ECLI:NL:TNORARL:2019:73 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/355275 KL RK 19-87

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2019:73
Datum uitspraak: 18-12-2019
Datum publicatie: 07-02-2020
Zaaknummer(s): C/05/355275 KL RK 19-87
Onderwerp:
  • Personen- en Familierecht
  • Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht over nalatenschap op alle onderdelen ongegrond. De omstandigheid dat klaagster de onafhankelijkheid van de notaris in twijfel trok had voor de notaris weliswaar niet noodzakelijk een reden behoeven te zijn om zijn werkzaamheden onmiddellijk te beëindigen, maar het feit dat de notaris daartoe in dit geval wel aanleiding zag vormt op zich zelf beschouwd ook geen grond voor een tuchtrechtelijke veroordeling.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk:        C/05/355275 / KL RK 19-87

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

[K.],

wonende te […],

klaagster,

tegen

[N.],

notaris te […].

Partijen worden hierna respectievelijk klaagster en de notaris genoemd.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit

-          de klacht, met bijlagen, van 20 juni 2019

-          het verweer van de notaris van 30 augustus 2019

1.2 De klachtzaak is ter zitting van 15 november 2019 behandeld, waarbij zijn verschenen klaagster enerzijds en de notaris anderzijds, vergezeld van de kandidaat-notaris op zijn kantoor [M.]. Klaagster heeft een pleitnotitie overgelegd en dienovereenkomstig het woord gevoerd.

2. De feiten

2.1 Op 3 februari 2012 heeft de moeder van klaagster bij testament over haar nalatenschap beschikt.

2.2 Op 17 december 2018 is de moeder van klaagster (hierna: erflaatster) overleden.

2.3 In haar testament heeft erflaatster van haar drie kinderen de broer van klaagster

[B] aangewezen als erfgenaam en executeur van de nalatenschap. Daarbij heeft erflaatster aan klaagster en haar andere broer [A] het verzoek gedaan afstand te doen van hun legitieme portie.

2.4 Op 4 januari 2019 heeft klaagster bij gelegenheid van een bezoek aan de notaris op zijn kantoor kennis genomen van het testament van erflaatster.

2.5 Op 6 februari 2019 heeft de notaris een verklaring van erfrecht afgegeven.

2.6 Op 25 februari 2019 heeft op het kantoor van de notaris  een gesprek plaatsgevonden waarbij klaagster en haar twee broers aanwezig waren.

2.7 Op 25 februari 2019 (na het gesprek als bedoeld in 2.6) heeft klaagster de notaris een

e-mail gestuurd waarin zij haar ongenoegen heeft geuit over de gang van zaken bij het gesprek eerder op die dag.

In deze e-mail aan de notaris schrijft klaagster onder meer:

“(...) (…) (…)

Dit alles tezamen met een notaris die mij niet de indruk heeft gegeven van onafhankelijkheid en mediator naar alle partijen, geeft mij een uitermate oncomfortabel gevoel. (…)”

2.8 Op 26 februari 2019 heeft de notaris met klaagster getelefoneerd. Vervolgens heeft de notaris een e-mail gestuurd aan klaagster en haar beide broers waarin hij te kennen geeft zijn werkzaamheden in deze zaak te beëindigen. Onder verwijzing naar de e-mail van klaagster van 25 februari 2019 heeft de notaris geschreven:

“(…)  Uit deze mail blijkt onder andere dat [K.]mijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid in twijfel trekt.

Aangezien een notaris in de uitoefening van zijn/haar taak onpartijdig en onafhankelijk dient te zijn en ik mij in de kritiek van klaagster niet kan vinden, is er wat mij betreft geen basis meer om mijn werkzaamheden voort te zetten.

Bij deze beëindig ik mijn werkzaamheden in dit dossier.”

3. De klacht en het verweer

3.1 Klaagster verwijt de notaris onzorgvuldig te hebben gehandeld. Klaagster heeft haar standpunt schriftelijk onderbouwd in haar klacht en aan de hand van een pleitnotitie mondeling toegelicht. Bij de beoordeling van deze klacht onderscheidt de kamer al met al de volgende klachtonderdelen:

Klachtonderdeel 1) Afschrift testament pas na aandringen

Klachtonderdeel 2) De notaris heeft onvoldoende onafhankelijke regie gevoerd

Klachtonderdeel 3) De notaris heeft zijn werkzaamheden abrupt beëindigd

Klachtonderdeel 4) Verklaring van erfrecht bemoeilijkt inbaarheid vordering klaagster

Klachtonderdeel 5) De notaris stelt op 6 mei 2019 ten onrechte geen boedelnotaris te zijn

Klachtonderdeel 6) De notaris weigert de zaak over te dragen aan een onpartijdige notaris

Klachtonderdeel 7) Klaagster verwijt de notaris gebrek aan transparantie

3.2 Op het verweer van de notaris zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling, nader ingaan.

4. De beoordeling

De norm

4.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.1.2 Deze norm wordt nader ingevuld onder meer door de (vaste rechtspraak over de) artikelen 17, 21 en 43 Wna waarin  -  kort samengevat - de opdracht van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en zorgvuldigheid, alsmede de dienstverlenings- dan wel dienstweigerings- en informatieverplichtingen zijn vastgelegd.

