ECLI:NL:TGZRSGR:2020:2 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-349

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:2
Datum uitspraak: 07-01-2020
Datum publicatie: 07-01-2020
Zaaknummer(s): 2018-349
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager niet-ontvankelijk in de klacht tegen een tandarts. Klager is de nieuwe tandarts van een aantal oud-patiënten van beklaagde en hij klaagt over de behandeling door beklaagde bij deze patiënten. Met de door klager overgelegde machtigingen om namens deze patiënten een klacht in te dienen kan niet voldoende worden vastgesteld of iedere patiënt daadwerkelijk een tuchtrechtelijke klacht wenst in te dienen. Ter zitting is ook gebleken dat de ingestelde procedure bij het tuchtcollege mede is ingegeven door het tussen partijen bestaande zakelijke conflict en de lopende civielrechtelijke procedure waar bedoelde patiënten geen partij in zijn. Klager is geen rechtstreeks belanghebbende. Klager niet-ontvankelijk verklaard.  

Datum uitspraak: 7 januari 2020

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

en

B,

werkzaam te C,

klagers (hierna ook aangeduid als klager 1 respectievelijk klager 2),

tegen:

D , tandarts,

werkzaam te C,

beklaagde,

gemachtigde: mr M.C. Hazenberg, werkzaam te Utrecht.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 21 december 2018;

-          een bundel ‘toestemmingsformulieren met handtekeningen van patiënten’

-          een brief zijdens beklaagde, houdende verzoek uitstel indiening verweerschrift

-          een aantal aan klagers verleende volmachten

-          het verweerschrift met bijlagen;

-          het aanvullend verweerschrift

-          een aantal medische dossiers.

1.2              De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 19 november 2019. De partijen, klagers bijgestaan door mr. Y. Benjamins en beklaagde bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht, waarbij zij zich – op het verzoek van het College - hebben beperkt tot de ontvankelijkheidsvraag.

2.                  De feiten

2.1              Op 1 september 2018 heeft beklaagde zijn tandartspraktijk overgedragen aan E., waar klager 1 als tandarts werkzaam is en klager 2 als praktijkmanager.

2.2              De tussen klagers en beklaagde met oog op de praktijkoverdracht gemaakte afspraken zijn uitgemond in een zakelijk conflict, waarover momenteel een civielrechtelijke juridische procedure wordt gevoerd die partijen verdeeld houdt. In het kader van die procedure heeft E schadevergoeding gevorderd en zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van dwaling bij de overeenkomst van praktijkoverdracht, dat de dienstverlening van beklaagde niet voldoet en dat zijdens beklaagde sprake is van declaratiefraude.

2.3              Na het indienen van de klacht namens 15 met een nummer aangeduide patiënten van beklaagde heeft klager 1 op 24 januari 2019 namens E kennelijk aan tenminste een aantal van deze patiënten een mailbericht gestuurd met – onder meer - de volgende inhoud:

            ‘Zoals besproken stuur ik u hierbij de mail, ik vraag u bij deze op verzoek van het           tuchtcollege om toestemming voor het ter inzage sturen van uw dossier ter        behandeling bij het tuchtcollege.

            U heeft eerder een formulier van mij ontvangen, echter volstaat een akkoord op deze      mail ook.

            Als u akkoord op deze mail geeft kan het tuchtcollege verder en aan de slag met uw        dossier ook met het oog op de schade welke u heeft geleden.’

Een aantal van deze patiënten heeft hierop toestemming gegeven voor het ter inzage sturen van het medisch dossier aan het College.

2.4              Voorts is overgelegd een aantal in juni 2019 ondertekende volmachten aan E, gevestigd te C, alsmede A, wonende te F en B, ondertekend door enkele – kennelijk in het klaagschrift bedoelde – patiënten, met de volgende inhoud:

            ‘Gevolmachtigden krijgen de volledige zeggenschap om namens en in plaats van            volmachtgever op te treden in het kader van tuchtklachtprocedure bij het Regionaal        Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag.

