ECLI:NL:TNORSHE:2019:20 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/8

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2019:20
Datum uitspraak: 16-09-2019
Datum publicatie: 07-10-2019
Zaaknummer(s): SHE/2019/8
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: De door klaagster ingediende vier klachtonderdelen zien alle in de kern op de akte huwelijkse voorwaarden, die de notaris op 22 juli 2013 heeft verleden. De kamer is van oordeel dat op deze klachtonderdelen de vervaltermijn van artikel 99 lid 21 Wna van toepassing is. Vaststaat dat klaagster op 22 juli 2013 de akte huwelijkse voorwaarden op het kantoor van de notaris heeft ondertekend. In beginsel mag op grond van de slotbepalingen van deze akte worden aangenomen dat klaagster met de inhoud van de akte en de gevolgen van de huwelijkse voorwaarden bekend was toen zij de akte tekende. Daar komt bij dat vaststaat dat de notaris op 22 juli 2013 een brief aan klaagster en [X] heeft gezonden. Uit die brief volgt dat er een afschrift van de huwelijkse voorwaarden en afschriften van de testamenten van klaagster en [X] zijn bijgevoegd. Zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat bij genoemde brief niet een afschrift van de huwelijkse voorwaarden was gevoegd, zoals klaagster stelt, dan had het op haar weg gelegen om de notaris daarvan op de hoogte te brengen en te vragen om haar alsnog een afschrift van de huwelijkse voorwaarden toe te zenden. De omstandigheid dat klaagster dat niet heeft gedaan, komt voor haar eigen rekening en risico. Op grond van het vorenstaande is de kamer van oordeel dat eerder genoemde vervaltermijn in ieder geval is gaan lopen kort na 22 juli 2013, de dag waarop de akte huwelijkse voorwaarden door klaagster is getekend en de notaris de akte per post aan klaagster en [X] heeft toegezonden. Voor klaagster bestond in ieder geval vanaf dat tijdstip de mogelijkheid om kennis te nemen van de feiten ter zake waarvan zij de notaris verwijten maakt. De klacht is op 28 december 2018 ingediend, dus ruim na het verstrijken van de vervaltermijn van drie jaren. De kamer verklaart klaagster daarom niet-ontvankelijk in haar klacht en komt daarmee niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de door klaagster aan het adres van de notaris gemaakte verwijten.

Klachtnummer    : SHE/2019/8

Datum uitspraak : 16 september 2019  

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

[klaagster] (hierna: klaagster),

wonende in [woonplaats],

gemachtigde: mevrouw mr. M.A.P.J. van den Biggelaar, advocaat te Waalre,

tegen

[de notaris] (hierna: de notaris),

gevestigd in [vestigingsplaats],

gemachtigde: mevrouw mr. I. van der Hoeven, advocaat te Middelburg.

1.         De procedure

1.1.       Bij brief van 6 decem ber 2018 heeft klaagster een klacht geformuleerd tegen de notaris. Deze brief (met bijlagen) is op 28 december 2018 door de kamer voor het notariaat in het ressort [naam ressort] ontvangen.

1.2.       Omdat de notaris lid is van de hiervoor genoemde kamer heeft de voorzitter van die kamer de president van het gerechtshof Amsterdam verzocht om de behandeling van de klacht te verwijzen naar een andere kamer.

1.3.       Bij beslissing van 21 januari 2019 heeft de president van het gerechtshof Amsterdam de kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de kamer) belast met de behandeling van de klacht.

1.4.       Bij brief van 28 januari 2019 heeft de kamer een kopie van de klacht aan de notaris gezonden en hem verzocht om zijn standpunt binnen drie weken kenbaar te maken.

1.5.       De gemachtigde van de notaris heeft verzocht uitstel te verlenen voor het indienen van een inhoudelijk verweer. De plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft het verzochte uitstel verleend.  

1.6.       De gemachtigde van de notaris heeft bij brief van 12 maart 2019 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.

1.7.       De klacht is behandeld tijdens de openbare zitting van de kamer van 17 juni 2019, waarbij klaagster, de notaris en hun gemachtigden zijn verschenen. Partijen hebben hun visie op de klacht over en weer toegelicht, mede aan de hand van pleitnotities die zij aan de kamer hebben overhandigd.

1.8.       Ter zitting heeft klaagster haar verzoek om de notaris te veroordelen tot het betalen van (schade)vergoedingen ingetrokken.

