ECLI:NL:TNORDHA:2019:9 Kamer voor het notariaat Den Haag 18-36 en 18-37

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2019:9
Datum uitspraak: 20-03-2019
Datum publicatie: 01-04-2019
Zaaknummer(s): 18-36 en 18-37
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met schorsing als notaris
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de notarissen dat zij is voorgelogen en dat ten onrechte er een kopie van het testament opgevraagd is bij klaagster.

Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag

Beslissing d.d. 20 maart 2019 inzake de klacht onder nummer 18-36 en 18-37 van:

[notaris] ,

notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: klaagster,

tegen

[notaris] ,

notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: notaris [A],

en

[notaris] ,

notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: notaris [B],

hierna ook tezamen te noemen: de notarissen.

De procedure

De Kamer heeft kennisgenomen van:

·         de klacht, met bijlagen, ingekomen op 2 juli 2018,

·         diverse berichten van de Kamer aan de notarissen met het verzoek hun verweer in te dienen.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 februari 2019. Daarbij waren klaagster en notaris [A] aanwezig. Notaris [B], hoewel deugdelijk opgeroepen, is zonder bericht afwezig. Notaris [A] is mede namens notaris [B] verschenen. Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt.

De feiten

Op 22 mei 2018 ontving klaagster het volgende e-mailbericht van het kantoor van de notarissen:

“(…)

Bij ons is in behandeling de nalatenschap van de heer [V], geboren te [plaatsnaam en geboortedatum] en overleden op [datum].. Volgens opgave CTR heeft de overledene op 23 juni 2006 een testament gemaakt met repertoriumnummer [……]. Hierbij ontvangt u een kopie van de opgave van het CTR. Kunt u ons een kopie van het testament verstrekken. Wij zullen de kopie van het testament slechts verstrekken aan personen als bedoeld in artikel 49 lid 1 van de Wet op het notarisambt.

(…)”.

Op 28 mei 2018 stuurt het notariskantoor klaagster een e-mailbericht ter herinnering.

Op 30 mei 2018 stuurt klaagster het volgende e-mailbericht aan het notariskantoor:

“(…)

Uw verzoek verbaast mij, aangezien de nalatenschap van de heer [V] bij mij in behandeling is. Wie is uw opdrachtgever?

(…)”.

Op 30 mei 2018 ontvangt klaagster het volgende e-mailbericht van het notariskantoor:

“(…)

Navraag bij het boedelregister leverde vorige week geen resultaat op. Nu u aangeeft dat deze nalatenschap inmiddels bij u in behandeling is, zullen wij de persoon die zich tot ons heeft gewend naar u doorverwijzen.

Vanzelfsprekend komt het verzoek om een kopie van het testament hiermee te vervallen.

(…)”.

Op 30 mei 2018 stuurt mr. [C] het volgende e-mailbericht aan klaagster:

“(…)

Namens de VVE [naam en vestigingsplaats] het navolgende:

Volgens onze gegevens is bij U in behandeling de nalatenschap van de [V], geboren te [plaatsnaam] op [datum], overleden te [woonplaats] en [datum],, laatst gewoond hebbende te [woonplaats] (Gem naam] en [adres].

De overledene was voor de helft mede-eigenaar van diverse appartementsrechten. Aan ons wordt door de eigenaar van de wederhelft van de appartementsrechten geen informatie verstrekt over de erfgenamen van de Heer [V]. Daar het voor de VVE van belang is te weten wie de erfgena(a)m(en) is/ zijn van de appartementsrechten zulks onder andere in verband met  het uit te oefenen stemrecht kunt U ons wellicht nader informeren door een verklaring van erfrecht. Als  U reeds een verklaring van erfrecht heeft ingeschreven bij het kadaster vernemen wij dit gaarne van U. We hebben zelf al een tweetal keren informatie opgevraagd bij het kadaster maar de appartementsrechten stonden nog voor de helft op naam van de overledene.

(…)”.

