ECLI:NL:TGZRAMS:2020:12 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/401

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2020:12
Datum uitspraak: 22-01-2020
Datum publicatie: 22-01-2020
Zaaknummer(s): 2019/401
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie: De IGJ verwijt de verpleegkundige dat zij gedurende een lange periode geldbedragen heeft weggenomen van de instelling waar zij werkzaam was en van cliënten van deze instelling. De verpleegkundige heeft zich onttrokken aan het toezicht van de inspectie door niet te reageren op de oproepen van de inspectie. De verpleegkundige heeft ook niet gereageerd op het verzoek van het college om een verweerschrift in te dienen. De zaak is op een openbare zitting behandeld. Gegrond doorhaling

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 6 augustus 2019 binnengekomen klacht van:

Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd ,

kantoorhoudende te Utrecht,

k l a a g s t e r,

namens deze:

A en mr. B,

(coördinerend) senior-inspecteur respectievelijk senior-juridisch adviseur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd

tegen

C ,

verpleegkundige,

(destijds) werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift met de bijlagen d.d. 2 augustus 2019;

-                      de correspondentie betreffende het vooronderzoek.

Tijdens het vooronderzoek heeft het college -herhaaldelijk en op verschillende wijzen- tevergeefs geprobeerd in contact te komen met verweerster. Verweerster heeft geen verweerschrift ingediend. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op 17 januari 2020 ter openbare terechtzitting behandeld. Verweerster was afwezig zonder bericht van verhindering. Namens klaagster waren aanwezig E, senior inspecteur, en mr. F en mr. G, beiden senior juridisch adviseur. Door mr. G is een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college is overgelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Verweerster was 2009 tot en met 2017 in dienst van H, een instelling voor verstandelijk beperkte patiënten en werkzaam te D (hierna: ‘de instelling’). Aanvankelijk werkte zij daar als leerlingverpleegkundige en vanaf 2012 als gediplomeerd verpleegkundige. Verweerster oefende de functie van persoonlijk begeleider uit voor 32 uur per week. Zij was werkzaam in de woning aan de I, waar zij acht patiënten begeleidde. Op 31 mei 2017 is verweerster op staande voet ontslagen wegens financieel wangedrag.

2.2       De taak van de persoonlijk begeleider binnen de instelling omvat onder meer het jaarlijks opmaken van een individuele “cliëntbegroting” in overleg met de bewindvoerder en de patiënt. Deze begroting maakt onderdeel uit van het plan van de patiënt. Door ondertekening van het plan geven de patiënt en diens vertegenwoordiger toestemming aan de instelling om bepaalde uitgaven te doen.

2.3       Bij de uitvoering van dit plan maken de persoonlijk begeleiders geen gebruik van individuele pinpassen van patiënten en deze zijn ook niet aanwezig in de woning. Elk huis heeft een eigen pinpas die is uitgegeven door de instelling. Met deze pinpas worden alle transacties gepind, vervolgens geboekt in het kasboek en uiteindelijk doorbelast aan de patiënt of de exploitatie van de woning. De pinpassen worden bewaard in een kluis. Het hele team is bekend met de pincode van de kluis.

2.4       De patiënt en diens vertegenwoordiger ontvangen achteraf een factuur met de doorbelaste kosten vanuit het kasboek. Medewerkers van de instelling hebben geen toegang tot de privérekening van de patiënten. De transacties inzake de exploitatie worden maandelijks in het kasboek verwerkt. Verweerster hield samen met een collega het webkasboek bij voor de betreffende woning. Daarin werden elke week de bonnen verwerkt. Contant geld werd in een portemonnee in de kluis bewaard. In de regel werd steeds € 250,-- per keer gepind. Aan het eind van elke maand werd het webkasboek afgesloten, meestal door verweerster. Op dat moment was de bedoeling dat gecontroleerd  werd of alle bonnen waren ingevoerd en of de kas van het contante geld klopte.