2.          De feiten

2.1.       Bij e-mailbericht van 25 februari 2013 heeft de heer [naam] (hierna: [X]) aan zijn accountant, de heer [naam] (hierna: [de accountant]), laten weten dat hij en klaagster voornemens zijn om op [dag] augustus 2013 in algehele gemeenschap van goederen te trouwen. Bij hetzelfde e-mailbericht heeft [X] [de accountant] gevraagd om in dat kader advies te geven op zakelijk gebied en privégebied.

2.2.       Bij e-mailbericht van 26 februari 2013 heeft [de accountant] [X] laten weten dat hij bereid is om één en ander met [X] en klaagster door te nemen. Vooruitlopend daarop heeft hij in hetzelfde e-mailbericht te kennen gegeven dat het naar zijn mening beter zou zijn als [X] en klaagster huwelijkse voorwaarden zouden overeenkomen.

2.3.       Bij e-mailbericht van 23 april 2013 heeft [de accountant] het volgende aan de notaris te kennen gegeven:

“[X] is voornemens [dag] augustus 2013 in het huwelijk te treden onder het maken van huwelijkse voorwaarden met [klaagster]. Haar gegevens zie je op KvK-nummer (…).

Graag willen ze een concept van de voorwaarden en testamenten.

In de voorwaarden zou rekening gehouden moeten worden met een verdeling van het vermogen bij overlijden als ware er sprake van een algehele gemeenschap van goederen. (…)

Kunnen jullie een voorzet gevenvoor de concepten en input leveren.”

2.4.       Op 16 mei 2013 hebben [X] en klaagster op initiatief van laatstgenoemde een oriënterend gesprek gehad met [notaris A] van [naam notariskantoor]. 

2.5.       Bij e-mailbericht van 28 mei 2013 heeft de notaris de concept-huwelijkse voorwaarden en concept-testamenten aan [X] en [de accountant] gestuurd.

2.6.       Bij e-mailbericht van 11 juni 2013 om 12:26 uur heeft [X] onder meer het volgende te kennen gegeven aan klaagster:

“(…)

[notaris A] is op vakantie en daarom heb ik “mijn” notaris gebeld en hem alles uit laten leggen.

De zaken worden nu zo geregeld dat:

Bij overlijden van mij of jou:

(…)

Bij scheiding:

Wordt de boel dan dusdanig verdeeld dat alles wat ontstaan is tijdens ons huwelijk verdeeld wordt als ware wij in gemeenschap van goederen getrouwd.

Dat gebeurt niet met zaken die door jou en mij worden ingebracht en daar moet dan een lijst van komen. Zaken die daar niet op staan worden geacht gezamenlijk eigendom te zijn.

Hij stuurt een voorbeeld lijst op.

Zo breng jij b.v. de verbouwing van “de stal” in en breng ik het huis in en breng jij de 50% van de [straatnaam] in.

Breng ik 4 schilderijen in die aan de kinderen beloofd zijn, breng jij het schilderij van jouw ouders in en beschrijven we de rest van de kunst b.v.niet zodat die van ons gezamenlijk is geworden.

In het denkbeeldige geval dat we uit elkaar gaan gebeurt er dan met de waarde van het huis en de stal het volgende:

Stel waarde bepaling huis dan 850.000 euro. Ik heb ingebracht het huis ter waarde van 600.000 en heb ook de schuld van 365.000 euro. Jij hebt ingebracht de stal van 100.000 euro.

Dan krijg jij: 100.000 euro van de stal en de helft van 150.000 euro (850.000-600.000-100.000) is 175.000 euro.

Ik heb dan in waarde het ingebrachte huis van 600.000 euro – hypotheek van 365000 is 235.000 euro + 75000 euro is 310.000 euro.

(…)

De notaris past e.e.a. aan en dan nemen we het samen door.

Kortom met vele omwegen wordt het hoe dan ook toch zo goed als half om half als we onverhoopt ooit uit elkaar gaan en is het bij overlijden van een van ons goed geregeld.

(…)”     

2.7.       Hierop heeft klaagster bij e-mailbericht van 11 juni 2013 het volgende geantwoord:

“(…), regel het maar, alles is ok….”

2.8.       Bij e-mailbericht van 11 juni 2013 om 12:55 uur heeft een medewerkster van het kantoor van de notaris een aangepast concept van de huwelijkse voorwaarden aan [X] en [de accountant] gezonden.

2.9.       Op [dag] juli 2013 is klaagster samen met haar dochter bij [X] ingetrokken.

2.10.      Op 22 juli 2013 heeft de notaris de akte huwelijkse voorwaarden en de testamenten van klaagster en [X] gepasseerd. In de huwelijkse voorwaarden staat onder meer vermeld:

“Algehele uitsluiting

Artikel 1

De echtgenoten sluiten elke gemeenschap van goederen uit.

