ECLI:NL:TGZRSGR:2019:22 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-149a
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2019:22 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-01-2019 |
Datum publicatie: | 21-01-2019 |
Zaaknummer(s): | 2018-149a |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een klinisch psycholoog. De klinisch psycholoog heeft voldoende onderbouwd dat het traject van diagnose en acceptatie van autisme was afgerond. De voortzetting van de behandeling bij het wijkteam is met klager besproken. De verwijzing is niet onzorgvuldig. Klacht afgewezen. |
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen:
C , klinisch psycholoog,
destijds werkzaam te B,
verweerder.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, op 6 juni 2018 ontvangen door het Regionale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) Amsterdam, in verband met samenhang met een andere zaak verwezen naar het RTG Den Haag, aldaar ingekomen op 4 juli 2018;
- aanvullende stukken bij het klaagschrift, op 11 juni 2018 ingekomen bij het RTG Amsterdam en op 4 juli 2018 ontvangen door het RTG Den Haag;
- het verweerschrift met bijlagen;
- pleitnotities van klager ten behoeve van het mondeling vooronderzoek, ingekomen op 29 augustus 2018;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 19 september 2018.
1.2 Het College heeft de klacht op 10 december 2018 in raadkamer behandeld.
2.
De feiten
2.1
Klager is sinds 2005 bekend binnen de geestelijke gezondheidszorg. Hij meldde zich
in november 2010 op verwijzing van het Centrum Autisme te D (waar de diagnose stoornis
van Asperger was gesteld) aan bij het zorgprogramma “Relatie en Psyche”, onderdeel
van de E te B, voor bemiddeling bij relatieproblemen. Vanuit voornoemd programma werd
klager aangemeld bij F (Expertisecentrum Autisme, onderdeel van G binnen de H) in
het kader van een second opinion met betrekking tot de gestelde diagnose autistische
stoornis.
2.2 Klager werd bij F behandeld door verweerder. In verband met het vertrek van verweerder wegens pensionering heeft hij eind 2017 het regiebehandelaarschap van klager overgedragen aan I, na een overbruggingscontact met een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige. I was als psychiater verbonden aan de H.
Tegen deze psychiater (hierna: regiebehandelaar) heeft klager ook een klacht ingediend
bij het College (bekend onder dossiernummer 2018-149b).
2.3 Op 19 januari 2018 heeft de regiebehandelaar, mede naar aanleiding van psychiatrisch onderzoek van klager, hem verwezen naar het FACT (Flexible Assertive Community Treatment)-wijkteam.
2.4 Klager heeft over de voorgenomen overdracht diverse klachten ingediend bij F,
die deels schriftelijk zijn behandeld en deels mondeling zijn besproken met klager.
3. De klacht
Klager verwijt verweerder – zakelijk weergegeven – dat hij een onjuiste diagnose heeft gesteld, te weten borderline syndroom, op grond waarvan hij heeft geadviseerd klager door te verwijzen naar een FACT-wijkteam voor verdere begeleiding. Klager behoort echter niet tot de doelgroepen van de FACT-wijkteams. Ook is klager volgens de klacht ten onrechte niet bij de besluitvorming tot verwijzing betrokken.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5.
De beoordeling
5.1 Klager heeft aanvankelijk geklaagd over het feit dat verweerder de diagnose borderline heeft gesteld. Blijkens het klaagschrift heeft klager dat afgeleid uit een schriftelijke verklaring van verweerder, inhoudende:
“Behandeling stagneert. Betrokkene heeft geen hulpvragen conform de diagnose ASS. Betrokkene heeft geen enkele vorm van zelfreflectie, geen mentaliserend of introspectief vermogen.”
Ook zouden verweerder en de regiebehandelaar klager hebben gekwalificeerd als een lastig en verward persoon. Het College begrijpt de oorspronkelijke klacht zo dat klager uit via Google verkregen informatie heeft afgeleid dat deze verschijnselen bij een borderline persoonlijkheidsstoornis zouden passen. Bij gelegenheid van het mondelinge vooronderzoek heeft klager erkend dat verweerder een dergelijke diagnose niet heeft gesteld en heeft hij gezegd dat de klacht daar ook geen betrekking op heeft. Het College zal deze klacht dus niet verder bespreken.
5.2 Uit de overgelegde stukken en het proces-verbaal van het verhoor in het kader
van het vooronderzoek is het College verder gebleken dat verweerder voorafgaand aan zijn pensionering de overdracht van klager naar een wijkteam is gaan voorbereiden. Na zes jaar behandeling bij F werd volgens verweerder op basis van psychiatrisch onderzoek en evaluatie duidelijk dat er voor klager geen behandeldoelen meer waren bij het autismeteam. Verweerder heeft naar het oordeel van het College voldoende onderbouwd dat het traject van diagnose en acceptie van autisme, de behandeldoelen van F, waren afgerond. Dit komt onder andere naar voren in het door klager overgelegde Pro Justitia-rapport van 7 mei 2018. Verder heeft klager ten tijde van het mondelinge vooronderzoek erkend dat hij gesprekken heeft gehad met de regiebehandelaar over de verwijzing naar het FACT-wijkteam. Verweerder heeft gesteld dat hij ook zelf met klager over de voortzetting van de behandeling door het FACT-wijkteam met klager heeft gesproken. Zelfs als dit onjuist zou zijn, zoals klager stelt, dan geldt dat dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is, nu klager door de (nieuwe) regiebehandelaar op de hoogte is gesteld en uitleg heeft gekregen over nut en noodzaak van de overdracht aan het FACT-wijkteam. Daarbij is onderkend dat klager blijvende begeleiding nodig had ter reductie van zijn stress, waarvoor het FACT-wijkteam bij uitstek geschikt is. FACT-wijkteams bieden specialistische (tweedelijns) GGZ-begeleiding, maar geen actieve behandeling. De stelling van klager dat de begeleiding van deze teams uitsluitend bedoeld is voor verwarde personen, mensen die hun huis niet schoonhouden, overlastveroorzakers en borderliners is niet juist. De FACT-wijkteams begeleiden een scala van cliënten in de geestelijke gezondheidszorg, waaronder ook mensen met stoornissen in het autismespectrum. De verwijzing van klager naar het FACT-wijkteam of de voorbereiding daarvan door verweerder kan dan ook niet als onzorgvuldig worden beschouwd.
Hieruit volgt dat verweerder geen verwijt kan worden gemaakt van handelen of nalaten in strijd met de zorg die hij als klinisch psycholoog ten opzichte van klager in acht behoorde te nemen. Daarom zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven op 21 januari 2019 door N.B. Verkleij, voorzitter, E.S.J. Roorda en N.A.M. Perquin, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E.C. Zandman, secretaris.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur Gezondheidszorg en Jeugd, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.