2.5       Op 8 juni 2017 ontving klaagster een melding van de instelling over het ontslag van verweerster wegens ernstig disfunctioneren. In deze melding heeft de instelling onder meer het volgende opgenomen:

‘ Binnen H, locatie J, is in de periode januari 2015 tot april 2017 door een medewerker 57.261 euro gedeclareerd voor goederen ten behoeve van clienten. 20.581 euro van dit bedrag komt ten laste van H, het overige deel komt ten laste van zes clienten.

De ontvreemde bedragen zijn vermeld in het kasboek van de woning. Van deze bedragen zijn geen aankoopbonnen beschikbaar. Ook zijn de gekochte goederen niet bij de clienten of op de woning aanwezig. Op 8 mei 2017 kwam de fraude aan het licht, hierop heeft het interne fraude preventieteam van H onderzoek gedaan. Dit onderzoek bevestigde dat de genoemde bedragen ten onrechte waren opgenomen.

Hierop is K bedrijfsrecherche ingeschakeld. Uit hun onderzoek werd duidelijk welke medewerker verdacht was. In een daaropvolgend gesprek met K bedrijfsrecherche heeft de verdachte medewerker bekend geld te hebben weggenomen in de periode januari 2016 tot april 2017. Over het jaar 2015 bekent de medewerker geen schuld. Op 31 mei 2017 is de medewerker op staande voet ontslagen. (…)

De medewerker heeft erkend dat het wegnemen van het geld niet juist is .’ 

2.6       In het onderzoek dat op verzoek van de instelling door K bedrijfsrecherche is uitgevoerd, is op 29 mei 2017 met verweerster gesproken en zij verklaarde over de achtergrond voor de diefstallen als volgt:

‘Ik word sinds ongeveer een jaar afgeperst door een jongen via het internet. Dit is begin vorig jaar begonnen. Hij wilde geld van mij. Ik ben via L in contact gekomen met deze jongen. Ik heb hem in 2016 een keer ontmoet. Hij was een lange jongen van 28 jaar, blank met blond krullend haar en hij noemde zich M. Ik heb verder geen contact meer met hem gehad en ik vond hem niet leuk en hij was te handtastelijk. Vrij snel daarna wilde hij me zien en toen ik dat niet wilde kreeg ik vervelende sms’jes waarin hij zei dat hij mij en mijn ouders wat aan zou doen. Twee weken later begon hij om geld te vragen. Ik heb de betreffende communicatie niet bewaard omdat ik er anders constant aan herinnerd zou worden. Ik heb nooit overwogen om naar de politie te gaan of om er met mijn ouders over te spreken.

Ik heb geld opgenomen met de pinpas van de woning I. Het waren bedragen van € 500,-- of  € 750,--. Dit geld hield ik bij me. Bij de aanpassingen in het webbankkasboek deed ik door deze bedragen wegschrijven als boodschappen of sigaretten. Dit boekte ik weg op cliënten of huishoudgeld. De aankoopbonnen ontbraken hiervoor. Ik heb geen bedragen weggeboekt op de cliënten N, O en P. De andere vijf cliënten waren onder bewindvoering en op hun naam boekte ik de bedragen weg. (…)

Eind april heb ik voor het laatst € 500,-- gepind. Ik heb in maart van dit jaar € 750,-- gepind in Q. Ik moest dat geld ergens neerleggen en dan pikte hij het op. (…) Hij heeft nooit bevestigd dat hij het geld ontvangen had. Hij dreigde mijn huis in de brand te steken en mijn honden wat aan te doen als ik niet zou betalen.

U vraagt hoeveel geld ik op deze wijze heb gestolen van mijn cliënten. Ik denk heel veel geld. Ik denk tienduizenden euro’s. Ik besef dat ik van mijn cliënten geld heb gestolen. Ik heb hier nooit met vrienden of familie over gesproken. Ik schaamde me dood .’

