ECLI:NL:TNORAMS:2019:22 Kamer voor het notariaat Amsterdam 665859/NT 19-24

ECLI: ECLI:NL:TNORAMS:2019:22
Datum uitspraak: 19-12-2019
Datum publicatie: 09-01-2020
Zaaknummer(s): 665859/NT 19-24
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: De kamer overweegt dat de door klager geuite beschuldigingen aan het adres van de notaris niet zijn aangetoond. Klager heeft immers desgevraagd ter zitting niet kunnen aangeven welke leugens en beschuldigingen door de notaris als waarheid zijn geventileerd. Uit het betoog van de notaris tijdens de mondelinge behandeling van 4 januari 2019 had klager moeten begrijpen dat de notaris als gemachtigde van de beide broers en de zuster van klager optrad. Het stond de notaris vrij om als zodanig in die procedure op te treden. Dat de notaris daarbij enige kleuring in zijn betoog heeft aangebracht is naar het oordeel van de kamer niet klachtwaardig. Aan de gevraagde kostenveroordeling komt de kamer daarom niet toe. De klacht is dan ook ongegrond.  

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

Beslissing van 19 december 2019 in de klacht met nummer 665859/NT 19-24 van:

[Klager],

wonende te [woonplaats],

gemachtigde: mr. A.A.J. Plateijn,

hierna: klager,

tegen:

[de notaris],                                                                                                       

notaris te [vestigingsplaats],

hierna: de notaris.

Bij de mondelinge behandeling van de klacht op 7 november 2019 zijn klager, vergezeld van zijn gemachtigde, en de notaris verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd, klager aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. Uitspraak is bepaald op heden.

1. Verloop van de procedure

De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:

- klaagschrift met bijlagen, ingekomen per e-mailbericht van 29 april 2019;

- verweerschrift van 17 juni 2019, ingekomen op 18 juni 2019;

- brief met bijlagen van klager van 26 september 2019, ingekomen op 30 september     

  2019;

- e-mail van de secretaris van de kamer van 3 oktober 2019, waarin is vermeld dat de op 26 september toegezonden bijlagen worden toegevoegd aan het procesdossier, maar de bijbehorende brief niet, aangezien de inhoud daarvan een verkapte repliek betreft en de kamer daarvoor geen toestemming aan klager heeft verleend.

2. De feiten

De kamer gaat uit van de volgende voor de beoordeling van de klacht van belang zijnde feiten en omstandigheden:

  1. De notaris heeft begin 2019 als gemachtigde in een procedure bij de rechtbank Noord-Holland, twee broers van klager bijgestaan, [A] (hierna: [broer A]) en [B] (hierna: [broer B]) (hierna tezamen: de broers), in hun verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap van hun moeder, [C]  (hierna: de moeder van klager), die ten tijde van deze procedure hoogbejaard was (1924) en dementerend. Klager was in die procedure verweerder. 
  2. In een pleitnota, opgesteld voor de mondelinge behandeling op 4 januari 2019, heeft de notaris onder meer geschreven:

