ECLI:NL:TGZCTG:2020:3 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.075

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:3
Datum uitspraak: 09-01-2020
Datum publicatie: 09-01-2020
Zaaknummer(s): c2019.075
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen fysiotherapeut. Klager is met de fysiotherapeut in contact gekomen vanwege klachten ten gevolge van de ziekte van Ménière. De klacht ziet niet op de kwaliteit van de behandelingen; klager heeft hier baat bij gehad. Klager is na verloop van tijd echter in toenemende mate ontevreden geworden over het contact met de fysiotherapeut, meer in het bijzonder over de afspraken rondom het behandelplan, de bejegening, de dossiervoering en schending van de privacy van klager. Het Regionaal Tuchtcollege verklaard de klacht deels gegrond en legt aan de fysiotherapeut een voorwaardelijke schorsing voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaar op met als bijzondere voorwaarde dat de fysiotherapeut gedurende de proeftijd supervisiegesprekken dient te voeren. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het incidenteel beroep van de fysiotherapeut. In het principaal beroep van de inspectie wijzigt het Centraal Tuchtcollege de aan de fysiotherapeut opgelegde bijzondere voorwaarden, zodat deze voor de inspectie praktisch beter uitvoerbaar zijn. 

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.075 van:

DE INSPECTIE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD ,

gevestigd te Utrecht, in de persoon van drs. F.C.J. Neefjes, senior inspecteur, appellante, tevens verweerster in incidenteel beroep, gemachtigde: mr. A.W. de Haan, senior adviseur juridische zaken.

tegen

A., fysiotherapeut, voorheen werkzaam te B., verweerster in beroep, tevens incidenteel appellante, verweerster in eerste aanleg, gemachtigde: mr. A.C.H. Jansen, advocaat te Wijchen.

1.                  Verloop van de procedure

C. - hierna klager - heeft op 7 september 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen mevrouw A. - hierna de fysiotherapeut - een klacht ingediend. Bij beslissing van 19 februari 2019, onder nummer F2018/04 heeft dat College:

-                   het eerste, tweede en derde klachtonderdeel gegrond verklaard;

-                   het vierde klachtonderdeel ongegrond verklaard;

-                   aan de fysiotherapeut de maatregel opgelegd van schorsing van de inschrijving in het register voor de duur van drie maanden, met het bevel dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het bevoegde regionale tuchtcollege later anders mocht bepalen op grond dat de fysiotherapeut voor het einde van een proeftijd van twee jaren a) zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die zij als fysiotherapeut behoort te betrachten dan wel in strijd is met het belang van de individuele gezondheidszorg dan wel b) zich niet heeft gehouden aan de navolgende bijzondere voorwaarden:

- dat zij zich gedurende de proeftijd op aanwijzing van en onder toezicht van een door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de inspectie) aan te wijzen supervisor gesprekken heeft zo lang de inspectie dit nodig acht, en

- dat deze supervisiegesprekken zich richten op professioneel handelen ten aanzien van patiënten en eventuele klachten, dossiervorming en praktijkvoering;

-                   bepaald dat de proeftijd ingaat op de dag dat deze beslissing onherroepelijk is geworden; en

-                   bepaald dat de proeftijd uitsluitend geldt gedurende de periode dat de fysiotherapeut is ingeschreven in het register.

De inspectie is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De fysiotherapeut heeft een verweerschrift in beroep ingediend en heeft daarbij incidenteel beroep ingesteld. De inspectie heeft hierop gereageerd met een verweerschrift in het incidenteel beroep. Voorts heeft klager bij brief gereageerd op het beroep en het incidenteel beroep.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 28 november 2019, waar zijn verschenen namens de inspectie

drs. Neefjes en mr. De Haan en de fysiotherapeut, bijgestaan door haar gemachtigde.

Mr. De Haan heeft de standpunten van de inspectie en mr. Jansen heeft de standpunten van de fysiotherapeut toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.                  Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. Vaststaande feiten

            Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

Verweerster is sinds 1998 werkzaam als fysiotherapeute. Zij heeft een eigen praktijk in B.. Klager is eind 2017 met de praktijk van verweerster in contact gekomen vanwege klachten ten gevolge van de ziekte van Ménière (evenwichtsstoornissen) en is per januari 2018 bij verweerster in behandeling gegaan.

