ECLI:NL:TGZRZWO:2019:115 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 042/2019

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2019:115
Datum uitspraak: 13-08-2019
Datum publicatie: 13-08-2019
Zaaknummer(s): 042/2019
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Klacht tegen fysiotherapeut over seksueel grensoverschrijdend gedrag en schending beroepsgeheim. Het college acht de klacht gegrond en legt de maatregel op van onvoorwaardelijke schorsing van de inschrijving in het BIG-register voor de duur van 12 maanden.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 13 augustus 2019 naar aanleiding van de op 4 maart 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A, wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , fysiotherapeut, (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door mr. D. van Alst, advocaat te Nijmegen,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met bijlagen;

- het verweerschrift met bijlagen;

- de repliek;

- de dupliek met bijlage;

- de brief van klaagster ingekomen op 24 mei 2019 met bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 14 juni 2019 alwaar zijn verschenen klaagster en verweerder, de laatste bijgestaan door zijn gemachtigde.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is in de periode 2016-2018 verschillende keren bij verweerder in behandeling geweest vanwege rugklachten. Partijen zijn het erover eens dat op 4 oktober 2017 tijdens een behandeling sprake is geweest van lichamelijk contact, waarbij verweerder aangeeft dat dit niet verder is gegaan dan kort zoenen en klaagster stelt dat er sprake is geweest van verdergaand seksueel contact. De behandeling is hierna beëindigd maar is begin januari 2018 weer voortgezet. Ook is er seksueel getint WhatsApp-contact geweest tussen klaagster en verweerder. Op 19 oktober 2018 zijn klaagster en verweerder samen naar het casino geweest. Klaagster wilde daarna niet verder zo doorgaan en wilde alles aan haar man opbiechten. Verweerder heeft geprobeerd haar hiervan te weerhouden. Verweerder heeft klaagster in 2019 nog eenmaal behandeld. Klaagster heeft vervolgens deze tuchtklacht ingediend.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- het volgende.

1)   Verweerder heeft niet professioneel gehandeld en geen passende afstand bewaard.

2)   Verweerder heeft misbruik gemaakt van klaagster op een moment dat zij erg kwetsbaar was.

3)   Verweerder heeft seksuele toespelingen gedaan om klaagster tot seks aan te zetten.

4)   Verweerder heeft het vertrouwen van klaagster beschadigd door haar zwart te maken en leugens over haar te verspreiden.

5)   Verweerder heeft zijn beroepsgeheim geschonden.

6)   Verweerder heeft klaagster in de vernieling willen helpen door haar cocaïne aan te bieden.

Klaagster voert daartoe, samengevat weergegeven, het volgende aan. Klaagster voelde zich in de loop van de behandelingen bij verweerder steeds meer op haar gemak en heeft in vertrouwen haar emotionele problemen met hem gedeeld. Zo kwam hij te weten wat een wrak zij was nadat haar echtgenoothad geprobeerd zelfmoord te plegen voor de ogen van haar en hun dochter. Verweerder bood niet alleen een luisterend oor bij de behandelingen, maar stuurde haar steeds vaker WhatsApp berichten. Uiteindelijk kwam de aap uit de mouw, toen klaagster verweerder appte voor een afspraak en hij haar de keuze gaf of zij een afspraak wilde voor een gewone massage of een erotische massage. De behan­deling begon met een gewone massage, maar verweerder wreef telkens “per ongeluk” langs haar borst. Uiteindelijk kwam klaagster omhoog van de tafel, waarna zij voor het eerst seks met elkaar hadden. Bij latere behandelingen kwam het “per ongeluk” aaien over haar borsten en tussen haar billen terug. Klaagster en verweerder konden elkaar niet weerstaan en hadden weer seks. De band werd steeds hechter en klaagster wilde niet alleen meer langskomen in de praktijk. Zij wilde dat verweerder liet zien dat hij haar graag zag en dat hij uit zijn veilige haven kwam. In eerste instantie wilde hij hier niets van weten, omdat hij niet met haar in het openbaar kon worden gezien. Klaagster heeft het contact vervolgens verbroken omdat zij zich niet door hem wilde laten gebruiken. Op een vrijdagavond kreeg zij een sms van hem. Toen zij vertelde waar zij was, wilde hij haar ophalen en meenemen naar Holland Casino. Voor haar betekende dit dat hij het contact opzocht en uit zijn veilige haven kwam. Na deze avond werd hun contact steeds heftiger. In de tussentijds bleef verweerder haar ook gewoon behandelen. De laatste maanden was het zo erg dat hij haar appte op zijn werk dat hij haar wilde. Dan vroeg hij letterlijk of zij wilde komen ‘neuken’ als hij uitval had. Hij heeft haar zelfs een keer gevraagd of zij langs wilde komen als hij voor haar een patiënt zou afzeggen. Klaagster was blij met iedere minuut dat zij hem kon zien en nam daar genoegen mee.