2.7       In maart 2019 heeft klaagster een rapport afgerond naar het disfunctioneren van verweerster. Klaagster heeft in dat kader medewerkers van de instelling gesproken, zijnde collega’s van verweerster, maar zij heeft verweerster zelf niet te spreken kunnen krijgen.

2.8       Klaagster heeft diverse pogingen ondernomen om met verweerster in contact te komen. Op 8 december 2017 heeft klaagster een aangetekende brief verzonden naar het huisadres van verweerster. Deze brief kwam op 13 december 2017 retour, met de aantekening dat de geadresseerde verhuisd was. Uit de GBA-check kwam naar voren dat verweerster was verhuisd naar R. Toen klaagster de brief nogmaals stuurde, maar nu naar het adres in R, kwam de brief retour, waarbij is gebleken dat verweerster de brief wel in ontvangst heeft genomen, maar deze vervolgens retour afzender heeft gestuurd. Klaagster heeft meermalen GBA-checks uitgevoerd en ook getracht verweerster per e-mail te bereiken, zonder resultaat.

2.9       De conclusie van het onderzoek van klaagster is dat in de periode van januari 2015 tot en met april 2017 voor een totaalbedrag van € 57.161,-- uitgaven zijn gedaan van de bankrekeningen van zes patiënten en de instelling waarvoor geen bon aanwezig is. Van dit bedrag is € 36.680,-- aan ‘ronde’ bedragen opgenomen (via pin). De instelling heeft strafrechtelijk aangifte tegen verweerster gedaan.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij als verpleegkundige had moeten betrachten ten aanzien van patiënten door gedurende een langere periode geldbedragen weg te nemen van deze patiënten en van de zorginstelling waar zij werkzaam was.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft geen verweer gevoerd.

5. De overwegingen van het college

5.1       Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat verweerster voor eigen gewin met de pinpas van de patiënten van wie zij optrad als persoonlijk begeleider opnamen heeft gedaan zonder dat de patiënten daarvan op de hoogte waren. Tevens heeft zij opnamen gedaan die ten laste van de instelling zijn gekomen. Uit de stukken lijkt tussen klaagster en verweerster een verschil van inzicht te bestaan over de vraag of geldbedragen zijn weggenomen van vijf of van zes patiënten en over de precieze duur van het handelen alsmede over het precieze totaalbedrag. Maar tussen hen is niet in geschil dat verweerster zich tienduizenden euro’s van ten minste vijf patiënten en de zorginstelling wederrechtelijk heeft toegeëigend gedurende ten minste 16 maanden. Hoewel het dossier beperkt van omvang is, acht het college hiervoor voldoende bewijs aanwezig.

5.2       Voorts is vast komen te staan dat het onderzoek van de instelling en van klaagster maar in beperkte mate heeft kunnen plaatsvinden doordat verweerster kort na de ontdekking van de diefstallen alle contact met klaagster en de instelling heeft verbroken en zich op deze wijze geheel aan controle en toetsing heeft onttrokken.

Het college hecht er wel aan hierbij op te merken dat klaagster naar het oordeel van het college actiever had kunnen zijn in het doen van onderzoek naar de verblijfplaats van verweerster en in haar pogingen om met verweerster in contact gekomen. Dit gezien haar wettelijke taken en bevoegdheden als Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd en de zeer ernstige beschuldigingen jegens verweerster. Dit klemt temeer nu het bewijs voor het wederrechtelijk handelen van verweerster volgens het aan het college overgelegde dossier in feite uitsluitend berust op een enkele verklaring van verweerster afgelegd ten overstaan van twee medewerkers werkzaam bij een bedrijfsrecherche-bureau, ingeschakeld door de instelling. Een verhoor afgenomen door een particulier bedrijf kent niet dezelfde waarborgen als afgenomen door klaagster.