De klacht en het verweer van de notarissen

Klaagster was verbaasd dat zij het verzoek ontving, omdat zij had gesproken op de uitvaart van erflater en contacten had met de weduwe van erflater. Klaagster heeft de weduwe gevraagd of het juist was dat de nalatenschap in behandeling was op het kantoor van de notarissen. Als reactie daarop ontving klaagster een e-mailbericht van de weduwe waaruit bleek dat er conflicten waren tussen de weduwe en het bestuur van de Vereniging van Eigenaren (hierna te noemen: Vereniging). Woordvoerder namens het bestuur is mr. [C], oud-notaris en [toelichting] van het kantoor van de notarissen.

Op 28 mei 2018 ontving klaagster een herinnering van het notariskantoor.

Klaagster heeft vervolgens contact opgenomen met de vertrouwensnotaris. Zij gaf aan dat zij een dergelijke werkwijze een schande vond en adviseerde klaagster om een e-mailbericht te zenden en daarin aan te geven dat de nalatenschap bij haar in behandeling was en te informeren naar de opdrachtgever.

Daarna werd het verzoek ingetrokken en diezelfde middag ontving klaagster een e-mailbericht van mr. [C].

Daarna heeft klaagster weer contact opgenomen met de vertrouwensnotaris die aangaf hoe onjuist zij het allemaal vond wat het notariskantoor deed.

Klager verwijt de notarissen het volgende:

1. zij is voorgelogen. De nalatenschap van erflater was niet in behandeling bij het notariskantoor van de notarissen. Stel dat één van de medewerkers van klaagster het e-mailbericht had willen beantwoorden, uitgaande van de juistheid van de e-mail? Men moet erop kunnen vertrouwen dat een collega de waarheid spreekt;

2. ten onrechte is er een kopie van het testament opgevraagd bij klaagster. In artikel 49b van de Wet op het notarisambt staat dat erfgenamen zonder meer recht hebben op een kopie van het testament. Ook anderen, zoals legitimarissen, legatarissen en schuldeisers kunnen belang hebben bij afgifte van een uittreksel van het testament.

Het bestuur van de Vereniging heeft echter geen belang. Deze Vereniging heeft een administrateur. De weduwe heeft geen achterstanden aan de Vereniging voor zover bekend, dus de Vereniging is geen schuldeiser. Op grond van artikel 3:170 van het Burgerlijk Wetboek kan de weduwe haar stemrecht blijven uitoefenen. Dit had het notariskantoor ook aan mr. [C] moeten melden.

Klaagster acht het voornoemde in strijd met de eer en waardigheid van het notarisambt.

De beoordeling van de klacht

Ter beoordeling van de Kamer staat of de notarissen hebben gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 93 Wna. Notarissen zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notaris behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden, alsmede ter zake van handelen of nalaten dat behoorlijk notarissen niet betaamt. 

Voor zover de klacht is gericht tegen notaris [A] overweegt de Kamer als volgt. Ter zitting heeft notaris [A] verklaard dat hij werd gebeld door oud-notaris [C] met het verzoek namens de Vereniging om uit te zoeken wie de rechtsopvolgers waren van erflater. Dit verzoek had notaris [A] niet in behandeling moeten nemen. Hij heeft dat echter wel gedaan en is gaan kijken in het boedelregister. Aangezien daar niets stond vermeld heeft notaris [A] het Centraal Testamentenregister geraadpleegd. Daarin stond vermeld dat klaagster het laatste testament had gemaakt. De notaris heeft toen aan zijn secretaresse gevraagd om klaagster een briefje te sturen voor het opvragen van het testament. Abusievelijk heeft de secretaresse een standaardbriefje gebruikt waarin de zin “Bij ons is in behandeling de nalatenschap van …” is blijven staan.