Klachtonderdeel 1) Afschrift testament pas na aandringen

Klaagster stelt dat zij het testament pas na lang aandringen heeft verkregen.

De notaris herkent zich niet in deze klacht van klaagster. Het eerste verzoek van klaagster aan de notaris om afgifte van een afschrift van het testament dateert van 2 januari 2019. In reactie op dit verzoek heeft de notaris klaagster op 4 januari 2019 bij hem op kantoor een afschrift van het testament overhandigd.

De kamer stelt vast dat klaagster de gemotiveerde betwisting van de notaris op dit punt niet weerspreekt. Uit de door klaagster overgelegde e-mailwisseling leidt de kamer bovendien af dat het aandringen feitelijk niet zozeer de notaris als wel de erfgenaam-executeur betrof.

De klacht wordt daarom op dit punt ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel 2) De notaris heeft onvoldoende onafhankelijke regie gevoerd.

Klaagster verwijt de notaris niets te hebben ondernomen om het gesprek van

25 februari 2019 tussen klaagster en haar broers als onafhankelijk en onpartijdig notaris te begeleiden. Vanwege andere zakelijke contacten tussen de notaris en de erfgenaam is de partijdigheid van de notaris in de afwikkeling van deze nalatenschap een gegeven, aldus klaagster.

De notaris benadrukt dat hij vanaf het eerste gesprek met klaagster op 4 januari 2019 duidelijk heeft gecommuniceerd dat hij als notaris geen rol had in de afwikkeling van de nalatenschap aangezien dit de taak was van de executeur. Omdat het testament van erflaatster destijds in zijn protocol gepasseerd werd, heeft de notaris wel het testament afgegeven. Ook heeft hij een verklaring van erfrecht afgegeven en ingestemd met een door de executeur belegde afspraak bij hem op kantoor. Vanwege de afgifte van de verklaring van erfrecht staat hij inderdaad ingeschreven in het boedelregister.

Bij dit gesprek is inderdaad de erfgenaam-executeur de nodige tijd aan het woord geweest, ook en vooral om de vragen van klaagster te kunnen beantwoorden. Echter ieder van de aanwezigen heeft zijn/haar zegje kunnen doen volgens de notaris. Daar waar sprake is geweest van meningsverschillen tussen de aanwezigen heeft de notaris zich inderdaad terughoudend opgesteld/moeten opstellen, maar dit was zijn inziens vanwege de aard van de meningsverschillen een gepaste opstelling.

De kamer stelt vast dat het voor klaagster kennelijk niet van meet af aan duidelijk is geweest welke werkzaamheden zij van de notaris mocht verwachten. Mogelijk heeft zij op enig moment toch in de veronderstelling verkeerd dat de notaris de nalatenschap als boedelnotaris zou afhandelen.

Niet is komen vast te staan dat klaagster gegronde redenen had om hiervan uit te gaan.

Klaagster heeft immers niet betwist dat de notaris haar reeds in het gesprek op 4 januari 2019 te kennen heeft gegeven geen rol te hebben in de afwikkeling van de nalatenschap en klaagster wist dat haar broer [B.] de erfgenaam-executeur is.

Het moet klaagster dus duidelijk geweest zijn dat de notaris in het gesprek van

25 februari 2019 ook geen leidende rol kon nemen.

Weliswaar zijn partijen het erover eens dat op 25 februari 2019 nadere afspraken zijn gemaakt over betrokkenheid van de notaris bij de verdere afhandeling, echter de notaris heeft zich na de e-mail van klaagster waarin zij zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid in twijfel trok de volgende dag van de zaak teruggetrokken.

De kamer ziet al met al geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar tekort zou zijn geschoten voor wat betreft de door hem in acht te nemen onafhankelijkheid voor zijn aandeel in het gesprek van 25 februari 2019. De klacht op dit punt dient ongegrond verklaard te worden.

Klachtonderdeel 3) De notaris heeft zijn werkzaamheden abrupt beëindigd.

Klaagster vindt dat de notaris zich als notaris onwaardig heeft gedragen door in reactie op de kritiek van klaagster zich abrupt van de zaak terug te trekken, zonder een inhoudelijke reactie te geven en/of zijn bevindingen bij partijen te toetsen.

De notaris benadrukt dat klaagster in haar e-mail van 25 februari 2019 zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid in twijfel heeft getrokken. Vanwege de zeer ernstige aard van de aantijgingen van klaagster, had de notaris geen andere keus dan zich onmiddellijk terug te trekken. Overigens heeft hij dit voorafgaand aan zijn e-mail van 26 februari 2019 in een voorafgaand telefoongesprek van dezelfde datum met klaagster besproken.

