ECLI:NL:TGZRSGR:2020:4 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-163a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:4
Datum uitspraak: 07-01-2020
Datum publicatie: 07-01-2020
Zaaknummer(s): 2019-163a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster gedeeltelijk niet-ontvankelijk in de klacht tegen een tandarts. Klacht voor het overige ongegrond. Het enkele feit dat er facings na de behandeling zijn losgekomen, is onvoldoende om vast te stellen dat de behandeling niet lege artis is uitgevoerd. De nazorg is voldoende geweest. Gelet op het inzicht dat de tandarts heeft getoond in haar onzorgvuldig handelen door de nacontroles niet goed in het dossier te noteren en het daarvoor spijt betuigen, geen gegrondbevinding. Klacht (gedeeltelijk) ongegrond verklaard.  

Datum uitspraak: 7 januari 2020

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , tandarts,

werkzaam te D,

beklaagde,

gemachtigde: mr. S.M. Steegmans, werkzaam te Utrecht.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 18 juli 2019;

-          het verweerschrift met bijlagen;

-          het aanvullend klaagschrift, ontvangen op 23 augustus 2019;

-          het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 17 oktober 2019;

-          de brief van mr. Steegmans d.d. 30 oktober 2019, ontvangen op 31 oktober 2019.;

-          de brief van klaagster d.d. 13 november 2019 met bijlagen, ontvangen op 15 november 2019.

1.2       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 19 november 2019. Beklaagde, bijgestaan door haar gemachtigde, is verschenen en heeft haar standpunt mondeling toegelicht. Klaagster is met bericht niet verschenen.

2.                  De feiten

2.1       Klaagster, geboren in 1972, is sinds 2 juni 2006 patiënte bij de tandartsenpraktijk van beklaagde.

2.2       Op 22 juni 2009 heeft klaagster de mogelijkheid tot het plaatsen van facings met beklaagde besproken.

2.3       Op 27 augustus 2009 heeft klaagster aan de assistente van beklaagde een begroting gevraagd voor een behandeling met facings. Klaagster is op 25 september 2009 bij beklaagde geweest om de proefopstelling voor de facings te passen. Voor deze behandeling heeft klaagster een begroting ontvangen gedateerd 25 september 2009.

2.4       Op 23 november 2009 heeft beklaagde de facings voor de elementen 14 tot en met 24 geprepareerd, zijn er afdrukken gemaakt en heeft klaagster een noodvoorziening gekregen.

2.5       Op 25 november 2009 heeft beklaagde de noodvoorziening bij klaagster opnieuw vastgezet.

2.6       Op 7 december 2009 heeft beklaagde de definitieve facings bij klaagster geplaatst.

2.7       Daarna is klaagster op 6 januari 2010 op controle geweest bij beklaagde, waarbij geen bijzonderheden zijn geconstateerd.

2.8       Op 15 januari 2010 is klaagster bij beklaagde geweest omdat de facing op element 21 was losgekomen. Deze heeft beklaagde diezelfde dag teruggeplaatst.

2.9       Klaagster heeft de praktijk daarna op 26 januari 2010 gebeld omdat de facing op element 21 niet lekker zat. Vervolgens heeft beklaagde op 1 februari 2010 de antagonist van element 21 bij klaagster ingeslepen.

2.10     Daarna heeft beklaagde klaagster op 22 februari 2010 gezien. Het medisch dossier vermeldt over dit consult:

is wel tevreden over facings maar 21 is na 2e keer plaatsen niet helemaal naar wens. ze vind interdentaal 21-22 wat donder> papil lijkt iets teruggetrokken hier. daardoor lijkt de ruimte wat donkerder. palatinaal composietrest iets bijgewerkt> over 3 weken retour en weer bespreken of beter gaat> papil moet namelijk iets meer ingroeien”.

2.11     Op 17 maart 2010 heeft beklaagde de facing op element 21 bij klaagster gecontroleerd en een röntgenfoto gemaakt, waarop geen bijzonderheden zichtbaar waren.

2.12 Eind juli 2010 heeft beklaagde telefonisch contact opgenomen met de praktijk, omdat de facing op element 12 had losgelaten. Omdat beklaagde op dat moment in verband met vakantie afwezig was, heeft de dienstdoende collega-tandarts de facing vastgezet met noodcement. Deze facing heeft diezelfde dag opnieuw losgelaten.

2.13     Beklaagde heeft klaagster daarna op 2 augustus 2010 uitgenodigd voor een gesprek. In dit gesprek heeft klaagster aangegeven dat zij geen vertrouwen meer had in beklaagde en een andere tandarts wilde gaan zoeken. Beklaagde heeft daarna aangeboden de volledige kosten voor het plaatsen van de facings aan klaagster te restitueren. Dit heeft klaagster aanvaard, waarna het bedrag op 13 augustus 2010 is gerestitueerd.