    “Dank dat u mij het woord geeft om namens de verzoekers, [broer A], [zus D] en [broer B] het woord te voeren. Ik ben [de notaris] en notaris te [vestigingsplaats]. In mijn functie als notaris maak ik vaak mee dat er discussie ontstaat tussen de kinderen over de wijze waarop het vermogen van moeder dient te worden beheerd en over de wijze waarop moeder dient te worden verzorgd. Het is niet de eerste keer dat ik het woord voer in een procedure voor het onder bewind stellen van een ouder door één of meer kinderen. Wel is het de eerste keer dat ik meemaak dat twee van mijn drie opdrachtgevers, te weten [broer A] en [zus D] middels advocaten het aan hun broer [klager], geleende geld hebben moeten terugvorderen. In deze procedure zijn mijn opdrachtgevers in het gelijk gesteld en hebben zij beiden hun uitgeleende geld terug ontvangen. Mede om die reden hebben zij aangegeven niet het woord te willen voeren. Uiteraard zijn zij bereid en in staat rechtstreeks antwoord te geven op door u aan hen te stellen vragen. Dit laatste is ook van toepassing op [broer B]. [Broer B] heeft geen procedure tegen zijn broer [klager] gevoerd maar heeft in het verleden een aantal aanvaringen gehad met [klager] waardoor ook [broer B] niet het woord wenst te voeren. Door mijn opleiding en werk als notaris, ik ben immers ook jurist, vraag ik altijd om bewijsstukken waaruit blijkt hoe de verhoudingen zijn ontstaan. In dit geval zijn er drie kinderen het met elkaar eens over wie het vermogen van moeder mag beheren en dan wel onder het toeziend oog van u, rechter, en één kind is daar tegen. [Broer A], [zus D] en [broer B] hebben veel stukken geproduceerd om aan te tonen dat naar hun mening [klager] niet de juiste persoon is om het vermogen van moeder te beheren. Een aantal stukken zijn u ter beschikking gesteld en onnodig om nu aan te halen. Om toch een indruk te geven van toon en houding van [klager] een kort citaat uit een mail van bijna 5 jaar geleden, om precies te zijn: 8 januari 2014 om 19.50 uur, [klager] schrijft dan nog aan [[broer A] en [zus D] op vriendschappelijke wijze en hij uit daarbij zijn zorgen over [broer A] die moeder ook dan al grotendeels verzorgt en over de mogelijkheden die er zijn om extra zorg voor moeder te regelen: “Zelf zit ik er over te denken om ook [broer B] bij dat gesprek te betrekken!!!! Als wij hem een uitnodiging sturen om op een bepaalde datum, tijdstip en plaats te komen, zien we wel of hij sowieso komt. (Ook hij heeft zijn verantwoordelijkheden, gelijk zoals wij die hebben!) In de uitnodiging naar hem zullen we alvast subtiel aangeven dat we ook van hem verwachten dat hij (geruime) tijd aandacht en zorg aan zijn moeder gaat besteden. Ongetwijfeld zal hij zeggen dat hij (als [functie]) daar onmogelijk tijd voor heeft. Dan weten we dat. Maar dan heb ik er ook geen enkele moeite meer mee dat hij bij de volgende schenking van zijn moeder overgeslagen wordt! Dat kan ik met mijn geweten heel goed verantwoorden!” Einde citaat. Los van het feit dat [broer B] geen [functie] is maar wel een drukke baan kan hebben waardoor hij minder zorg kan leveren aan zijn moeder dan [broer A] die bij moeder inwoont, spreekt uit de mail een denigrerende toon richting [broer B] waar ook financiële gevolgen aan gekoppeld worden door [klager]. Het is niet moeder die een schenking gaat onthouden aan [broer B] maar [klager] die volgens zijn opgave een volmacht heeft van zijn moeder. (…)”

  3. Bij beschikking, uitgesproken op 24 januari 2019 heeft de kantonrechter de broers benoemd tot bewindvoerders en [broer A] benoemd tot mentor van de moeder van klager. Klager heeft daartegen hoger beroep ingesteld.
  4. De moeder van klager is op 9 oktober 2019 overleden.  

3. De klacht

De opstelling van de notaris en zijn aantijgingen richting klager bij de mondelinge behandeling van de bewindprocedure zijn een notaris onwaardig. De notaris heeft leugens en beschuldigingen als waarheid geventileerd, aldus klager.

Klager verzoekt de kamer de notaris een tuchtmaatregel op te leggen en tevens te veroordelen tot vergoeding van de betaalde griffiekosten alsmede een tegemoetkoming in de door Plateijn beroepsmatig verleende kosten van rechtsbijstand, factor 2.

4. Het verweer

De notaris heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2 Ingevolge artikel 18 Verordening beroeps- en gedragsregels 2011 maakt de  notaris die als partijadviseur naar buiten optreedt jegens belanghebbenden tijdig kenbaar dat hij in die hoedanigheid optreedt.

In de onderbewindstellingsprocedure heeft de notaris (blijkens zijn eigen verklaring als ook blijkens zijn pleitnota) op uitdrukkelijk verzoek van de broers en de zuster van klager als gemachtigde - en niet als deskundige zoals klager ten onrechte meent - opgetreden en op de mondelinge behandeling namens hen het woord gevoerd.

5.3 De kamer overweegt dat de door klager geuite beschuldigingen aan het adres van de notaris niet zijn aangetoond. Klager heeft immers desgevraagd ter zitting niet kunnen aangeven welke leugens en beschuldigingen door de notaris als waarheid zijn geventileerd. Uit het betoog van de notaris tijdens de mondelinge behandeling van 4 januari 2019 had klager moeten begrijpen dat de notaris als gemachtigde van de beide broers en de zuster van klager optrad.

Het stond de notaris vrij om als zodanig in die procedure op te treden. Dat de notaris daarbij enige kleuring in zijn betoog heeft aangebracht is naar het oordeel van de kamer niet klachtwaardig. Aan de gevraagde kostenveroordeling komt de kamer daarom niet toe.

De klacht is dan ook ongegrond.

5.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor het notariaat:

-      verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. W.S.J. Thijs, voorzitter, T.H. van Voorst Vader, R.H. Meppelink, Th. W. van Grafhorst, en A.J.H.M. Janssen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Land-Smorenburg, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2019.

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam).