ECLI:NL:TGZRSGR:2019:91 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-296b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:91
Datum uitspraak: 18-06-2019
Datum publicatie: 18-06-2019
Zaaknummer(s): 2018-296b
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen een neuroloog. Door het verstrekken van de informatiebrief heeft de neuroloog het medisch beroepsgeheim geschonden. Zij had voorafgaand aan het verstrekken van de brief moeten informeren en klager toestemming moeten vragen voor het versturen van de brief. De brief bevat een geneeskundige verklaring. Zij heeft voorts de brief voor een collega ondertekend en laten verzenden, zonder hierover overleg te voeren met de collega. Klacht gegrond, berisping.  

Datum uitspraak: 18 juni 2019

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

gemachtigde: mr. S.W. Autar-Matawlie, werkzaam te Den Haag,

tegen:

C , neuroloog,

destijds werkzaam te D,

beklaagde.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 12 november 2018;

-          het verweerschrift met bijlagen;

-          het aanvullend verweerschrift, ontvangen op 27 december 2018;

-          de brief van beklaagde, ontvangen op 2 januari 2019;

-          het aanvullend verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 21 januari 2019.

1.2              De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 7 mei 2019. Klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en beklaagde zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Beiden hebben pleitnotities overgelegd.

2.                  De feiten

2.1              Klager is in verband met niet aangeboren hersenletsel sinds 2017 in behandeling bij E psychomedische praktijk in D. Beklaagde is tot en met september 2018 werkzaam geweest bij E als neuroloog en was een van de behandelaren van klager, samen met F, neuropsycholoog en G, psychiater.

2.2              Op 29 juni 2018 is door F, op verzoek van beklaagde, een brief over klager opgesteld. Deze brief luidt onder meer:

‘Verklaring E:

Cliënt heeft door het auto-ongeluk in 2017 traumatisch hersenletsel opgelopen, waarna een frontaal syndroom. Dit houdt in dat cliënt geen inzicht heeft in de gevolgen van het hersenletsel, met andere woorden hij heeft geen ziekte-inzicht. Hij is ongeremd en impulsief en kan de gevolgen van gemaakte acties niet overzien.’

Onderaan de brief staan de namen van beklaagde, F en G als ondertekenaars.

2.3              De brief is op 29 juni 2018 per e-mail naar de echtgenote van klager gestuurd. Het medisch dossier van klager bevat twee ondertekende versies van de brief: één met als datum 29 juni 2018, waarbij beklaagde voor alledrie de ondertekenaars haar handtekening heeft geplaatst, en één met als datum 6 juli 2018 waarbij G heeft getekend voor zichzelf en voor beklaagde.

2.4              Klager heeft zijn klacht ook gericht tegen F. Bij beslissing van 17 december 2018 is klager in die klacht niet-ontvankelijk verklaard omdat F niet is ingeschreven in een van de registers, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).

3.                  De klacht

Klager verwijt beklaagde dat zij het medisch beroepsgeheim heeft geschonden door zonder zijn toestemming en medeweten een medische verklaring over hem te verstrekken aan zijn echtgenote. Kennelijk heeft zijn echtgenote om een verklaring verzocht. Zij heeft deze verklaring gebruikt bij een verzoek tot onderbewindstelling van klager. Klager voert aan dat het verstrekken van de brief in strijd is met de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens van mei 2018. Een medische verklaring die betrekking heeft op de wilsbekwaamheid van een patiënt mag alleen verstrekt worden door een onafhankelijke arts. Verder heeft klager bij aanvang van de behandeling wel een algemene toestemmingsverklaring getekend, maar die ziet op het verstrekken van medische informatie, wat iets anders is dan een medische verklaring, en is bovendien te algemeen geformuleerd om als toestemming te kunnen dienen voor de brief die is verzonden, zo voert hij aan.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde licht toe dat zij de brief heeft laten opstellen op verzoek van de echtgenote van klager. Die was steeds nauw bij de behandeling van klager betrokken en belde beklaagde op enig moment op omdat klager een financiële transactie met grote risico’s wilde doen die zij wilde tegenhouden. Beklaagde heeft daarop een afweging van belangen gemaakt en uit zorg voor klager en zijn gezin de brief laten maken. Beklaagde is het met klager eens dat met de algemene toestemmingsverklaring niet toereikend toestemming is gegeven. Achteraf gezien vindt zij dat zij klager had moeten inlichten en toestemming had moeten vragen voor het verstrekken van de informatie. Zij biedt hiervoor haar excuses aan. Zij is wel van mening dat de brief niet als ‘medische verklaring’ moet worden aangemerkt aangezien de brief alleen een weergave is van gegevens die volgen uit het uitgevoerde neuropsychologisch onderzoek en geen waardeoordeel bevat.