2.14     Klaagster is op 23 augustus 2010 bij een andere tandartsenpraktijk geweest, ten behoeve van de vervanging van de eerder geplaatste facings.

3.                  De klacht

Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat zij:

1.      de behandeling eind 2019, waarbij facings bij klaagster zijn geplaatst, niet lege artis heeft uitgevoerd, waardoor onherstelbare schade is veroorzaakt aan het gebit van klaagster;

2.      klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over de inhoud en uitvoering van de behandeling;

3.      klaagster onvoldoende nazorg heeft geboden;

4.      informatie in het dossier van klaagster heeft aangepast, weggelaten en verwijderd.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Bovendien heeft beklaagde primair een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van klaagster in het tweede klachtonderdeel. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

Informatie over de behandeling: klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk

5.1       Ingevolge artikel 65 lid 5 van de Wet op de beroepen in de individuele

gezondheidszorg (Wet BIG) vervalt de bevoegdheid tot indienen van een klaagschrift door verjaring na tien jaar. Deze termijn begint te lopen op de dag na die, waarop het handelen of nalaten, waarop de klacht betrekking heeft, heeft plaatsgevonden. Dit brengt mee dat klaagster niet-ontvankelijk is het tweede onderdeel van haar klacht, voor zover deze betrekking heeft op handelen of nalaten van beklaagde dat vóór 18 juli 2009 zou hebben plaatsgevonden. Of klaagster goede redenen heeft gehad om niet eerder een klacht in te dienen is daarom niet van belang. Voor zover klaagster wel in haar klacht kan worden ontvangen, overweegt het college als volgt.

5.2       Het College kan uit het medisch dossier – dat ziet op de periode vanaf 18 juli 2009 –  en hetgeen ter zitting is besproken, niet vaststellen dat beklaagde klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over de behandeling. Van tevoren is de mock-up bij klaagster (naar tevredenheid van klaagster) gepast, waarna een afspraak is gemaakt voor de behandeling. Nu beklaagde geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, is dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.

De behandeling: lege artis

5.3       Het College vindt het erg spijtig voor klaagster dat er een complicatie is opgetreden na de plaatsing van de facings, maar het College kan niet vaststellen dat beklaagde daar enig tuchtrechtelijk verwijt van kan worden gemaakt. Beklaagde heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat zij met het plaatsen van facings ervaring had. Zij heeft de indruk die klaagster had dat beklaagde voor het eerst facings plaatste weersproken. Het enkele feit dat er facings na de behandeling zijn losgekomen, is onvoldoende om vast te stellen dat de behandeling niet lege artis is uitgevoerd. Uit het vervaardigen van de mock-up blijkt dat beklaagde voor de behandeling aandacht heeft besteed aan de juiste opstelling van de facings voor klaagster. Verder is niet is gebleken dat beklaagde verkeerd cement heeft gebruikt om de facings te plaatsen, of dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld met betrekking tot het beslijpen van de elementen. Daarom kan ook dit klachtonderdeel niet slagen.

Voldoende nazorg

5.4       Het College vindt dat beklaagde goede nazorg heeft geboden aan klaagster na de behandeling. Er hebben controles plaatsgevonden, de losgekomen facing is teruggeplaatst en er heeft nog een gesprek op de praktijk plaatsgevonden, waarbij een restitutie van de volledige behandelkosten is toegezegd. Bovendien is ter zitting gebleken dat klaagster beklaagde op haar mobiele telefoonnummer bij klachten mocht bellen, klaagster daar ook gebruik van heeft gemaakt en dat beklaagde klaagster ook in het weekend heeft gezien. Er kan beklaagde voor wat betreft de geboden nazorg geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt, zodat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.

Dossiervoering

5.5       Het College kan niet vaststellen dat beklaagde gegevens in het medisch dossier van klaagster heeft aangepast of verwijderd. Wel constateert het College dat de nacontroles door beklaagde niet zijn genoteerd in het medisch dossier. Daarmee heeft beklaagde niet professioneel gehandeld. Beklaagde heeft dit ook ter zitting erkend en toegelicht dat zij daar in het kader van de nazorg die zij klaagster (kosteloos en in het weekend) heeft willen bieden, niet aan heeft gedacht. Beklaagde wijst er in dit verband op dat klaagster en zij elkaar ook uit anderen hoofde goed kenden. Gelet hierop en omdat beklaagde inzicht heeft getoond in haar onzorgvuldig handelen en daarvoor spijt heeft betuigd, is het College van oordeel dat het niet-noteren van de betreffende nacontroles niet kan leiden tot gegrondbevinding van dit klachtonderdeel.

5.6       De conclusie is dat beklaagde met betrekking tot de klacht geen verwijt kan worden gemaakt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet BIG.

6.         De beslissing

Het College:

-           verklaart klaagster in de klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk;

-           verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door E.J. Daalder, voorzitter, M.W. Koek, lid-jurist, J.M.W. Croes, M.M.L.F. Smulders en H.W. Luk, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2020.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.