(…)

Finale verrekening bij ontbinding van het huwelijk / scheiding van tafel en bed.

Artikel 14

1.            Ingeval het huwelijk wordt ontbonden of tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt  uitgesproken (beide gevallen hierna ook genoemd: ontbinding van het huwelijk), vindt er verrekening van hun vermogens plaats zo, dat ieder van de partijen gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe hij gerechtigd zou zijn indien tussen de echtgenoten de algehele gemeenschap van goederen had bestaan, zulks in afwijking van artikel 1:133 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, één en ander met inachtneming van het hierna sub 8 bepaalde.

(…)

8.            In de verrekening worden niet betrokken (behoudens indien het huwelijk door de dood eindigt en op moment van overlijden geen verzoekschrift tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingediend):

                -              de goederen die ten huwelijk zijn aangebracht;

                -              de goederen die door de echtgenoten krachtens erfrecht of gift zijn of zullen worden verkregen alsmede de op die verkrijgingen drukkende

                               schulden en de wegens die verkrijgingen geheven belastingen, zoals erfbelasting en schenkbelasting;

                -              al hetgeen krachtens de jaarlijkse verrekening is verkregen;

                -              het eigen ondernemingsvermogen (het begrip “onderneming” als omschreven in artikel 6 van onderhavige akte);

                -              de opbrengst van goederen die van de verrekening zijn uitgesloten;

                -              al hetgeen krachtens zaaksvervanging voor bovengenoemde goederen in de plaats is getreden.”

2.11.      Op 22 juli 2013 heeft de notaris een brief gezonden aan klaagster en [X]. Hierin staat onder meer vermeld:

“Betreft:  afschriften inzake uw huwelijkse voorwaarden en u beider testamenten.

Geachte [X] en [klaagster],

Hierbij ontvang u de afschriften van uw beider testamenten.

(…)”

2.12.      Op [dag] augustus 2013 zijn klaagster en [X] gehuwd.

2.13.      Op [datum] 2017 heeft [X] het verzoek tot echtscheiding ingediend bij de Rechtbank [naam rechtbank]. Klaagster en [X] zijn inmiddels gescheiden. Met betrekking tot de inhoud van de huwelijkse voorwaarden en de daarmee samenhangende vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding hebben een aantal gerechtelijke procedures tussen [X] en klaagster plaatsgevonden.

3.          De klacht

3.1.       De klacht valt (kort gezegd) uiteen in de volgende onderdelen.

1.       De notaris heeft niet voldaan aan de zorgplicht, informatieplicht en belehrungsplicht.

Vóór de dag van het passeren van de huwelijkse voorwaarden heeft geen enkel (schriftelijk dan wel mondeling) contact plaatsgevonden tussen de notaris en klaagster. Klaagster heeft noch een concept-akte van de huwelijkse voorwaarden noch een schriftelijke toelichting ontvangen voorafgaande aan het passeren van de huwelijkse voorwaarden. Op de dag van passeren had de notaris slechts tien minuten de tijd om de huwelijkse voorwaarden met klaagster (en [X]) te bespreken. De volledige inhoud, de concrete gevolgen en risico’s van de huwelijkse voorwaarden zijn toen niet uitgelegd. De notaris had het passeren van de akte daarom moeten uitstellen of weigeren.

2.       De notaris heeft partijdig gehandeld door bij de totstandkoming van de huwelijkse voorwaarden slechts af te gaan op mededelingen van zijn vriendschappelijke en zakelijke relaties [de accountant] en [X] en klaagster hierbij niet te betrekken. Alleen [de accountant] en [X] hebben concepten van de huwelijkse voorwaarden ontvangen.

3.       De notaris heeft er samen met [de accountant] aan meegewerkt dat [X] klaagster heeft misleid en dat misbruik is gemaakt van juridische onkunde aan de zijde van klaagster en feitelijk overwicht aan de zijde van [X]. Klaagster ging ervan uit dat de huwelijkse voorwaarden zouden luiden zoals door [X] in zijn e-mailbericht van 11 juni 2013 was voorgesteld, mede omdat de notaris op de dag van het passeren van de huwelijkse voorwaarden heeft verklaard dat er niets was veranderd in wat klaagster en [X] van tevoren samen hadden afgesproken. Volgens het in bedoeld e-mailbericht opgenomen voorstel, waarop klaagster haar akkoord had gegeven, zou ingeval van echtscheiding aan klaagster de waarde van de stal en een deel van de overwaarde van het woonhuis van [X] toekomen, terwijl hiervan aan klaagster op grond van artikel 14 lid 8 van de huwelijkse voorwaarden niets toekomt.