3. De klacht

3.1 Beschrijving van de gang van zaken volgens klager

De klacht ziet niet op de kwaliteit van de behandelingen van verweerster; klager heeft hier baat bij gehad. Vanaf halverwege augustus 2018 werd klager echter in toenemende mate ontevreden over het contact met verweerster. De ontstane klachten betreffen de totstandkoming van het behandelplan en het verloop van en de communicatie rondom de planning van de behandelingen. Daarnaast zijn er fouten gemaakt bij het declareren van de behandelingen. Ten gevolge hiervan heeft klager het vertrouwen in verweerster opgezegd, zijn de behandelingen stopgezet en heeft klager verweerster verzocht het reeds betaalde bedrag aan behandelingen terug te betalen en zijn medische gegevens aan hem terug te geven.

3.2 Klachtonderdeel 1

Verweerster heeft aangegeven contacten te hebben met een team specialisten in het D. in E., alwaar een succesmodule met een slagingspercentage van 90% zou worden toegepast bij patiënten met soortgelijke klachten als klager. Verweerster zou in overleg met en onder supervisie van dit team het behandelplan opstellen. In de verstrekte patiëntgegevens ontbreekt deze informatie echter en bevindt zich enkel een protocol/behandelplan van F.. Verweerster weigert daarnaast de contactgegevens van de geconsulteerde specialisten in het D. door te geven.

3.3 Klachtonderdeel 2

Klager voelt zich onjuist bejegend door verweerster in de omgang en in het contact met hem.

Het maken van afspraken met verweerster verliep moeizaam en meermalen zijn afspraken kort van tevoren afgezegd of was er niemand op de praktijk aanwezig. Verweerster kwam ook terugbelafspraken niet na en deed geen moeite om het contact met klager te onderhouden.

Daarnaast zijn er door verweerster foutieve declaraties bij de zorgverzekeraar gedaan via F. in E.. Verweerster heeft toegezegd het betaalde bedrag aan behandelingen terug te betalen, maar dit is tot op heden nog niet gebeurd.

Nadat klager het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (verder: het KNGF) had bericht over het handelen van verweerster, heeft verweerster bij de geschillencommissie van het KNGF geen verweerschrift ingediend en heeft zij niet op de daartoe strekkende verzoeken gereageerd. Aan verzoeken om een kopie van het fysiotherapeutisch dossier van klager te verstrekken werd lange tijd ook niet voldaan.

3.3 Klachtonderdeel 3

Door verweerster is uiteindelijk op 28 augustus 2018 een incompleet fysiotherapeutisch dossier verstrekt. Hierin ontbreekt onder meer het overzicht op welke dagen de behandelingen hebben plaatsgevonden. Het fysiotherapeutisch dossier is ook niet goed bijgehouden.

3.4 Klachtonderdeel 4

Klager verwijt verweerster zijn privacy te hebben geschonden doordat zijn MRI-scan steeds zichtbaar voor anderen op haar bureau lag. Verweerster ging niet professioneel om met de aan haar toevertrouwde informatie.

4. Het verweer

4.1 Beschrijving van de gang van zaken volgens verweerster

Verweerster heeft ter zitting mondeling op de klachten gereageerd en hierbij naar voren gebracht dat klager bij verweerster onder behandeling is gekomen, omdat hij niet tevreden was over de behandelingen bij een collega-fysiotherapeute uit de praktijk van verweerster. Verweerster was van mening dat zij klager kon helpen en heeft hem daartoe een financieel voordelige regeling in de vorm van een abonnement aangeboden. Verweerster heeft voorgesteld het geld voor de behandelingen terug te betalen als deze niet zouden aanslaan. Verweerster en klager hadden een goede relatie totdat er onenigheid ontstond. Verweerster heeft het conflict op een goede manier willen oplossen en daartoe aangeboden het betaalde bedrag aan behandelingen terug te betalen. Zij heeft naar eer en geweten gehandeld.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel 1

Verweerster herkent zich niet in dit verwijt. Zij heeft enkel intercollegiaal overleg gehad met verschillende specialisten van het D. te E., onder wie een bevriende manueel fysiotherapeut. Ook heeft zij een gepensioneerde revalidatiearts geraadpleegd over de diagnose om er zeker van te zijn dat ze niets over het hoofd had gezien. Verweerster wil de namen van deze personen niet noemen, omdat zij haar hebben gevraagd hen buiten deze procedure te houden.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel 2

Verweerster erkent dat het is voorgekomen dat klager voor een dichte deur stond, maar in die gevallen was klager er tevoren van op de hoogte gesteld dat de afspraak niet doorging.

