij niet-ontvankelijk zijn in hun klacht. Dit verweer slaagt niet. De kamer overweegt daartoe het volgende.

4.5.       Uit artikel 99 lid 21 Wna volgt onder meer dat voor de indiening van een klacht een termijn geldt van in beginsel drie jaar. Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard.

4.6.       Onvoldoende is komen vast te staan dat [de vereniging] al vóór 2017 (het jaar waarin [de heren Y en Z] gingen vissen in de [naam waard] en daarbij jegens [de vereniging] schermden met de akte van 20 augustus 2013) kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de oud-notaris waarop de klacht betrekking heeft (namelijk de gang van zaken rond de akte van 5 juli 2005 en het proces-verbaal van verbeteringen van 4 augustus 2005). Aangezien de klacht op 20 april 2018 is ingediend, is van een overschrijding van de klachttermijn als bedoeld in artikel 99 lid 21 Wna door [de vereniging] geen sprake.

4.7.       Ten aanzien van [klagers 1 tot en met 3] is het volgende van belang.

            perceel [*73]

4.8.       [Klagers 1 tot en met 3] zijn sinds 29 december 2015 gezamenlijk eigenaar van het perceel [*73]. In de betreffende akte van levering van 29 december 2015 (bijlage 2 bij antwoord), waarbij de eigendom van genoemd perceel door een derde aan [klagers 1 tot en met 3] is geleverd, staat onder meer het volgende vermeld:

“De koper is bekend met de visrechten ingeschreven ten kantore van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers te [plaatsnaam] op zeven juli tweeduizend vijf (…)” .  

4.9.       Zonder nadere toelichting en onderbouwing, die ontbreken, is niet komen vast te staan dat [klagers 1 tot en met 3] eerder dan op 29 december 2015 door middel van de hiervoor genoemde akte van levering kennis hebben genomen of redelijkerwijs kennis hebben kunnen nemen van het handelen of nalaten van de oud-notaris waarop de klacht betrekking heeft (namelijk de gang van zaken rond de akte van 5 juli 2005 en het proces-verbaal van verbeteringen van 4 augustus 2005).

            perceel [*85]

4.10.      Het perceel [*85] behoorde vanaf 29 december 1972 in eigendom toe aan [erflater 1] (overleden op [datum] 2008) en [erflater 2] (overleden op [datum] 2012), zulks ieder voor de onverdeelde helft (bijlage 3 bij antwoord en bijlage 11 bij de klacht). Door de oud-notaris is niet weersproken dat [klagers 1 tot en met 3] door vererving gezamenlijk eigenaar zijn geworden van bedoeld perceel. Deze eigendom is nooit verdeeld.  

4.11.      De oud-notaris heeft aangevoerd dat de notaris(sen) en/of de adviseur(s) die zich heeft/hebben beziggehouden met de nalatenschappen van [erflater 1 en erflater 2] het op perceel [*85] ingeschreven visrecht moet(en) hebben opgemerkt. Deze kennis kan volgens de oud-notaris aan [klagers 1 tot en met 3] worden toegerekend.

4.12.      De kamer volgt de oud-notaris niet in zijn verweer. De door hem gebezigde veronderstellingen vormen een te wankele basis om aan te nemen dat [klagers 1 tot en met 3] naar aanleiding van de overlijdens van genoemde [erflater 1 en erflater 2] in 2008 respectievelijk 2012 kennis hebben genomen of redelijkerwijs kennis hebben kunnen nemen van het handelen of nalaten van de oud-notaris waarop de klacht betrekking heeft. Zo is bijvoorbeeld niet komen vast te staan dat zij een notaris of adviseur de opdracht hebben gegeven de op naam van genoemde [erflater 1 en erflater 2] staande percelen te inventariseren en/of te onderzoeken. [Klagers 1 tot en met 3] hebben voldoende gemotiveerd en toegelicht dat zij niet eerder dan in 2017, het jaar waarin [de heren Y en Z] begonnen te vissen in de [naam waard], bekend zijn geworden met de akte van 5 juli 2005 en het proces-verbaal van verbeteringen van 4 augustus 2005.

4.13.      Gelet op het bovenstaande en het feit dat de klacht op 20 april 2018 is ingediend, is van een overschrijding van de klachttermijn als bedoeld in artikel 99 lid 21 Wna door [klagers 1 tot en met 3]  geen sprake.

b) belang van [klagers 1 tot en met 3] en [de vereniging]?