Nu notaris [A] het testament heeft opgevraagd bij een collega notaris, terwijl hij wist dat zijn kantoor de nalatenschap niet in behandeling had, heeft de notaris tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. Notaris [A] heeft onbetamelijk gehandeld en daarmee gehandeld in strijd met de eer en aanzien van het ambt. De notaris had moeten volstaan met het raadplegen van het Kadaster wie er eigenaar was van het onroerend goed en zich dan moeten wenden tot de mede-eigenaar, klaagster dus. Met klaagster heeft notaris [A] echter geen contact opgenomen. De klacht tegen notaris [A] is gegrond.

Maatregel

Vast is komen te staan dat tegen notaris [A] bij twee eerdere klachten (in 2014 en 2015) een schorsing is opgelegd van respectievelijk één week en vier weken. Deze klachten zagen op het niet reageren van de notaris. In artikel 2 van de Verordening beroeps-en gedragsregels staat in artikel 2: “De notaris gedraagt zich in de uitoefening van zijn beroep en daarbuiten zodanig dat het vertrouwen in het notariaat en in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad”. In onderhavige klacht heeft notaris [A] wederom niet gehandeld zoals het een behoorlijk notaris betaamt. Een handelwijze die niet past bij een notaris. Gelet op het stelselmatige karakter met betrekking tot het niet reageren naar klaagster en de Kamer zal de Kamer notaris [A] de maatregel opleggen van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van één maand. 

Voor zover de klacht is gericht tegen notaris [B] overweegt de Kamer als volgt. De klacht is dat in strijd met de eer en waardigheid van het notarisambt is gehandeld. Notaris [A] heeft ter zitting verklaard op te treden namens notaris [B]. Door niet te verschijnen heeft notaris [B] het risico genomen dat er zaken onweersproken blijven.

Vast is komen te staan dat notaris [B] kennis heeft genomen van de klacht en daarmee met het verweten handelen of nalaten. Notaris [B] heeft richting Kamer zelf geen enkele reactie gegeven. Verder heeft hij geen aanleiding gezien om notaris [A], zijn partner in het kantoor, te bewegen actie te ondernemen richting klaagster zodra hij van de klacht had vernomen. Ook zelf heeft hij stil gezeten.

Van notaris [B] had verwacht kunnen worden dat, zodra hij van de hierboven vermelde gang van zaken op de hoogte was gesteld, hij zijn partner actief had bewogen om verontschuldiging aan te bieden. De klacht is hierop evenwel niet gericht. Nu notaris [B] feitelijk geen bemoeienis heeft gehad met het opvragen van het testament, en pas later van de feiten op de hoogte is geraakt, is de klacht tegen hem ongegrond.

Omdat de Kamer de klacht tegen notaris [A] gegrond verklaart, dient notaris [A] op grond van artikel 99, vijfde lid, van de Wna, het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden.

Notaris [A] dient het griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagster te vergoeden. Klaagster dient daarvoor tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door te geven aan hem.

Kostenveroordeling

Omdat de Kamer de klacht gegrond verklaart ziet de Kamer aanleiding om notaris [A], gelet op artikel 103b lid 1 sub b Wna en de tijdelijke richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat, te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op € 3.500,-. De Kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Kamer. Notaris [A] ontvangt hiervoor een nota van het LDCR te Utrecht.

De beslissing

De Kamer voornoemd:

verklaart de klacht tegen notaris [A] gegrond;

verklaart de klacht tegen notaris [B] ongegrond;

legt notaris [A] de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt op voor de duur van één maand;

bepaalt dat de secretaris binnen een maand nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, aan notaris [A] bij aangetekende brief de datum zal meedelen waarop de opgelegde maatregel van kracht wordt;

veroordeelt notaris [A] tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

veroordeelt notaris [A] tot betaling van de kosten in verband met de behandeling van de zaak, vastgesteld op € 3.500,- , op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder ‘kostenveroordeling’ bepaald.

Deze beslissing is gegeven door mrs. A.F.L. Geerdes, voorzitter, L.G. Vollebregt en P.H.B. Gorsira, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2019.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam. Het beroepschrift dient binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief door het Hof te zijn ontvangen, waarbij de datum van ontvangst door het Hof bepalend is.