Verweerster heeft meermalen contact gezocht met klager, nadat hij de behandelingen had stopgezet. Klager wenste echter op geen enkele wijze meer contact met haar. Vervolgens is het verdere contact via de vrouw van klager gelopen.

Verweerster heeft in eerste instantie aangegeven dat zij het fysiotherapeutisch dossier alleen aan klager zelf wilde overhandigen. Uiteindelijk heeft zij de patiëntgegevens aan de vrouw van klager overhandigd. Verweerster heeft pas later vernomen dat klager aanvullende medische informatie wilde. Deze heeft zij niet verstrekt, omdat zij zich door de opgelopen spanningen tussen haar en klager bedreigd voelde.

Verweerster heeft wel contact gehad met het KNGF. Haar is geadviseerd om zelf met klager in gesprek te gaan. Het KNGF heeft niet om een verweerschrift gevraagd.

De declaraties zijn door de assistente van verweerster via het declaratiesysteem van F. in E. verwerkt, omdat er problemen waren met de computers van de praktijk van verweerster. Dit was voor verweerster nadelig, omdat zij er minder aan overhoudt als de declaraties op deze wijze worden verwerkt. Verweerster was zelf niet gemachtigd tot het invoeren van deze declaraties via F., zodat zij hiervoor niet verantwoordelijk kan worden gehouden. Zij heeft voorgesteld om de ingediende declaraties bij F. te crediteren en bij klager te factureren, maar klager liet het liever zo.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel 3

Verweerster stelt dat zij het fysiotherapeutisch dossier op de juiste wijze heeft bijgehouden en dat zij dit aan de vrouw van klager heeft overhandigd. Verweerster stelt echter dat dit een completer dossier is geweest dan het afschrift dat door klager ter zitting is overgelegd. De data van de behandelingen ontbreken in het dossier, omdat hier discussie met klager over is ontstaan.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel 4

Van een schending van de privacy van klager is volgens verweerster geen sprake. De

MRI-scan van klager is enkel getoond aan klager wanneer hij alleen bij de balie van de praktijk stond.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het college wijst er allereerst op dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerster heeft aan het college geen kopie van verstrekt van enig fysiotherapeutisch dossier, dat zij over klager heeft bijgehouden terwijl het college verweerster daarom wel heeft verzocht en zij alle gelegenheid heeft gehad om dit in te brengen. Het college gaat daarom uit van hetgeen over de behandeling ter zitting naar voren is gebracht en van het door klager met toestemming van verweerster ter zitting overgelegde afschrift van de patiëntgegevens, zoals dit door verweerster aan de vrouw van klager is overhandigd. Het college gaat ervan uit dat de ter zitting ingebrachte patiëntgegevens het fysiotherapeutisch dossier vormen, zoals dat door verweerster over klager is bijgehouden.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel 1

Tussen partijen bestaat verschil van mening over de afspraken die zijn gemaakt ten aanzien van het behandelplan van klager. Klager stelt zich op het standpunt dat was afgesproken dat dit in overleg met en onder supervisie van specialisten van het D. zou plaatsvinden. Verweerster ontkent dit en spreekt van intercollegiaal overleg met specialisten van het D., onder wie een bevriende manueel therapeut, en het raadplegen van een gepensioneerde revalidatiearts. Zij heeft de gegevens van deze specialisten niet op voorhand aan klager willen verstrekken en evenmin ter zitting van het college bekend willen maken. In de overgelegde patiëntgegevens ontbreken aantekeningen over een behandelplan onder supervisie van het D., dan wel door verweerster gevoerde intercollegiale overleggen over behandeling van klager. Ook ontbreken in de overgelegde gegevens een voldoende concreet omschreven behandelplan en aantekeningen over het al dan niet instemmen van klager daarmee. Verweerster heeft onvoldoende openheid van zaken gegeven omtrent de inhoud en de totstandkoming van het behandelplan aan klager en het college, zodat dit klachtonderdeel gegrond wordt verklaard.