4.14.      De oud-notaris heeft verder aangevoerd dat [klagers 1 tot en met 3] en [de vereniging] niet-ontvankelijk zijn in hun klacht nu zij geen eigen belang hebben bij een tuchtrechtelijke uitspraak over het handelen en/of nalaten van de oud-notaris dat zij hem verwijten met betrekking tot (de gang van zaken rond) de akte van 5 juli 2005 en het proces-verbaal van verbeteringen van 4 augustus 2005. [Klagers 1 tot en met 3] en [de vereniging] waren immers geen partij bij de akte van 5 juli 2005 en het proces-verbaal van verbeteringen van 4 augustus 2005. Bovendien waren [klagers 1 tot en met 3] in 2005 nog geen eigenaar van de hen nu in eigendom toebehorende percelen [*73 en *85] waarop de ter discussie staande oud vaderlandse visrechten betrekking hebben en is [de vereniging] nooit eigenaar geweest van bedoelde percelen.

4.15.      De ontvankelijkheid van [klagers 1 tot en met 3] en [de vereniging] moet worden beoordeeld naar de per 1 januari 2013 gewijzigde tekst van artikel 99 lid 1 Wna, dat nu (voor zover hier van belang) als volgt luidt:

“Klachten (…) kunnen (…) door een ieder met enig redelijk belang worden ingediend (…).”

In de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2009-2010, 32 250, nr. 3, p. 26-27) van het gewijzigde artikel 99 lid 1 Wna zoals dit in 2013 in werking is getreden, is tot uitgangspunt genomen dat er een ruim belanghebbendenbegrip geldt: een rechtstreeks belang bij de klacht is niet zonder meer vereist, ook een indirect of afgeleid belang van de klager kan grond zijn voor ontvankelijkheid van de klacht. Hiermee is, aldus de wetsgeschiedenis, een ruime toegang tot de tuchtrechtelijke klachtprocedure beoogd ter ondersteuning van de corrigerende functie van het tuchtrecht en het zelfreinigend vermogen van de beroepsgroep (vergelijk: Gerechtshof Amsterdam, 16 december 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5466).

4.16.      In dit geval zijn [klagers 1 tot en met 3] en [de vereniging] geen partij bij de akte van 5 juli 2005 en het proces-verbaal van verbeteringen van 4 augustus 2005. Bij bedoelde akte en bedoeld proces-verbaal is echter wel vastgelegd aan wie de oud vaderlandse visrechten toekomen die betrekking hebben op (onder meer) de aan de rechtsvoorgangers van [klagers 1 tot en met 3] en nu aan [klagers 1 tot en met 3] in eigendom toebehorende percelen [*73 en *85]. Zoals hiervoor al is overwogen, hebben [klagers 1 tot en met 3] voldoende gemotiveerd en toegelicht dat zij niet eerder dan in 2015 (ten aanzien van perceel [*73]) respectievelijk 2017 (ten aanzien van perceel [*85]) bekend zijn geworden met de akte van 5 juli 2005 en het proces-verbaal van verbeteringen van 4 augustus 2005. De oud-notaris heeft erkend dat hij de rechtsvoorgangers van [klagers 1 tot en met 3] niet heeft ingelicht over genoemde akte en genoemd proces-verbaal. Zonder nadere toelichting en onderbouwing, die ontbreken, is daarom ook niet komen vast te staan dat de rechtsvoorgangers van [klagers 1 tot en met 3] eerder dan [klagers 1 tot en met 3] kennis hebben kunnen nemen van het handelen of nalaten van de oud-notaris waarop de klacht betrekking heeft. Het feit dat de rechtsvoorgangers van [klagers 1 tot en met 3] geen klacht hebben ingediend tegen de oud-notaris kan daarom niet aan [klagers 1 tot en met 3] worden tegengeworpen. De klachtonderdelen 1 tot en met 5 hebben betrekking op de gang van zaken rond genoemde akte en genoemd proces-verbaal van verbeteringen, welke akte en welk proces-verbaal volgens [klagers 1 tot en met 3] inbreuk zouden maken op de visrechten van laatstgenoemden. De klachtonderdelen 1 tot en met 5 gaan daarom laatstgenoemden aan. Hiermee is hun belang bij deze klachtonderdelen gegeven.

4.17.      Ook [de vereniging] heeft belang bij de klachtonderdelen 1 tot en met 5. [Klagers 1 tot en met 3] hebben hun (vermeende) visrechten immers verhuurd aan [de vereniging]. Daarmee heeft [de vereniging] een van de rechten van [klagers 1 tot en met 3] afgeleid eigen belang verkregen.

