ECLI:NL:TGZRZWO:2020:1 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 296/2018

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2020:1
Datum uitspraak: 10-01-2020
Datum publicatie: 10-01-2020
Zaaknummer(s): 296/2018
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen chirurg. Beklaagde wordt verweten dat hij geen/onvoldoende dossier heeft aangelegd; te veel taken heeft laten verrichten door een (leerling) nurse practitioner; zonder informed consent klaagster heeft laten deelnemen aan medisch wetenschappelijk onderzoek. Beklaagde heeft wel en goed dossier gevoerd. Het was destijds (2008) gebruikelijk dat een nurse practitioner in opleiding zelfstandig, maar wel onder supervisie van een specialist, consulten verrichtte. Beklaagde heeft zorgvuldig gehandeld. Klaagster heeft niet deelgenomen aan een medisch wetenschappelijk onderzoek. Klachten ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 10 januari 2020 naar aanleiding van de op 25 oktober 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , destijds werkzaam te D,

bijgestaan door E, ziekenhuisjurist bij F te D,

b e k l a a g d e

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;

-          het verweerschrift met de bijlagen;

-          het proces-verbaal van het op 9 april 2019 gehouden mondeling vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 17 december 2019, waar is verschenen beklaagde, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster (geboren in 1953) nam in 2008 deel aan het bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Bij dit onderzoek werd een afwijking in de linkerborst gevonden. Klaagster kwam daarna in behandeling bij F.

Op 27 oktober 2008 werd zij gezien door een nurse practitioner in opleiding (G). Bij onderzoek werd een scherp begrensde mammatumor links vastgesteld met een diameter van 1x1 cm. Beklaagde had die dag dienst als supervisor maar heeft klaagster niet gezien. Omdat klaagster vertelde bloedverdunners te gebruiken is nader onderzoek uitgesteld tot 3 november 2008. Op die dag werd door een nurse practitioner in opleiding echografisch onderzoek verricht en een mammografie. Uit de genomen biopten bleek dat het borstkanker betrof. Beklaagde was die dag als supervisor aanwezig. Beklaagde maakte die dag onderdeel uit van het multidisciplinair overleg waarop de situatie van klaagster is besproken. Na dit multidisciplinair overleg heeft beklaagde het voorlopig behandelplan opgesteld en getekend.

Toen klaagster op 6 november 2008 terugkwam om de uitslag te vernemen, heeft zij een mammacare verpleegkundige gesproken. Beklaagde was die dag niet aanwezig op de mammapoli. Tijdens dat consult was een andere oncologisch chirurg, H, aanwezig en trad op dat moment op als supervisor. Hij heeft aan beklaagde laten weten wat er precies aan de hand was en wat er met haar ging gebeuren.

Er werd een afspraak gemaakt voor een borstsparende behandeling met schildwachtklieronderzoek op 17 november 2008. De operatie vond uiteindelijk plaats op 24 november 2008 en werd uitgevoerd door H, mede omdat klaagster erg tevreden over hem was.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven-:

1. Geen/onvoldoende dossiervoering;

2. te veel taken laten verrichten door een (leerling) nurse practitioner;

3. zonder informed consent klaagster willen laten deelnemen aan medisch wetenschappelijk onderzoek.

4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij tijdens klaagsters behandeling als supervisor werkzaam was op 27 oktober 2008 en 3 november 2008, maar klaagster niet heeft gezien. Hij heeft wel deelgenomen aan het multidisciplinair overleg op 3 november 2008 en een voorlopig behandelplan opgesteld. Op 6 november 2008, de dag dat klaagster haar diagnose vernam van een verpleegkundige, was hij niet werkzaam op de mammapoli. Beklaagde was niet betrokken bij het medisch-wetenschappelijk onderzoek waarover klaagster klaagt.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Klaagster is ter zitting niet verschenen. Dit betreurt het college ten zeerste. Klaagster had voorafgaand aan de zitting per brief d.d. 25 november 2019 laten weten dat zij vanwege gezondheidsproblemen niet in staat was om op de zitting te verschijnen. Aangezien deze zaak al heel lang loopt en het in het belang van klaagster en beklaagde is om voortvarend uitspraak te doen, heeft het college aan klaagster per brief d.d.        28 november 2019 laten weten dat de zitting door zou gaan, tenzij klaagster door middel van medische stukken of een medische verklaring zou kunnen aantonen dat zij niet in staat zou zijn om op de zitting te verschijnen. Het college heeft daarop geen reactie van klaagster meer mogen ontvangen. De zitting heeft daarom op 17 december 2019 plaatsgevonden.