Uiteindelijk ging klaagster zichzelf haten omdat zij nog steeds samen was met E en zij hem bedroog. Toen zij verweerder vertelde dat zij hiermee niet meer kon leven en haar fout zou opbiechten, sloeg verweerder om. Hij verweet haar zijn leven en de praktijk kapot te maken en banen van collega’s op het spel te zetten. Hij gaf haar te kennen dat, als zij met haar man zou praten en dit aan het licht zou komen, hij ook met haar man zou gaan praten en dan weleens zou zien hoe haar scheiding zou verlopen. Nadat klaagster haar man de waarheid had verteld, heeft haar man verweerder gebeld om verhaal te halen. Verweerder heeft toen gezegd dat alles haar schuld was, dat zij ineens naakt voor hem had gestaan en dat zij hem onder druk had gezet. Ook wierp hij hem het onderwerp voor de voeten waarover zij en haar man altijd zwegen, de zelfmoordpoging, iets wat zij verweerder had toevertrouwd. Verder beschuldigde hij haar ervan met nog veel meer mannen het bed te hebben gedeeld.

Over het aanbieden van drugs vermeldt klaagster ten slotte het volgende. Verweerder vertelde klaagster dat hij altijd poppers gebruikte. Op een middag dat zij in de praktijk was, haalde hij een zakje met een paar klontjes/brokjes uit zijn broekzak, cocaïne naar zijn zeggen. Op 25 januari 2019 heeft zij met hem een avond doorgebracht in het casino. Toen zij bij hem in de auto stapte, haalde hij hetzelfde zakje uit zijn broekzak, nu met wit poeder, volgens hem pure cocaïne. Hij snoof er wat van en gaf aan dat zij ook kon krijgen, waarvoor zij bedankte. Daarna heeft hij nog meermalen geprobeerd het haar te geven, maar daar is zij niet op ingegaan.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan de dat de eerste klacht terecht is, maar niet op grond van de onderbouwing van klaagster. Klaagster heeft op 4 oktober 2017 het initiatief genomen om lichamelijk contact te zoeken met verweerder en hij is daar kort in meege­gaan. Ook had hij na die tijd de behandeling moeten staken, hervatting in 2018 was dus fout. Ook was fout dat hij zich na oktober 2018 heeft laten meeslepen. Dat heeft voor beide partijen een vervelende situatie opgeleverd en dat had nooit mogen gebeuren.  Voor het overige zijn de klachten ongegrond. Verweerder stelt dat een groot deel van de stellingen van klaagster in strijd met de waarheid is en dat klaagster er alleen op uit lijkt om hem te schaden. Er is op 4 oktober 2017 sprake geweest van kortstondig zoenen. Zowel klaagster als hij schrokken daarvan en daar is het bij gebleven. In 2018 hebben verschillende behandelingen plaatsgevonden, waarbij sprake was van een reguliere behandelrelatie. Van “bijzondere” behandelingen was geenszins sprake. Verweerder heeft daarbij normale gesprekjes met klaagster gehad over wat hen bezighield, niets meer dan dat. Het is juist dat partijen op 19 oktober 2018 met elkaar naar het casino zijn gegaan, maar dat was niet op initiatief van verweerder. De dag erna, 20 oktober 2018, vormde een keerpunt. Klaagster liet volledig onverwacht aan verweerder weten dat zij gevoelens voor hem had. Daarover is een app-conversatie op gang gekomen. Verweerder heeft te kennen gegeven dat de gevoelens niet wederzijds waren. Klaagster nam daar geen genoegen mee, werd boos en begon te dreigen met openbaarmaking van wat er op 4 oktober 2017 was gebeurd; aanvankelijk door te zeggen dat zij de vriendin van verweerder in kennis zou stellen, later ook door te dreigen met een tuchtzaak. Verweerder kon haar tot bedaren brengen, maar het sloeg ook net zo gemakkelijk weer om in boosheid en dreigementen. Verweerder heeft uit angst voor de aangekondigde openbaarmaking en de consequenties daarvan geprobeerd klaagster tevreden te houden door haar aandacht te geven in de zin dat ze zich gewild zou voelen. De prikkelende app-berichten zijn daarvan de resultante geweest. Overigens betrof dit uitsluitend spielerei. Verweerder weet dat hij niet goed heeft gehandeld, maar hij stelt dat - hoewel de app-berichten anders doen lijken - er geen fysiek contact is geweest.