4.18.      Ten aanzien van klachtonderdeel 6 ligt dit anders. Het gegeven dat de oud-notaris de rechtsvoorgangers van (één van de) klagers niet heeft ingelicht of voorgelicht betreft geen verwijt waarover [klagers 1 tot en met 3] en [de vereniging] zich kunnen beklagen. Dit verwijt houdt direct noch indirect verband met het eigen belang van [klagers 1 tot en met 3] en [de vereniging]. [Klagers 1 tot en met 3] en [de vereniging] zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in klachtonderdeel 6.

conclusie

4.19.      [Klagers 1 tot en met 3] en [de vereniging] zijn ontvankelijk in de klachtonderdelen 1 tot en met 5 en zij zullen niet-ontvankelijk worden verklaard in klachtonderdeel 6.

Klachtonderdelen 1 tot en met 3 (met betrekking tot de akte van 5 juli 2005)

4.20.      Het klachtonderdeel 1 (voor zover dat betrekking heeft op de akte van 5 juli 2005) en de klachtonderdelen 2 en 3 worden vanwege hun nauwe samenhang gezamenlijk behandeld. In de kern komen deze onderdelen erop neer dat [klagers 1 tot en met 3] en [de vereniging] de oud-notaris verwijten dat:

- hij de vermeende oud vaderlandse visrechten niet op eenzijdige wijze had mogen vaststellen;

- hij onvoldoende (titel)onderzoek heeft gedaan naar het bestaan en de omvang van de vermeende oud vaderlandse visrechten van [de heer X].

4.21.      De kamer stelt voorop dat de onderzoeksplicht en de zorgplicht van een notaris meebrengen dat hij met inachtneming van de belangen van alle betrokken partijen de rechtszekerheid dient te waarborgen. Hieruit vloeit voort dat dat een notaris geen akten opmaakt en laat inschrijven zonder voorafgaand deugdelijk onderzoek te verrichten. De kamer is van oordeel dat de oud-notaris op verschillende vlakken geen deugdelijk onderzoek heeft verricht.

4.22.      De bij akte van 5 juli 2005 vastgestelde visrechten dateren van vóór 1838. Deze rechten betreffen dus oud vaderlandse visrechten. In het jaar 1838 werd het Oud Burgerlijk Wetboek ingevoerd, waarin werd bepaald dat oud vaderlandse visrechten geëerbiedigd dienden te worden. Deze bepaling bleef van kracht op grond van artikel 150 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek. Uit het eerste lid van die bepaling blijkt dat de oud vaderlandse rechten registergoederen zijn geworden. Op grond van het Nieuw Burgerlijk Wetboek is voor de overdracht en afstand van die rechten inschrijving in de openbare registers vereist.

4.23.      De oud-notaris heeft ter zitting verklaard dat [de heer X] hem in 2005 opdracht heeft gegeven tot het inschrijven van de aan [de heer X] toekomende oud vaderlandse visrechten in de openbare registers van het kadaster, zodat daarmee de rechten van [de heer X] zouden worden veiliggesteld. Ter uitvoering van die opdracht heeft de oud-notaris in de akte van 5 juli 2005 onder punt 9 vermeld dat deze visrechten globaal zijn aangegeven op de aan de akte gehechte tekening 9.

De oud-notaris heeft ook ter zitting toegelicht dat alleen [de heer X] hem heeft aangegeven op welke wateren zijn oud vaderlandse visrechten betrekking zouden hebben. [De heer X] heeft ook de aan de akte gehechte tekening aan de oud-notaris verstrekt waarop met arcering is aangegeven op welk gedeelte dit recht van toepassing zou zijn.

Het had op de weg van de oud-notaris gelegen om eerst onderzoek te doen naar de juistheid van de door [de heer X] aangedragen informatie. Een voor de hand liggende stap zou zijn geweest om bij het kadaster de kadastrale aanduidingen op te vragen ter zake het gebied waar [de heer X] de door hem genoemde visrechten wilde laten vastleggen. Na ontvangst daarvan had de oud-notaris de eigenaren in dit gebied kunnen benaderen met de vraag of zij instemden met vastlegging van de visrechten die zijn opdrachtgever in dit gebied meende te hebben. De oud-notaris heeft dit nagelaten en aanvankelijk volstaan met het alleen op basis van informatie van [de heer X] in een akte vastleggen van visrechten en dat met de verwijzing naar de door [de heer X] globaal ingetekende visrechten.