5.3.

De eerste klacht van klaagster betreft de dossiervoering door beklaagde. Volgens klaagster is de dossiervoering niet volledig en niet door beklaagde gedaan. Beklaagde heeft dit betwist. Volgens hem is de statusvoering naar de maatstaven van toen wel adequaat uitgevoerd door de nurse practitioner en door hem geaccordeerd.

Beklaagde heeft bij het verweerschrift het relevante medisch dossier van klaagster (productie 1 bij het verweerschrift) in het geding gebracht. Uit deze stukken blijkt dat er wel en goed dossier is gevoerd. Het voldoet aan de eisen die destijds golden. Uit deze stukken blijkt wat er op 27 oktober, 3 en 6 november 2008 medisch is vastgesteld en bepaald. Het college zal dit klachtenoordeel ongegrond verklaren.

5.4

De tweede klacht van klaagster betreft het verwijt van klaagster dat zij alleen door een nurse practitioner in opleiding is gezien en niet door beklaagde. Volgens haar had het behandelplan en de diagnose door een arts met haar besproken moeten worden. Dat is niet gebeurd. Klaagster heeft in dit kader een rapportage van I, chirurg-oncoloog van het J te K d.d. 23 april 2009 in het geding gebracht.

Beklaagde heeft aangevoerd dat hij heeft gehandeld conform de geprotocolleerde werkwijze van het L van destijds, welke protocollen door de beklaagde in het geding zijn gebracht (productie 2 bij het verweerschrift). Deze protocollen zijn niet in strijd met de WGBO. Deze protocollen waren destijds inzichtelijk via de website van het L. Beklaagde was de supervisor van de nurse practitioner (G). Zij was tijdens de consulten die in deze procedure relevant zijn, in opleiding. Ter zitting heeft beklaagde verklaard dat de opleiding tot nurse practitioner destijds twee jaar duurde en dat G destijds al ruim een jaar in opleiding was. Ook heeft hij verklaard dat het destijds gebruikelijk was dat een nurse practitioner in opleiding zelfstandig, maar wel onder supervisie van een specialist, consulten verrichtte. De bevindingen van G zijn direct op dezelfde dag in een multidisciplinair overleg besproken. Beklaagde nam deel aan dit overleg. Tijdens het consult van 3 november 2008 was beklaagde wel aanwezig op de mammapoli. Als het nodig was geweest, had beklaagde zo aanwezig kunnen zijn bij het consult. Beklaagde heeft verklaard dat hij dat regelmatig deed, als daartoe aanleiding bestond. Er bestond voor het consult van klaagster op 3 november 2008 geen aanleiding daartoe. Klaagster heeft toen ook niet gevraagd of zij de arts kon spreken. Als zij dat wel had gedaan, was beklaagde gekomen. Op 6 november 2008 was beklaagde geen behandelaar. Tijdens dat consult bij de nurse practitioner is zijn collega, H, aanwezig geweest en heeft klaagster te woord gestaan. Hij heeft haar uitgelegd wat de diagnose was en wat het vervolg zou zijn. Klaagster was tevreden over H en wilde door hem geopereerd worden. Dit is ook gebeurd.

Het college is van oordeel dat beklaagde juist heeft gehandeld en hem geen tuchtrechtelijke verwijten gemaakt kunnen worden. Dit klachtenonderdeel zal daarom door het college ongegrond verklaard worden.

5.5

De derde klacht van klaagster houdt in dat beklaagde zonder informed concent klaagster heeft willen laten deelnemen aan medisch wetenschappelijk onderzoek. Beklaagde heeft dit betwist. Volgens beklaagde heeft er in het kader van prognosestratificatie een test plaatsgevonden of immunotherapie mogelijk was. Deze leek positief, maar de tweede test was negatief. Klaagster had uiteindelijk een vorm van borstkanker waarvoor geen immunotherapie mogelijk was. Klaagster heeft niet deelgenomen aan een medisch wetenschappelijk onderzoek waarbij beklaagde betrokken was. Het klachtenonderdeel dat beklaagde klaagster zonder informed consent heeft laten deelnemen aan medisch wetenschappelijk onderzoek zal dan ook door het college ongegrond verklaard worden.

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart de klachten ongegrond.

Aldus gegeven door A.H. Margadant, voorzitter, S.B. Boorsma, lid-jurist, M.D. Klein Leugemors, R.J. Wolters en E.J. Mulder, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Duijnstee-Mikmak, secretaris.

  voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op de klachtonderdelen waarop die beslissing betrekking heeft.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.