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel 2

Het college leidt uit hetgeen over de bejegening en het contact tussen klager en verweerster naar voren is gebracht het volgende af. Onder 5.3 is reeds overwogen dat verweerster de gegevens van de door verweerster geconsulteerde fysiotherapeut of fysiotherapeuten van het D. en de gepensioneerde revalidatiearts niet heeft willen verstrekken. Verder erkent verweerster onder meer:

- dat afspraken zijn afgezegd ten gevolge waarvan klager voor een dichte deur heeft gestaan;

- dat het terugbetalen van het reeds betaalde bedrag aan behandelingen - ondanks de toezegging daartoe - nog niet heeft plaatsgevonden;

- dat pas na meerdere verzoeken van klager een deel van het fysiotherapeutisch dossier is overhandigd en dat later niet de rest van gegevens zijn verstrekt, omdat zij zich bedreigd voelde, en

- dat de declaraties van de behandelingen bij de zorgverzekeraar niet via het systeem van haar eigen praktijk, maar in het systeem van F. te E. zijn verwerkt.

Voor wat betreft de klacht over het niet nakomen van terugbelafspraken en het niet reageren op de verzoeken van het KNGF gaat het college uit van de lezing van klager. Verweerster heeft de lezing van klager hieromtrent naar het oordeel van het college onvoldoende overtuigend betwist. Het college weegt daarbij mee dat verweerster zich gedurende deze procedure op een vergelijkbare wijze richting het college heeft opgesteld.

Uit het hiervoor overwogene blijkt dat dat de verwijten van klager richting verweerster betreffende de inhoud en de wijze van de communicatie doel treffen. Het college is van oordeel dat verweerster als professional op de aan haar gerichte verzoeken dient te reageren, afspraken en toezeggingen dient na te komen en zich transparant en toetsbaar dient op te stellen. Nu zij hierin meermalen tekort is geschoten, is ook het tweede klachtonderdeel gegrond.

5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel 3

De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van het fysiotherapeutisch dossier dat verweerster over klager heeft bijgehouden.

Zoals onder 5.2 overwogen gaat het college ervan uit dat de patiëntgegevens, die door klager ter zitting met instemming van verweerster zijn overgelegd, het fysiotherapeutisch dossier vormen, dat door verweerster over klager is bijgehouden. Verweerster heeft ter zitting gesteld dat dit weliswaar de gegevens zijn die zij klager op zijn verzoek om een afschrift van zijn dossier heeft verstrekt, maar dat dit niet het volledige dossier zou zijn. Verweerster heeft zelf echter, ondanks herhaalde verzoeken van het college daartoe, geen patiëntgegevens overgelegd. De proceshouding van verweerster laat het college geen andere keuze dan uit te gaan van de volledigheid van de door klager overgelegde gegevens.

Het college constateert dat het door klager overgelegde afschrift van de patiëntgegevens niet voldoet aan de geldende beroepsnormen voor dossiervoering, vastgelegd in de KNGF-richtlijn fysiotherapeutische dossiervoering (2016). Zo is er, naast de onder 5.2 al geconstateerde onduidelijkheid over het behandelplan, volstrekt niets in het dossier aangetekend over de door verweerster bij klager toegepaste behandelingen, de conditie van klager en de mate waarin de behandelingen resultaat hadden. De patiëntgegevens voldoen hiermee niet aan de voornoemde vereisten. Aldus is geen sprake van een correct en volledig bijgehouden fysiotherapeutisch dossier. Ook het derde klachtonderdeel is daarom gegrond.

5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel 4

Dit klachtonderdeel ziet op de vraag of er sprake is van schending van de privacy van klager. Nu de verklaringen van partijen, over het al dan zichtbaar zijn van de MRI-scan van klager voor anderen, tegenover elkaar staan en de feiten die aan dit klachtonderdeel ten grondslag liggen niet zijn komen vast te staan, geldt in de tuchtrechtelijke procedure dat aan het standpunt van de één niet meer geloof kan worden gehecht dan aan dat van de ander. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van de aangeklaagde, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde, verweten gedraging van de aangeklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college in dit geval niet vaststellen, zodat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.

             6. Motivering van de maatregel

Zoals hiervoor is overwogen wordt de klacht in drie van de vier onderdelen gegrond verklaard. De conclusie van het college is dat verweerster ernstig tekort is geschoten in de bejegening richting klager en op alle fronten in gebreke is gebleven voor wat betreft de dossiervorming en de verstrekking van stukken aan klager en aan het college in deze procedure. Daar komt bij dat verweerster er op geen enkele wijze blijk van heeft gegeven dat zij inziet dat zij niet juist heeft gehandeld, laat staan dat zij er lering uit heeft getrokken. Het college is van oordeel dat het belang van de individuele gezondheidszorg met zich brengt dat voor het voorkomen van een herhaling van ernstig nalaten door verweerster – zoals hier het geval is geweest – niet kan worden volstaan met de maatregel van berisping. Aan verweerster zal daarom een voorwaardelijke schorsing worden opgelegd voor de duur van drie maanden onder voorwaarden zoals hierna omschreven. Als bijzondere voorwaarde zal daarbij opgenomen worden dat verweerster gedurende de proeftijd van twee jaren supervisiegesprekken dient te voeren met een supervisor gericht op professioneel handelen ten aanzien van patiënten en eventuele klachten, dossiervorming en praktijkvoering.