Ook na ontvangst van de kadastrale aanduidingen van het kadaster heeft de oud-notaris niet bij de op dat moment voor de oud-notaris bekende eigenaren van de betreffende kadastrale percelen geverifieerd of zij het met inschrijving van de akte van 5 juli 2005 op hun percelen eens waren.

Door dit niet te doen, heeft de oud-notaris de vermeende oud vaderlandse visrechten van [de heer X] op eenzijdige wijze vastgesteld en mist het door de oud-notaris verrichte onderzoek de noodzakelijke verificatie.

4.24.      Ook het brononderzoek van de oud-notaris vertoont gebreken. Volgens de oud-notaris hield het door hem verrichte (titel)onderzoek naar het bestaan en de omvang van de door [de heer X] gestelde oud vaderlandse visrechten op de nu aan [klagers 1 tot en met 3] toekomende percelen het volgende in: het bekijken van akten die al op kantoor aanwezig waren, het opvragen van akten bij het kadaster, het voeren van overleg met het kadaster en het benaderen van de Kamer voor de Binnenvisserij. Ter zitting is komen vast te staan dat de oudste akte die de oud-notaris in dit kader heeft bekeken, dateert van 1957. Ten aanzien van de periode vóór 1957 heeft de oud-notaris naar eigen zeggen geen onderzoek gedaan.

Ook hier is de kamer van oordeel dat dit wel op zijn weg had gelegen. De oud-notaris was ervan op de hoogte dat de door [de heer X] gestelde visrechten dateerden van vóór 1838 en dat deze rechten nog niet eerder waren ingeschreven in de openbare registers van het kadaster. De oud-notaris had bij het door hem verrichte titelonderzoek behoren terug te gaan tot de bron: de originaire eigendomsverkrijging van de betreffende oud vaderlandse rechten. Nader onderzoek had de constatering kunnen opleveren dat de omschrijving van de betreffende oud vaderlandse rechten in de loop van de tijd is gewijzigd. De kamer verwijst in dit verband naar het in 2017 door prof. dr. [naam professor] opgemaakte rapport waaruit blijkt dat in de akte van 5 juli 2005 de oud-notaris de onderhavige oud vaderlandse visrechten onder punt 9 omschrijft als: [omschrijving visrechten] , terwijl de akte uit 1957 dezelfde visrechten omschrijft als: [omschrijving visrechten] en de omschrijving van dezelfde visrechten in 1809/1810 enger luidde, namelijk: [omschrijving visrechten] .

De oud-notaris heeft in deze procedure geen verklaring kunnen geven voor de (qua omvang en ligging van de oud vaderlandse visrechten) verschillen in de hierboven geciteerde omschrijvingen. Ook is onduidelijk waarom in de akte van 1957 nog wordt gesproken over de onverdeelde helft van de visrechten, terwijl deze term in de akte van 5 juli 2005 niet terugkomt.  

4.25.      Het voorgaande is van belang omdat op basis van dit brononderzoek genoemde professor [naam professor] tot de conclusie komt dat - anders dan uit de akte van 5 juli 2005 volgt - uitsluitend sprake is van oud vaderlandse visrechten in de rivier [naam rivier] en niet van visrechten in de aangrenzende [naam waard].

4.26.      De oud-notaris was in 2005 naar eigen zeggen er ook mee bekend dat na 1957 (één of meerdere) zandwinplassen in de [naam waard] zijn ontstaan. Ter zitting heeft de oud-notaris, onder verwijzing naar de door hem als bijlage 9 overgelegde instructie van het kadaster, te kennen gegeven dat hij er op basis van het door het kadaster verrichte onderzoek van uitging dat de oud vaderlandse visrechten ook op deze plassen rusten. Hiermee gaat de oud-notaris er naar het oordeel van de kamer echter aan voorbij dat uit bedoelde instructie blijkt dat het kadaster bij het vaststellen van de kadastrale aanduidingen enkel afgaat op de door de oud-notaris verstrekte informatie, waaronder de globale tekening. Uit het enkele feit dat het kadaster aan de oud-notaris heeft laten weten dat de in de akte van 5 juli 2005 onder punt 5 vastgestelde visrechten aan een ander dan [de heer X] in eigendom toebehoorden, had de oud-notaris niet mogen afleiden dat het kadaster in het kader van de vaststelling van de kadastrale aanduidingen een zelfstandig onderzoek heeft uitgevoerd waarop de oud-notaris mocht afgaan. Het had juist op de weg van de oud-notaris gelegen om, in verband met de gewijzigde feitelijke situatie (de na 1957 ontstane zandwinplassen in de [naam waard]), nader onderzoek te doen naar de gevolgen hiervan voor de door [de heer X] gestelde omvang en ligging van de oud-vaderlandse visrechten, wat de oud-notaris heeft nagelaten.