De kamer oordeelt op dit punt als volgt. Onafhankelijkheid raakt de kern van de notariële beroepsuitoefening. Het is daarom begrijpelijk dat de notaris het verwijt van klaagster op dit punt serieus heeft genomen en daaraan gevolgen heeft verbonden. Dit neemt niet weg dat de notaris had kunnen proberen met klaagster in overleg te treden en wellicht niet noodzakelijkerwijs onmiddellijk tot beëindiging van zijn werkzaamheden had behoeven te besluiten. Kennelijk heeft de notaris, gelet ook op het telefoongesprek met klaagster op 26 februari 2019, hier echter geen aanleiding tot (nader) overleg gezien. Dit maakt de keuze van de notaris om zijn werkzaamheden in dit geval onmiddellijk te staken echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Feiten of omstandigheden op grond waarvan anders geoordeeld zou moeten worden, zijn niet gesteld en niet gebleken. De klacht op dit onderdeel is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel 4) Verklaring van erfrecht bemoeilijkt inbaarheid vordering klaagster.

Bij gebrek aan onderbouwing is deze klacht onbegrijpelijk en dient dit klachtonderdeel bij gebrek aan feitelijke grondslag ongegrond te worden verklaard.

Klachtonderdeel 5) De notaris stelt op 6 mei 2019 ten onrechte geen boedelnotaris te zijn.

Klaagster vindt deze stelling van de notaris niet te verenigen met de afspraken die op

25 februari 2019 tussen partijen gemaakt zijn.

De notaris stelt dat het voor klaagster duidelijk geweest moet zijn dat de notaris in deze zaak niet als boedelnotaris is opgetreden of werkzaamheden heeft verricht. De notaris verwijst in dit verband naar het gesprek van 4 januari 2019 met klaagster en zijn e-mails van

26 februari 2019 en 6 mei 2019.

De kamer oordeelt als volgt. Uit bovenstaande overwegingen volgt reeds dat de notaris in deze zaak niet is opgetreden of werkzaamheden heeft verricht als boedelnotaris. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel 6) De notaris weigert de zaak over te dragen aan een onpartijdige notaris.

Klaagster verwijt de notaris de zaak te hebben laten overnemen door een notaris die evenmin onpartijdig zou zijn omdat ook laatstbedoelde notaris ander zakelijk contact zou onderhouden met de erfgenaam, die immers makelaar van beroep is.

De notaris benadrukt dat hij nimmer is opgetreden als boedelnotaris en als zodanig ook geen inhoudelijk dossier heeft aangelegd of overgedragen. De stukken waar de notaris over beschikt zijn beperkt tot de e-mailwisseling met klaagster voorafgaand aan en na afloop van de gesprekken van 4 januari 2019 en 25 februari 2019. Nadat de notaris zijn werkzaamheden op 26 februari 2019 heeft beëindigd, heeft de executeur een andere notaris benaderd. De notaris heeft hierin geen rol gespeeld.

De notaris wijst erop dat hij klaagster in zijn e-mail van 10 mei 2019 nog wel heeft aangeboden de executeur te vragen op zoek te gaan naar een voor alle betrokkenen acceptabele notaris, maar klaagster heeft dit aanbod afgeslagen.

De kamer overweegt dat het, na de beëindiging van de werkzaamheden door de notaris op

26 februari 2019, de executeur vrij stond een opvolgend notaris in te schakelen zonder de notaris of klaagster hierin te betrekken. Hierin was geen taak voor de notaris weggelegd. Klaagster heeft bovendien niet weersproken dat zij het aanbod van de notaris om (onverplicht) te bemiddelen bij het vinden van een voor alle betrokkenen acceptabele notaris, heeft afgewezen. Dit betekent dat het verwijt dat klaagster de notaris op dit punt maakt, feitelijke grondslag ontbreekt.

Klachtonderdeel 7) Klaagster verwijt de notaris gebrek aan transparantie

Klaagster verwijt de notaris schimmigheid rondom de afgifte van het testament en

de verklaring voor erfrecht.

De notaris stelt zich op het standpunt dat hij klaagster op geen enkel moment de haar toekomende informatie heeft onthouden.

De kamer ziet, gelet op hetgeen op dit punt over en weer is aangevoerd, geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de notaris klaagster niet naar behoren of niet voldoende tijdig zou hebben geïnformeerd. Daarbij komt dat klaagster als legitimaris voor haar informatie over de afwikkeling van de nalatenschap feitelijk afhankelijk is van de communicatie door de executeur. De notaris kan hierover geen verwijt worden gemaakt. De klacht wordt daarom ook op dit onderdeel ongegrond verklaard.

5. De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

- verklaart de klacht op alle onderdelen ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. A.M.S. Kuipers, voorzitter, mr. F.E.J. Goffin,

mr. L.P. Oostveen-ter Braak,  mr. J.T.J. Heijstek en A. Roesink-Kragt, leden, en in tegenwoordigheid van de secretaris mr. M.J. Derksen ondertekend en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter mr. M.J.C. van Leeuwen, op 18 december 2019

De secretaris

De voorzitter

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.