4.       De notaris heeft geen gespreksnotities gemaakt rondom de totstandkoming van de huwelijkse voorwaarden.

3.2.       De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.          De beoordeling

4.1.       Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts-)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

4.2.       De door klaagster ingediende vier klachtonderdelen, zoals weergegeven in 3.1., zien alle in de kern op de akte huwelijkse voorwaarden, die de notaris op 22 juli 2013 heeft verleden. De kamer is van oordeel dat op deze klachtonderdelen de vervaltermijn van artikel 99 lid 21 Wna van toepassing is. Artikel 99 lid 21 Wna bepaalt dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven heeft kennisgenomen. Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt tussen het aan klager bekend worden van het handelen van de notaris enerzijds en het bekend worden van diens nalaten anderzijds. Van een handelen van de notaris blijkt in het algemeen op enige wijze naar buiten zoals in de vorm van een gegeven advies of in de vorm van een akte. Ook van het nalaten van een notaris zal moeten blijken. Hiervan kan sprake zijn, indien de gevolgen van dat nalaten zichtbaar worden of indien op enige andere wijze dat nalaten bekend wordt. Een redelijke uitleg van artikel 99 lid 21 Wna brengt met zich dat de vervaltermijn ingeval van een nalaten begint te lopen zodra van dat nalaten op enige wijze aan klager blijkt.

4.3.       Vaststaat dat klaagster op 22 juli 2013 de akte huwelijkse voorwaarden op het kantoor van de notaris heeft ondertekend. De slotbepalingen van deze akte luiden als volgt:

“(…)

Voor het verlijden van de akte is door mij, notaris, aan de verschenen personen mededeling gedaan van de zakelijke inhoud van de akte en heb ik daarop een toelichting gegeven.

De verschenen personen hebben eenparig verklaard op volledige voorlezing van de akte geen prijs te stellen, tijdig voor het verlijden van de inhoud van de akte te hebben kennis genomen, daarmee in te stemmen, en door mij, notaris, te zijn gewezen op de gevolgen, die uit de akte voortvloeien.

(…)”

In beginsel mag op grond hiervan worden aangenomen dat klaagster met de inhoud van de akte en de gevolgen van de huwelijkse voorwaarden bekend was toen zij de akte tekende. Daar komt bij dat vaststaat dat de notaris op 22 juli 2013 een brief aan klaagster en [X] heeft gezonden. Uit die brief volgt dat er een afschrift van de huwelijkse voorwaarden en afschriften van de testamenten van klaagster en [X] zijn bijgevoegd. Zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat bij genoemde brief niet een afschrift van de huwelijkse voorwaarden was gevoegd, zoals klaagster stelt, dan had het op haar weg gelegen om de notaris daarvan op de hoogte te brengen en te vragen om haar alsnog een afschrift van de huwelijkse voorwaarden toe te zenden. De omstandigheid dat klaagster dat niet heeft gedaan, komt voor haar eigen rekening en risico.

4.4.       Op grond van het vorenstaande is de kamer van oordeel dat eerder genoemde vervaltermijn in ieder geval is gaan lopen kort na 22 juli 2013, de dag waarop de akte huwelijkse voorwaarden door klaagster is getekend en de notaris de akte per post aan klaagster en [X] heeft toegezonden. De kamer is van oordeel dat in ieder geval vanaf dat tijdstip voor klaagster de mogelijkheid bestond om kennis te nemen van de feiten ter zake waarvan zij de notaris nu verwijten maakt. Dat klaagster mogelijk, zoals zij stelt, pas later tot de ontdekking is gekomen dat het handelen dan wel nalaten van de notaris onjuist was, doet daaraan niets af. Beslissend voor het begin van de klachttermijn is het moment waarop zij ervan kon kennis nemen, zoals in de jurisprudentie steeds wordt aangenomen. De klacht is op 28 december 2018 ingediend, dus ruim na het verstrijken van de vervaltermijn van drie jaren. Dit betekent dat klaagster niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar klacht. De kamer komt daarmee niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de door klaagster aan het adres van de notaris gemaakte verwijten.

5.          De beslissing

De kamer:

verklaart klaagster niet-ontvankelijk in de klacht.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, mr. P.M. Knaapen, rechterlijk lid en mr. S. Lettinga, plaatsvervangend notarislid.

Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2019 door mr. C. Kool, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.