4.27.      Op grond hiervan is de kamer van oordeel dat de oud-notaris in de uitoefening van zijn ambt, bij en voorafgaand aan het passeren en inschrijven van de akte van 5 juli 2005, zich onvoldoende zorgvuldig en nauwkeurig van de relevante omstandigheden en feiten heeft vergewist ten aanzien van het bestaan en de omvang van de door [de heer X] gestelde oud vaderlandse visrechten op de nu aan [klagers 1 tot en met 3] in eigendom toebehorende percelen. De kamer acht de klachtonderdelen 1 tot en met 3 met betrekking tot de akte van 5 juli 2005 dan ook gegrond.

Klachtonderdelen 1, 4 en 5 (met betrekking tot het proces-verbaal van verbeteringen van 4 augustus 2005)

4.28.      Het klachtonderdeel 1 (voor zover dat betrekking heeft op het proces-verbaal van verbeteringen van 4 augustus 2005) en de klachtonderdelen 4 en 5 worden vanwege hun nauwe samenhang gezamenlijk behandeld. Met betrekking tot deze klachtonderdelen overweegt de kamer als volgt. Artikel 45 lid 2 Wna luidt:

“De notaris is bevoegd kennelijke schrijffouten en kennelijke misslagen in de tekst van een akte ook na het verlijden daarvan te verbeteren. Hij maakt van deze verbeteringen proces-verbaal op en stelt op de oorspronkelijke akte een aantekening daarvan, onder vermelding van datum en repertoriumnummer van dit proces-verbaal. Hij zendt een afschrift van het proces-verbaal aan partijen.”

Uit de parlementaire geschiedenis bij dit artikel blijkt dat met het woord kennelijk wordt aangegeven dat het objectief duidelijk moet zijn dat het om een schrijffout of een misslag gaat. Daarvan is sprake als iets zo evident onjuist is dat iedereen begrijpt dat de akte niet klopt, bijvoorbeeld als de zin niet goed loopt of als zich een innerlijke tegenstrijdigheid voordoet. De akte mag materieel geen andere inhoud krijgen.

Naar het oordeel van de kamer is aan deze voorwaarden niet voldaan. Bij dit oordeel speelt mee dat de oud-notaris ter zitting heeft erkend dat van een kennelijke schrijffout of kennelijke misslag in de tekst van de akte van 5 juli 2005 geen sprake is en hij de term verbetering wat ruimer uitlegt. Zonder nadere toelichting en onderbouwing, die ontbreken, ziet de kamer echter geen reden om deze door de oud-notaris gehanteerde ruimere uitleg te volgen. Daar komt het volgende bij.

In het slot van de akte van 5 juli 2005 heeft de oud-notaris het kadaster verzocht de kadastrale aanduidingen van de in die akte omschreven visrechten ambtshalve vast te stellen. Na ontvangst van bedoelde kadastrale aanduidingen heeft de oud-notaris deze aanduidingen in het proces-verbaal van verbeteringen van 4 augustus 2005 opgenomen. Het feit dat de oud-notaris en [de heer X] ten tijde van het passeren van de akte van 5 juli 2005 niet bekend waren met de kadastrale aanduidingen en de oud-notaris bij die akte, onder verwijzing naar de toepasselijke wetsartikelen, juist daarom het kadaster heeft gevraagd om de kadastrale aanduidingen vast te stellen, brengt reeds met zich dat het ontbreken van de kadastrale aanduidingen in bedoelde akte niet kan worden aangemerkt als een kennelijke fout of kennelijke misslag.

Daarbij is van belang dat de akte van 5 juli 2005 als gevolg van de in het proces-verbaal van verbeteringen opgenomen kadastrale aanduidingen een andere inhoud heeft gekregen, namelijk van een globale naar een exacte gebiedsomschrijving waarop de vermeende visrechten zouden rusten. Hierop had de oud-notaris bedacht moeten zijn.

4.29.      De kamer concludeert dat de oud-notaris de akte van 5 juli 2005 niet op de voet van artikel 45 lid 2 Wna had mogen verbeteren omdat geen sprake is van een kennelijke fout. Ook hier geldt dat de oud-notaris de kadastrale aanduidingen niet in de akte had mogen opnemen zonder de belanghebbende eigenaren daarover te hebben geraadpleegd. Daarmee is een eerder gebrekkig onderzoek op dezelfde wijze voortgezet en verergerd. De kamer acht de klachtonderdelen 1, 4 en 5 met betrekking tot het proces-verbaal van verbeteringen van 4 augustus 2005 gegrond.