3.                  Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.                  Beoordeling van het beroep

4.1       De inspectie voert in het principaal beroep aan dat de door het Regionaal Tuchtcollege gestelde bijzondere voorwaarden voor de inspectie praktisch niet uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. De inspectie stelt voorts dat de voorwaarden onvoldoende zijn gespecificeerd en dat onvoldoende duidelijk is op welk moment de inspectie - indien de fysiotherapeut niet voldoet aan de bijzondere voorwaarden - kan vragen om tenuitvoerlegging van de schorsing.

4.2       De fysiotherapeut voert in het principaal beroep gemotiveerd verweer. Ter zitting in beroep heeft de gemachtigde van de fysiotherapeut verklaard dat de omvang van het incidenteel beroep zich beperkt tot klachtonderdeel 1 en de - hoogte van de - opgelegde maatregel. Meer in het bijzonder voert de fysiotherapeut aan dat zij wel degelijk intercollegiaal contact heeft gehad met een bevriende manueel therapeut in het D., maar dat deze behandelaar niet wilde dat haar naam bij klager bekend zou worden. Ten aanzien van de zwaarte van de maatregel voert de fysiotherapeut aan dat zij een first offender is en dat zij tot de onderhavige procedure een uitstekende staat van dienst had. Bovendien heeft de fysiotherapeut veel lering getrokken uit de onderhavige procedure en heeft zij zo constructief mogelijk meegewerkt aan een goede beoordeling van de klacht.

4.3       De inspectie heeft in het principaal beroep gemotiveerd verweer gevoerd.

Het incidenteel beroep

4.4       In beroep is hetgeen klager in eerste aanleg heeft aangevoerd over het door de fysiotherapeut gestelde intercollegiale contact over het behandelplan van klager met een bevriende manueel therapeut in het D. en het door de fysiotherapeut gevoerde verweer naar aanleiding hiervan nogmaals aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling ingenomen standpunten. In beroep is het debat door de inspectie en de fysiotherapeut schriftelijk nog een keer gevoerd. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 november 2019 is dat debat voortgezet. Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege voegt hier nog wel aan toe dat het enkele feit dat de fysiotherapeut de naam van de bevriende manueel therapeut niet bekend wilde maken, op welk betoog met betrekking tot het eerste klachtonderdeel de nadruk lag ter zitting in beroep, niet doorslaggevend is voor het oordeel dat de fysiotherapeut onvoldoende openheid heeft gegeven over de inhoud en de totstandkoming van het behandelplan. In de overgelegde gegevens ontbreken een voldoende concreet omschreven behandelplan en aantekeningen over het al dan niet instemmen daarmee van klager.

4.5       De fysiotherapeut verzet zich voorts tegen de zwaarte van de opgelegde maatregel. Evenals het Regionaal Tuchtcollege oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat een voorwaardelijke schorsing van drie maanden passend en geboden is. Het enkele feit dat de fysiotherapeut een first offender is, zoals zij zelf aanvoert, doet hieraan gelet op de ernst van de verwijten niet af. Daarbij acht het Centraal Tuchtcollege mede van belang dat ook ter zitting in beroep onvoldoende is gebleken dat de fysiotherapeut lering heeft getrokken uit hetgeen is gebeurd. Weliswaar is positief dat de fysiotherapeut thans coaching ondergaat, maar deze coaching lijkt meer te zien op haar ontwikkeling op persoonlijk gebied en niet althans minder op professioneel gebied. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt bovendien van zwaarwegend belang dat in beroep is gebleken dat de fysiotherapeut zich ook richting de inspectie niet erg toetsbaar heeft opgesteld en onvoldoende heeft meegewerkt aan het toezicht door de inspectie.

4.6       Het voorgaande betekent dat het incidenteel beroep zal worden verworpen.

Het principaal beroep

4.5       Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft de stelling van de inspectie dat de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde voorwaarden onvoldoende specifiek zijn geformuleerd, hetgeen de inspectie bemoeilijkt invulling te geven aan haar toezichthoudende taak. Deze beroepsgrond is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege dan ook terecht voorgesteld. Het Centraal Tuchtcollege zal derhalve de bijzondere voorwaarden verbonden aan de opgelegde maatregel wijzigen en daarbij aansluiting zoeken bij de door de inspectie in het beroepschrift geformuleerde voorwaarden, nu over de aard van die voorwaarden ook niet is geklaagd, met dien verstande dat de proeftijd van twee jaar eerst zal ingaan op het moment dat de fysiotherapeut opnieuw is ingeschreven in het BIG-register. Het Centraal Tuchtcollege zal tevens bepalen dat de fysiotherapeut binnen één maand na aanvang van de proeftijd aan de inspectie opgave dient te doen van een fysiotherapeut die tijdens de proeftijd als haar supervisor zal optreden en met wie zij in een praktijk samenwerkt.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                                           in het incidenteel beroep:

                                                           verwerpt het beroep;

                                                           in het principaal beroep:

verklaart het beroep gegrond, vernietigt de beslissing waarvan beroep doch uitsluitend voor wat betreft de opgelegde maatregel en, opnieuw rechtdoende:

legt de fysiotherapeut de maatregel op van schorsing van haar inschrijving in het BIG-register voor de duur van drie maanden en bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer wordt gelegd dan nadat het Centraal Tuchtcollege zulks heeft gelast op grond van het feit dat zij, de fysiotherapeut, binnen de proeftijd die hierbij wordt bepaald op twee jaar,

a. zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die zij als fysiotherapeut behoort te betrachten dan wel in strijd is met het belang van de individuele gezondheidszorg

b. dan wel één of meer van de volgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:

  -  de fysiotherapeut benadert een supervisor die (eveneens) fysiotherapeut is, waarmee zij in een praktijk samenwerkt en die bij voorkeur ervaring heeft als supervisor. De fysiotherapeut dient de inspectie binnen een maand na het ingaan van de proeftijd opgave te doen van de persoon van de supervisor;

- de fysiotherapeut informeert de inspectie uiterlijk drie maanden na het ingaan van de proeftijd over de concreet geformuleerde supervisiedoelen, waarvan ten minste onderdeel uitmaakt: professioneel handelen ten aanzien van patiënten en eventuele klachten, praktijkvorming en dossiervoering. De doelen, alsmede een aan de doelen gekoppeld SMART-plan van aanpak, worden in samenspraak met de supervisor geformuleerd;

- de fysiotherapeut voert gedurende de proeftijd in ieder geval één keer per maand een gesprek met haar supervisor;

- de fysiotherapeut informeert de inspectie iedere drie maanden schriftelijk, door de inspectie uiterlijk te ontvangen op de eerste van de volgende maand, te starten drie maanden na het ingaan van de proeftijd over de voortgang van het supervisietraject, welke informatie (mede) is ondertekend door de supervisor. Deze informatie dient in ieder geval te omvatten: de aard, inhoud en frequentie van de gesprekken tussen de fysiotherapeut en de supervisor;

- de fysiotherapeut geeft de supervisor schriftelijk toestemming om gedurende de proeftijd desgevraagd informatie te verstrekken aan de inspectie over de voortgang, aard, inhoud en frequentie van de gesprekken;

- de fysiotherapeut geeft de supervisor schriftelijk toestemming om de inspectie direct te informeren, zodra het supervisietraject is afgebroken of gestopt; en

 - de fysiotherapeut informeert de inspectie door middel van een door de supervisor ondertekende en onderbouwde verklaring indien de supervisor voor het verstrijken van de proeftijd van mening is dat de met de supervisiegesprekken te behalen doelen zijn bereikt;

  bepaalt dat de proeftijd ingaat op het moment dat de fysiotherapeut weer is ingeschreven in het register en geldt gedurende de periode dat zij daarin is ingeschreven.            

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Fysiopraxis en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: T.L. de Vries, voorzitter; M.P. den Hollander en

E.F. Lagerwerf-Vergunst, leden-juristen en J.A.M.M. Gloudemans en F.P.A.J. Klomp, leden beroepsgenoten en M. van Esveld, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 9 januari 2020.

                        Voorzitter   w.g.                     Secretaris w.g.