            Deze volmacht geldt voor:

a)      het verrichten van alle handelingen, inclusief het voeren van voornoemde tuchtprocedure ter zake het handelen van D als zorgverlener (tandarts) van volmachtgever, bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag in behandeling onder kenmerk 2018-249;

b)     het vertegenwoordigen van volmachtgever bij de opnieuw vast te stellen zitting;

c)      de duur nodig voor het afwikkelen van de hiervoor bedoelde geschillen.    

3.                  De klacht

In het klaagschrift hebben klagers zichzelf als klager aangeduid. Ter onderbouwing van hun klacht hebben zij gewezen op (de dossiers van) 15 niet met een naam maar met een nummer aangeduide patiënten. Ten aanzien van die patiënten wordt in het klaagschrift  beklaagde het verwijt gemaakt dat hij, zakelijk weergegeven, zijn beroepseed c.q. zorgplicht heeft geschonden ten aanzien van deze patiënten. Per patiënt is in het klaagschrift het klinisch beeld beschreven op basis waarvan volgens klagers sprake is van schending van de zorgplicht.

Klagers hebben in de loop van de procedure volmachten en e-mails van patiënten overgelegd en aangegeven welke daarvan corresponderen met de in het klaagschrift met nummers aangeduide patiënten. Zij hebben zich vervolgens ter zitting op het standpunt gesteld dat zij de klacht namens alle 15 in het klaagschrift met een nummer aangeduide patiënten hebben ingediend.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft primair een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van klagers.

5.                  De beoordeling van de ontvankelijkheid

5.1       Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid is het volgende van belang.

Bij de indiening van de klacht zijn aanvankelijk identificatiegegevens van de patiënten en volmachten achterwege gelaten. Evenmin zijn machtigingen overgelegd. Tijdens de procedure zijn door klagers e-mails (2.3) en volmachten (2.4) van een aantal maar lang niet alle van de in het klaagschrift bedoelde patiënten overgelegd. Deze stukken leiden niet tot het oordeel dat kan worden gezegd dat sprake is van een voldoende toereikende machtiging om namens deze patiënten een tuchtrechtelijke klacht tegen beklaagde in te dienen. Immers, de aan de e-mails kennelijk voorafgegane correspondentie is niet overgelegd en blijkens de e-mails is met name aan de patiënten duidelijk gemaakt dat behandeling van een klacht door het tuchtcollege nodig was met het oog op schade die de patiënten zouden hebben geleden.

Ter zitting is verder gebleken dat de door klagers ingestelde procedure bij het tuchtcollege mede is ingegeven door het tussen partijen bestaande zakelijke conflict en de lopende civielrechtelijke procedure waar bedoelde patiënten geen partij in zijn. Of en in hoeverre iedere patiënt daadwerkelijk een tuchtrechtelijke klacht tegen beklaagde wil indienen of door klagers wil laten indienen heeft het College onder de gegeven omstandigheden onvoldoende kunnen vaststellen. Klagers hebben voorts niet aangegeven welk relevant belang zij zelf bij het verkrijgen van een oordeel van de tuchtrechter hebben. Dit leidt ertoe dat noch de bedoelde patiënten, namens wie klagers aangeven op te treden, noch klagers zelf in deze procedure als rechtstreeks belanghebbenden in de zin van artikel 65 lid 1 sub a Wet BIG kunnen worden beschouwd.

5.2       Onder deze omstandigheden kan het College de klachten niet in behandeling nemen. Klagers kunnen niet ontvangen worden in hun klacht. 

6.         De beslissing

Het College:

-          verklaart klagers niet-ontvankelijk in hun klacht.

Deze beslissing is gegeven door E.J. Daalder, voorzitter, M.W. Koek, lid-jurist, J.M.W. Croes, M.M.L.F. Smulders, H.W. Luk, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2019.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.