Maatregel

4.30.      Aangezien de klacht van [klagers 1 tot en met 3] en [de vereniging] gegrond zal worden verklaard voor zover deze betrekking heeft op de klachtonderdelen 1 tot en met 5 en sprake is van het schenden van kernwaarden in het notariaat als onderzoeksplicht en zorgplicht, ziet de kamer aanleiding om een maatregel op te leggen. Gelet op de aard en de ernst van de onzorgvuldigheid enerzijds en het feit dat de oud-notaris al in [maand] 2007 is gedefungeerd en ook geen notariële werkzaamheden meer verricht als kandidaat-notaris anderzijds, acht de kamer de maatregel van een geldboete van € 1.000,-- passend en geboden. De kamer heeft immers onder ogen te zien dat andere mogelijke maatregelen niet effectief zijn, omdat de oud-notaris inmiddels geen notarispraktijk meer voert.

4.31.      De oud-notaris moet de geldboete binnen zes weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) in Utrecht (NL81INGB0705005038 ten name van LDCR met vermelding van “geldboete” en het zaaknummer SHE/2018/20).

Kostenveroordeling

4.32.      Omdat de klacht grotendeels gegrond wordt verklaard, moet de oud-notaris op grond van het bepaalde bij artikel 99 lid 5 Wna het door [klagers 1 tot en met 3] en [de vereniging] betaalde griffierecht van € 50,00 aan hen vergoeden.

4.33.      De kamer ziet aanleiding om de oud-notaris, gelet op het bepaalde bij artikel 103b lid 1 onder a Wna en de Tijdelijke richtlijn kostenveroordelingen kamers voor het notariaat, te veroordelen in de volgende kosten:

-          de kosten die [klagers 1 tot en met 3] en [de vereniging] in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs hebben moeten maken, forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 50,00;

-          de kosten van [klagers 1 tot en met 3] en [de vereniging] in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vastgesteld op een punt voor het indienen van de klacht en een punt voor het bijwonen van de zitting, waarbij de kamer de waarde per punt vaststelt op € 500,00, dus in totaal € 1.000,00.

De oud-notaris moet deze kosten en het genoemde griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klagers vergoeden. Klagers dienen daarvoor tijdig een rekeningnummer door te geven aan de oud-notaris.

4.34.      Gelet op het bepaalde bij artikel 103b lid 1 onder b Wna en de genoemde Tijdelijke richtlijn ziet de kamer verder aanleiding om de oud-notaris te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak door de kamer zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van

€ 3.500,00. De kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de kamer moeten worden betaald. De oud-notaris zal hiervoor een nota ontvangen van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) in Utrecht.

5.          De beslissing

De kamer:

5.1.       verklaart [de BV] niet-ontvankelijk in haar klacht;

5.2.       verklaart [klagers 1 tot en met 3] en [de vereniging] niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 6 zoals hiervoor weergegeven onder 3.1.;

5.3.       verklaart de klacht van [klagers 1 tot en met 3] en [de vereniging] gegrond voor zover deze betrekking heeft op de klachtonderdelen 1 tot en met 5 zoals hiervoor weergegeven onder 3.1.;

5.4.       legt de oud-notaris daarvoor een geldboete van € 1.000,- op, te voldoen op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 4.31. bepaald;

5.5.       veroordeelt de oud-notaris tot betaling aan [klagers 1 tot en met 3] en [de vereniging] van een bedrag van:

-          €      50,00 in verband met het genoemde griffierecht;

-          €      50,00 in verband met de genoemde kosten van [klagers 1 tot en met 3] en [de vereniging];

-          € 1.000,00 in verband met de genoemde kosten van rechtsbijstand van [klagers 1 tot en met 3] en [de vereniging],

en bepaalt dat het totaalbedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.33. is omschreven;

5.6.       veroordeelt de oud-notaris tot betaling aan de kamer van een bedrag van € 3.500,00 in verband met de genoemde kosten van behandeling van de zaak en bepaalt dat dit bedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.34. is omschreven.

Deze beslissing is gegeven door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter,

mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid en mr. S. Lettinga, plaatsvervangend notarislid.

Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2019 door mr. W.F.J. Aalderink , plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.