5.3       Het college is van oordeel dat verweerster met het zich toe-eigenen van gelden van haar werkgever en van kwetsbare patiënten ver buiten de professionele grenzen is gegaan die zij als verpleegkundige en in haar functie van persoonlijk begeleider heeft te betrachten. De patiënten van wie zij zich geld heeft toegeëigend zijn verstandelijk beperkt en zijn geheel afhankelijk van de hulpverleners. Verweerster heeft gehandeld buiten medeweten van de instelling en van de patiënten om. Zij heeft haar gedrag geheim gehouden, heeft haar leidinggevende of collega’s niet in vertrouwen genomen of om hulp gevraagd bij haar problemen en is niet gestopt tot op het moment dat haar handelen is ontdekt. Pas daarna heeft zij openheid van zaken gegeven. Het handelen van verweerster heeft gedurende ten minste 16, maar mogelijk 28 maanden, structureel voortgeduurd zonder dat zij tot inkeer is gekomen. Met haar handelen heeft verweerster verschillende mensen financieel benadeeld en zij heeft het vertrouwen dat patiënten, collega’s en de instelling waarvoor zij werkte in haar mochten stellen ernstig geschaad. Daarnaast heeft ze door haar handelen de gezondheidszorg in het algemeen en haar beroepsgroep in het bijzonder in een kwaad daglicht gesteld.

5.4       Verweerster heeft niet alleen in meerdere opzichten in strijd gehandeld met de Nationale Beroepscode voor Verpleegkundigen en Verzorgenden 2015, maar ook in strijd met de tuchtrechtelijke normen zoals die zijn neergelegd in artikel 47 lid 1 onder a en b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Het handelen van verweerster is ook in strijd met art. 3.8 van de Gedragscode van de instelling (2015-2017), waarin is bepaald dat het meenemen van eigendommen van de instelling, collega’s of patiënten zonder toestemming als diefstal wordt aangemerkt en waarin tevens expliciet is bepaald dat het gebruik van de pinpas van de instelling voor het stelen van geld, onacceptabel is.

5.5       Het is het college gebleken dat verweerster inmiddels weer woonachtig is in Nederland, althans staat ingeschreven op een GBA-adres in Nederland, maar ook op de uitnodiging van het college, verzonden naar dat adres, om op de openbare zitting te verschijnen is geen reactie gekomen. Of verweerster nog werkzaam is in de gezondheidszorg is het college niet bekend. Door deze procesopstelling van verweerster heeft het College geen inzicht gekregen in de persoon van verweerster en de kans op herhaling.

5.6       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  jegens haar patiënten had behoren te betrachten.

5.7       De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend. Verweerster heeft een langdurige en ernstige misstap begaan. Zij heeft zich vervolgens onttrokken aan het toezicht van de Inspectie, haar verblijfplaats niet bekend gemaakt en niet gereageerd op pogingen van het college om contact met haar te krijgen en zich mitsdien niet toetsbaar opgesteld. Dit duidt erop dat zij onvoldoende inzicht heeft in haar gedrag en de gevolgen daarvan voor de patiënt. Hierdoor bestaat er vrees voor herhaling. Gelet op alle omstandigheden past hierbij doorhaling van verweersters inschrijving in het BIG-register. In voormelde omstandigheden ziet het college tevens aanleiding om op grond van artikel 48 lid 7 van de Wet BIG te bepalen dat deze doorhaling onmiddellijk van kracht wordt.

6. De beslissing

  Het college:

-                      verklaart de klacht gegrond;

-                      legt verweerster de maatregel van doorhaling van inschrijving in het BIG-register op;

-                      legt verweerster bij wijze van voorlopige voorziening tevens een schorsing op van de bevoegdheid van de aan de inschrijving verbonden bevoegdheden uit te oefenen, welke voorziening op grond van artikel 48 lid 9 Wet BIG onmiddellijk van kracht wordt.

Aldus gewezen op 22 januari 2020 door:

A. van Maanen, voorzitter,

P.A. Arnold, E.M. Vink-de Goeij en D.M. van Etten, leden-verpleegkundige,

E. Pans, lid-jurist,

bijgestaan door A. Kerstens, secretaris.

WG   secretaris                                                                                   WG   voorzitter