Verweerder erkent dat hij met de echtgenoot van klaagster heeft gesproken, maar betwist dat hij daarbij gebruik heeft gemaakt van informatie waarmee hij uitsluitend via klaagster bekend was geworden; het hele dorp wist wat er bij hen was gebeurd. 

Verweerder betwist ook dat hij klaagster cocaïne zou hebben aangeboden. In het app-bericht waarin hij spreekt over een “snuif” verwijst hij naar poppers, een drug die veelal tijdens seks wordt gebruikt en die wordt gesnoven, waarover klaagster hem had verteld met de suggestie dat hij dat maar eens moest proberen.

Verweerder voert ten slotte aan dat hij zich realiseert dat hij fouten heeft gemaakt en ervoor moet zorgen dat die in de toekomst worden voorkomen. Om die reden heeft hij een coach ingeschakeld, met wie hij intussen (ten tijde van de zitting) een intake en een vervolggesprek heeft gehad. Verweerder benadrukt verder dat hij al ongeveer twaalf jaar zijn beroep als fysiotherapeut uitoefent en dat hij nooit eerder met een klacht is geconfronteerd en dat hem dus ook nimmer een tuchtmaatregel is opgelegd.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college ziet aanleiding de eerste drie klachtonderdelen en klachtonderdeel zes gezamenlijk te behandelen onder de noemer (seksueel) grensoverschrijdend gedrag.

Hiervan is naar het oordeel van het college onmiskenbaar sprake geweest. De overgelegde reeks WhatsApp-berichten, die verweerder niet bestrijdt, zijn al voldoende voor het oordeel dat er sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag.

In zoverre zijn deze klachtonderdelen al gegrond.  

5.3

Verweerder heeft ter zitting erkend dat deze contacten fout zijn geweest maar stelt tegelijkertijd dat dit slechts seksuele fantasieën betroffen die niet daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en waaraan hij slechts heeft meegedaan om klaagster tevreden te houden. Het college kan verweerder hier niet in volgen. Hierbij acht het college van belang dat klaagster uitvoerig en consistent heeft verklaard dat er seksueel contact tussen hen is geweest, wat zij onderbouwt met diverse WhatsApp-berichten die daarmee geheel in lijn zijn. De WhatsApp-berichten houden niet alleen uitdagende, seksueel getinte opmerkingen in, maar bevatten ook diverse uitlatingen van klaagster en verweerder die in onderling verband en samenhang bezien moeilijk anders kunnen worden begrepen dan dat er ook daadwerkelijk, en meer dan eens, seksueel contact is geweest. Het college doelt daarbij onder meer op de WhatsApp-berichten van 19 oktober 2018 waaruit is af leiden dat er seksueel contact is geweest tussen hen en waaraan beiden refereren en expliciet aangeven hoe dit voor hen is geweest. Voorts is uit de WhatsApp-berichten van 5 en 12 november 2018 en 4 tot en met 6 februari 2019 af te leiden dat klaagster en verweerder al weer doende zijn afspraken te maken voor nieuwe seksdates. De intimiteit tussen beiden volgend uit deze app-conversaties is dermate vergaand dat dit niet te rijmen is met de door verweerder geschetste wensfantasieën van hem en klaagster. Uit de reacties valt ook af te leiden dat de ontmoetingen waarover zij schreven er daadwerkelijk zijn geweest. Het college kan niet anders concluderen dat er gedurende deze periode een daadwerkelijke seksuele relatie tussen hen heeft bestaan.

