ECLI:NL:TGZRSGR:2020:33 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-149

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:33
Datum uitspraak: 25-02-2020
Datum publicatie: 25-02-2020
Zaaknummer(s): 2019-149
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychiater. De onafhankelijkheid van beklaagde staat vast. Beklaagde had klager nog niet eerder ontmoet. Ook was zij niet eerder betrokken bij de medische behandeling van klager. Aangezien beklaagde heeft aangegeven waarom zij niet persoonlijk contact heeft opgenomen met de huisarts van klager, is in dat opzicht voldaan aan het in art. 21, lid 2 Wet BOPZ gestelde vereiste voor een deugdelijke geneeskundige rapportage. De geneeskundige verklaring is conform de daarvoor geldende regels opgesteld, waarbij er sprake was van een (voor zover mogelijk in een acute situatie) zorgvuldig onderzoek van klager en een vooronderzoek op basis van informatie die op dat moment beschikbaar waren. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.      

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, psychiater,

werkzaam te B,

beklaagde,

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-      het klaagschrift, ontvangen op 2 juli 2019;

-      het aanvullend klaagschrift met bijlagen;

-      het verweerschrift;

-      een brief van klager, ingekomen op 10 september 2019;

-      het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 29 oktober 2019;

1.2              Het College heeft de klacht op 15 januari 2020 in raadkamer behandeld.

2.                  De feiten

2.1              Klager is op 15 juni 2019 in het kader van het ‘verwarde mensen’-project door de politie aan de opnameafdeling van de Crisisdienst D te B aangeboden ter beoordeling. Klager werd direct in de separeer van de gesloten opname afdeling van E geplaatst in verband met vijandig gedrag en het weigeren van samenwerking met verpleging en de arts van de afdeling.

2.2              Beklaagde is werkzaam als psychiater binnen de Crisisdienst D te B. Zij werd gevraagd om klager te beoordelen voor een IBS.

2.3              Beklaagde heeft klager in de separeercel bezocht. In het gesprek verzocht klager beklaagde contact op te nemen met zijn huisarts, F. Indien  zij niet thuis zou zijn, diende beklaagde de huisarts te gaan zoeken op de markt. De huisarts zou beklaagde kunnen vertellen wat klager mankeert en zij zou beklaagde kunnen adviseren.

2.4              Het gesprek tussen klager en beklaagde werd op enig moment door beklaagde afgebroken. De spanning en boosheid in het gesprek liepen op, aldus beklaagde, en zij wilde het risico op een impulsdoorbraak vermijden.

2.5              Beklaagde heeft een geneeskundige verklaring opgesteld met het oog op het verkrijgen van een last tot inbewaringstelling zoals bedoeld in artikel 20, eerste lid van de Wet Bijzondere Opnemingen Psychiatrische Ziekenhuizen.

3.         De klacht

Klager verwijt de beklaagde zakelijk weergegeven, dat zij:

-           niet onafhankelijk is als psychiater vanwege haar financieel belang in de organisatie D waarbij zij werkzaam is.

-           de huisarts van klager niet heeft willen raadplegen, maar is afgegaan op de informatie afkomstig van de triagist. Beklaagde is wettelijk verplicht contact op te nemen met de huisarts. Dit is bepaald in art. 21 lid 2 van de wet BOPZ.

-           de verklaringen van de huisgenoot van klager en van klager zelf onjuist heeft weergegeven.

            Hierdoor is de rapportage onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen.

4.         Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1              Ter toetsing staat of beklaagde bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard.

5.2              Klager verwijt beklaagde dat zij niet onafhankelijk is.

Het College overweegt met betrekking tot de onafhankelijkheid van beklaagde het volgende.

De onafhankelijkheid van beklaagde staat vast. Beklaagde had  klager nog niet eerder ontmoet. Ook was zij niet eerder betrokken bij de medische behandeling van klager.

5.3       Voorts verwijt klager beklaagde dat zij bij het opstellen van de geneeskundige verklaring niet persoonlijk contact heeft gezocht met de huisarts van beklaagde, zoals is bepaald in artikel 21, tweede lid Wet BOPZ.

Met betrekking tot dit verwijt overweegt het College het volgende.

 De wetstekst van artikel 21, tweede lid Wet BOPZ luidt als volgt, voor zover van belang:

….; indien de arts die de verklaring afgeeft, niet is de huisarts van de patiënt, pleegt hij zo mogelijk tevoren overleg met de huisarts. Indien overleg als bedoeld in de eerste volzin niet heeft plaatsgevonden, vermeldt de arts die de verklaring afgeeft, de reden daarvan in de verklaring.

Beklaagde heeft in het geneeskundige rapport aangeven dat zij zelf geen overleg heeft gehad met de huisarts, omdat het weekend was. In de medische verklaring is echter aangegeven dat er wel contact is geweest met de huisarts van klager. In haar verweerschrift en tijdens het mondeling vooronderzoek heeft beklaagde dit nader toegelicht. De triagist die bij de crisisdienst de beoordeling aanneemt, had reeds contact gehad met de huisarts van klager. Nu de triagist de gegevens die beklaagde wilde hebben voor haar rapportage, al had opgevraagd, bestond er voor haar geen noodzaak meer om de huisarts ook nog zelf te benaderen om deze gegevens van de huisarts zelf te vernemen. Aangezien beklaagde heeft aangegeven waarom zij niet persoonlijk contact heeft opgenomen met de huisarts van klager, is in dat opzicht voldaan aan het in art. 21, lid 2 Wet BOPZ gestelde vereiste voor een deugdelijke geneeskundige rapportage.

5.4       De geneeskundige verklaring is naar het oordeel van het College conform de daarvoor geldende regels opgesteld, waarbij er sprake was van een (voor zover mogelijk in een acute situatie) zorgvuldig onderzoek van klager en een vooronderzoek op basis van informatie die op dat moment beschikbaar waren.

Voor zover klager bepaalde passages dan wel weergaven van gesprekken in het rapport tegenspreekt, overweegt het College dat er van wordt uitgegaan dat wat in de geneeskundige verklaring staat juist is. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op de omstandigheid dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat wat in de geneeskundige verklaring staat vermeld een onjuiste weergave is van de feiten.

Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard.

6.                  De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

-      verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 26 februari 2020 door Y.J. Wijnnobel-van Erp, voorzitter,

G.P. van de Beek, lid-jurist, J. Edwards van Muijen, H.N. Koetsier en M. Bezemer, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M. Braspenning-Groeneveld, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.