5.                  De beoordeling

5.1              Het College acht de klacht gegrond. Door het verstrekken van de informatiebrief heeft beklaagde het medisch beroepsgeheim geschonden. Uit de geschetste omstandigheden begrijpt het College dat beklaagde zich bij haar beslissing heeft laten leiden door het financiële belang van klager en de consequenties voor hem en zijn gezin van de financiële transactie. Zij heeft die omstandigheden echter niet bij klager geverifieerd. Zij had klager voorafgaand aan het verstrekken van de brief moeten informeren en hem toestemming moeten vragen voor het versturen van de brief.

5.2              Anders dan beklaagde is het College bovendien van oordeel dat de informatiebrief een geneeskundige verklaring bevat. Volgens de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens, KNMG, mei 2018, is sprake van een geneeskundige verklaring indien een op medische gegevens gebaseerd waardeoordeel over de patiënt en diens gezondheidstoestand wordt gegeven. De zinsnede: ‘kan de gevolgen van gemaakte acties niet overzien’, betreft geen feitelijke bevinding maar een oordeel dat is gebaseerd op de uitkomsten van het neuropsychologisch onderzoek. In de genoemde richtlijn wordt het afgeven van een geneeskundige verklaring door de behandelend arts afgeraden, onder meer om de vertrouwensrelatie tussen de behandelend arts en de patiënt niet in gevaar te brengen. Zeker nu in dit geval zonder toestemming van klager is gehandeld, doet dat risico zich voor.

5.3              Het College merkt bovendien op dat beklaagde de brief op 29 juni 2018 niet alleen voor zichzelf maar ook voor G heeft ondertekend en vervolgens heeft laten verzenden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft beklaagde toegelicht dat zij voorafgaand aan de ondertekening en verzending hierover geen overleg met G heeft gevoerd en dat hij niet op de hoogte was van de brief. Ook dit acht het College verwijtbaar. Dat G de brief achteraf heeft geaccordeerd en, naar het College begrijpt, heeft verklaard achter de inhoud te staan, doet niet af aan het feit dat beklaagde mede namens hem heeft gehandeld zonder vooraf met hem te overleggen. Collegiaal overleg had namelijk ook kunnen bevorderen dat daadwerkelijk was stilgestaan bij de vraag of de financiële belangen wel zo zwaarwegend waren, dat dit een schending van het beroepsgeheim kon rechtvaardigen.

5.4              De conclusie is dat beklaagde heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ten opzichte van klager behoorde te betrachten en dat de klacht gegrond is. Gelet op het feit dat niet alleen zonder toestemming van de patiënt medische gegevens zijn verstrekt, maar tevens is gehandeld mede namens een collega zonder diens medeweten en het feit dat als behandelend arts een geneeskundige verklaring is verstrekt, acht het College de maatregel van berisping passend.

6.         De beslissing

Het College:

-           verklaart de klacht gegrond;

-           legt op de maatregel van berisping.

Deze beslissing is gegeven door E.J. Daalder, voorzitter, M.M. van ‘t Nedereind, lid-jurist, H.N. Koetsier, P.C.L.A. Lambregts en E.P. van Heuzen, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2019.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij

            niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur Gezondheidszorg en Jeugd, wie de

            aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen. Degene die beroep instelt, is € 50,- griffierecht verschuldigd aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht van het Centraal Tuchtcollege. Als degene die in beroep is gegaan geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht terugbetaald.