5.4

Verweerder heeft het college daarbij niet kunnen overtuigen van het tegendeel. Zijn stelling dat hij de berichten stuurde om klaagster te sussen en haar ervan te weerhouden om de zaak aan het licht te brengen, verdraagt zich niet met de inhoud van de berichten. Daarbij zijn de verklaringen van verweerder onderling ook moeilijk met elkaar te rijmen. Zo houdt hij enerzijds vol dat er op 4 oktober 2017 nauwelijks iets is gebeurd, waarbij het dan ook nog vrijwel alleen klaagster is geweest die iets heeft gedaan, terwijl hij anderzijds de angst voor openbaarmaking van deze gebeurtenis noemt als verklaring voor zijn vergaande uitlatingen in het WhatsApp-verkeer na 20 oktober 2018. Daar komt nog bij dat hij 20 oktober 2018 het omslagpunt noemt - daarna zouden de dreigementen van klaagster zijn begonnen die verweerder met aandacht in de vorm van prikkelende WhatsApp-berichten probeerde tegen te gaan -, terwijl verweerder zich in de berichten van 19 oktober 2018 al op dezelfde wijze uitliet. Ook is verweerder tegenstrijdig in zijn verklaringen. Zo heeft hij in eerste instantie verklaard dat er na 4 oktober 2017 geen enkel fysiek contact is geweest (buiten het normale contact tijdens behandelingen), terwijl hij later verklaarde dat hij klaagster een keer heeft opgewacht in de auto en dat zij daar hebben geknuffeld. Al met al acht het college zijn verklaringen hierover dan ook onvoldoende geloofwaardig. Het college acht dan ook aannemelijk dat er, naast de WhatsApp-berichten, sprake is geweest van feitelijke gedragingen die eveneens grensoverschrijdend zijn in de relatie tussen een fysiotherapeut en een patiënt.

5.5

Het college kan, gelet op de tegengestelde verklaringen van klaagster en verweerder en bij gebrek aan verder bewijs, niet vaststellen dat verweerder cocaïne heeft aangeboden aan klaagster. Wel staat vast dat verweerder in WhatsApp-contacten (op 30 januari 2019) spreekt over “snuiven”. Klaagster zegt in die contacten dat hij de rest maar voor de volgende keer moet bewaren, waarop verweerder haar vraagt of zij dan ook wil. De verklaring van verweerder dat het hierbij niet om cocaïne, maar om poppers ging, is mogelijk. Het verwijt wordt er in de kern echter niet anders van: als fysiotherapeut dient hij verre te blijven van het aanbieden van drugs aan een patiënt, ook al gebeurt dat in zijn vrije tijd. Ook dit levert dus hoe dan ook grensoverschrijdend gedrag op.

5.6

Gelet op het voorgaande zijn de klachtonderdelen een tot en met drie en zes gegrond.

5.7

Het vierde en vijfde klachtonderdeel zien op schending van de vertrouwelijke relatie met klaagster en op schending van het beroepsgeheim door verweerder. Deze klachten zullen hier gezamenlijk worden besproken. Verweerder heeft ter zitting toegegeven dat hij tijdens een telefoongesprek met de partner van klaagster heeft gesproken over wat er tijdens de behandeling zou zijn voorgevallen. Ook heeft hij daarbij de zelfmoordpoging ter sprake gebracht. Het ging bij dit laatste om informatie die klaagster in vertrouwen met verweerder had gedeeld. De stelling van verweerder dat hij feitelijk niets nieuws vertelde omdat het verhaal in het dorp bekend was, doet niet af aan het feit dat hij informatie die hem vertrouwelijk door klaagster was meegedeeld aan een derde heeft meegedeeld. Verweerder had het vertrouwelijke karakter hiervan ook moeten begrijpen. Dat hij door het gebeurde ook in een conflict kwam met de partner van klaagster (die zelf overigens ook patiënt bij hem was), gaf hem geen vrijbrief om aan deze te vertellen wat er volgens hem tijdens de behandeling van klaagster was voorgevallen. Verweerder heeft ook hierbij de grenzen uit het oog verloren die hij als beroepsbeoefenaar in acht moest nemen en zijn beroepsgeheim geschonden.

Ook deze klachtonderdelen zijn gegrond.

5.8

Verweerder heeft zich aldus (seksueel) grensoverschrijdend gedragen en in de nasleep aan schending van zijn beroepsgeheim schuldig gemaakt. Hij heeft hiermee gehandeld in  strijd met de beroepsethiek en gedragsregels die binnen zijn beroepsgroep gelden en heeft hierdoor gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid, aanhef en onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg had horen te betrachten. Het college verwijst hierbij nog naar de uitgave ‘Beroepsethiek en gedragsregels voor de fysiotherapeut’ van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie, met name hetgeen daarin over de relatie fysiotherapeut - patiënt ten aanzien van intimiteit en vertrouwen, als ook ten aanzien van informatie en wetgeving is vermeld. Ook voor een fysiotherapeut geldt dat hij zich dient te onthouden van contacten van seksuele aard binnen de hulpverlening en dat verbale of lijfelijke intimiteiten niet zijn   toegestaan. Verder heeft hij de plicht te zwijgen over alles wat hem bekend wordt in het kader van de behandeling.

5.9

Het voorgaande betekent dat een maatregel moet worden opgelegd. Bij de keuze van de maatregel moet in dit verband de preventieve werking het uitgangspunt zijn. Volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege zijn gedragingen zoals die aan verweerder worden verweten zodanig in strijd met hetgeen van een integere en betrouwbare zorgverlener verwacht mag worden dat ten minste een (voorwaardelijke) schorsing van de inschrijving in het BIG-register passend en geboden is. Het college is van oordeel dat in deze casus de zwaarste schorsing, te weten een schorsing van een jaar, op zijn plaats is. Hierbij weegt het college mee dat het grensoverschrijdend gedrag van kwaad tot erger ging en langere tijd heeft geduurd. Hoewel er meerdere momenten waren waarop verweerder het gedrag had kunnen stoppen, heeft hij dit niet gedaan. Sterker nog, hij heeft klaagster tot twee keer toe opnieuw in behandeling genomen. Toen klaagster de zaak wilde opbiechten, heeft hij op ongepaste wijze geprobeerd haar daarvan te weerhouden, in plaats van zijn verantwoordelijkheid te nemen voor de ontstane situatie en mee te werken aan een oplossing. Hoewel hij wist dat het niet goed was wat hij deed, heeft hij dit verder voor iedereen verzwegen en geen hulp gezocht. Hij heeft het niet met collega’s of bijvoorbeeld in intervisie besproken. Pas nadat de klacht was ingediend, heeft hij zijn collega’s geïnformeerd en heeft hij een coach benaderd. Concrete informatie over de inhoud van het coaching traject is niet overgelegd en heeft verweerder, ter zitting daarnaar gevraagd, ook niet kunnen geven. Ter zitting is bij het college verder de indruk ontstaan dat de algehele beroepshouding van verweerder te wensen overlaat. Zo verklaarde hij dat het lang geleden is dat hij is afgestudeerd en dat hij zich niet kan herinneren dat er tijdens de opleiding aandacht is geweest voor beroepsethiek. Met de inhoud van de beroepscode bleek hij niet of nauwelijks bekend. Illustratief is de verklaring van verweerder dat het hem niet verbaasde dat klaagster voor een behandeling haar broek uit deed en in haar ondergoed voor hem stond, terwijl dat voor de behandeling niet nodig was; volgens verweerder gebeurt dat wel vaker en is het niet nodig er iets van te zeggen, omdat hij ‘in control’ is. Dit terwijl de norm is dat duidelijke instructies over ontkleden worden gegeven en gehandhaafd, juist om onduidelijke en ongewenste situaties te voorkomen. De wijze waarop verweerder via WhatsApp met patiënten communiceert, geeft tot slot ook reden tot zorg: verweerder heeft toegelicht dat op deze manier afspraken worden gepland, maar - zoals deze zaak aantoont - kan dit gemakkelijk leiden tot een vorm van contact waarin de grenzen van een professionele verhouding vervagen of zelfs geheel verdwijnen.

Het college gaat ervan uit dat verweerder het jaar schorsing dat zal volgen zal gebruiken om aan zichzelf te werken, om zijn kennis over gedragsregels en ethiek op peil te brengen en om de communicatiemethode binnen zijn praktijk te professionaliseren.

6.    DE BESLISSING

Het college:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt op de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing van de inschrijving in het BIG-register voor de duur van 12 maanden.

Aldus gegeven door H.L. Wattel, voorzitter, F. van der Maden, lid-jurist, S.E. Dekker, G. van der Sluis en H. Uijen leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van K.M. Dijkman secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2019 door J. Recourt, plv-voorzitter, in tegenwoordigheid van H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op de klachtonderdelen waarop die beslissing betrekking heeft.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald