ECLI:NL:TGZRSGR:2019:208 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-047a
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2019:208 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-11-2019 |
Datum publicatie: | 19-11-2019 |
Zaaknummer(s): | 2019-047a |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht tegen een huisarts. Uit het huisartsendossier kan het College afleiden dat de huisarts wel naar het hartje van de baby van klagers heeft geluisterd. Ook is niet gebleken dat onvoldoende onderzoek is gedaan of alarmsymptomen zijn gemist. De huisarts heeft de baby ook doorverwezen naar de afdeling kindergeneeskunde en heeft de doorverwijzing in een enveloppe aan de ouders overhandigd. Dat als gevolg van een taalbarrière geen juist vervolg is gegeven aan de verwijsbrief is ongelukkig, maar niet aan de huisarts toe te rekenen. Hoewel het opsturen van het dossier naar de nieuwe huisarts wellicht sneller had gekund, is dit onvoldoende voor een tuchtrechtelijk verwijt. Klacht is ongegrond verklaard. |
Datum uitspraak: 19 november 2019
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klager,
gemachtigde: mr. G.A. Soebhag, werkzaam te Rotterdam,
tegen:
C , huisarts,
werkzaam te B,
beklaagde,
gemachtigde: mr. W.J. Boer, werkzaam te Rotterdam.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 20 februari 2019;
- het verweerschrift met bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 8 mei 2019;
-
de brief van mr. Soebhag, gedateerd 13 juni 2019, ontvangen op 14 juni 2019.
1.2
De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting
van 9 oktober 2019. De partijen, klager vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan
door mevrouw D (een kennis van klager) die als tolk is opgetreden en beklaagde bijgestaan
door haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
De gemachtigde van klager is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen bij de mondelinge
behandeling.
2. De feiten
2.1 Klager en zijn echtgenote zijn de ouders van dochter E, geboren in maart 2018 en overleden in juni 2018 (hierna: het dochtertje). Beklaagde is huisarts in een praktijk waarin meerdere huisartsen werkzaam zijn.
2.2 Op 23 april 2018 is het dochtertje op consult geweest bij een collega van beklaagde. Het huisartsenjournaal vermeldt hierover het volgende:
“[.] [.] [.] |
hoesten sinds 3 dgn, geen koorts, drinken gaat goed, kan goed doordrinken, bij hoesten spuugt ze 4-5 keer per dag, plassen gaat goed, slaapt goed, is alert 2 zussen, die zijn niet ziek |
[.] [.] |
alert kindje, kijkt rustig rond, normale thoraxexcursies, iets snelle hoorbare ademhaling 40/min, cor normale tonen, geen souffles, keel gb natte luier |
[.] |
hoesten |
[.] [.] |
vanwege wat snelle ademhaling en jonge lft controle afgesproken instructies: bij slecht drinken, moeite met ademhalen of niet alert > contact”. |
2.3 Op 24 april 2018 is het dochtertje voor controle op consult geweest bij beklaagde. Het huisartsenjournaal vermeldt hierover het volgende:
“[.] [.] |
meer dan 15 dan te laat. hoest/soort kuch nog steeds, daarna wat gelig spugen. drinkt goed, borstvoeding. |
[.] [.] |
T 37.3. niet zieke baby. dehydratie-. normale AF. cor. gb. pulm VAG. mond/keel: gb, speeksel |
[.] |
reflux? |
[.] |
Naar: Kinderarts, […] moeder is erg berzorg” |
2.4 Op 23 mei 2018 is het dochtertje op consult geweest bij een collega van beklaagde, die het dochtertje in overleg met de kinderarts ter beoordeling heeft doorgestuurd naar de Spoedeisende Eerste Hulp. Het dochtertje is diezelfde opgenomen in het ziekenhuis, waar een complexe hartafwijking bij het dochtertje is ontdekt. Het dochtertje is een dag later overgeplaatst naar een academisch ziekenhuis.
2.5 Op 12 juni 2018 is het dochtertje aan deze hartafwijking geopereerd, waarna zij de dag erna in het ziekenhuis is overleden.
2.6 Op 22 juni 2018 heeft een gesprek plaatsgehad tussen klager, zijn echtgenote en beklaagde. Op 26 juni 2018 ontving beklaagde de ontslagbrief uit het academisch ziekenhuis.
2.7 Klager en zijn gezin zijn overgestapt naar een andere huisarts. Op 16 oktober 2018 en 27 november 2018 heeft klager, of is namens klager, verzocht het dossier van het dochtertje ook naar de nieuwe huisarts te sturen. Op 27 november 2018 is het dossier van het dochtertje naar de nieuwe huisarts gestuurd.
3. De klacht
Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat zij:
1) niet naar het hartje van het dochtertje heeft geluisterd;
2) de ernst van de situatie onjuist heeft ingeschat;
3) het dochtertje niet naar het ziekenhuis heeft verwezen;
4) het dossier van het dochtertje niet heeft gegeven, ondanks herhaaldelijk verzoek.
4. Het standpunt van beklaagde
Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Het College heeft er begrip voor dat de ziekte en het overlijden van het dochtertje voor klager en zijn echtgenote zeer aangrijpend zijn geweest en hen veel verdriet geeft. Toch zal ook in dit geval, waar het gaat om de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen van een huisarts, moeten worden beoordeeld of beklaagde bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.
5.2 De eerste drie klachtonderdelen betreffen het consult bij beklaagde op 24 april 2018 en deze zal het College gezamenlijk bespreken. Uit de schriftelijke stukken en tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat partijen van mening verschillen over de vraag of beklaagde tijdens het consult naar het hartje van het dochtertje heeft geluisterd. In het verslag van het consult is opgenomen ‘cor. gb’. ‘Cor’ is de Latijnse naam/medische term voor hart en ‘gb’ is de afkorting voor ‘geen bijzonderheden’. In het dossier heeft het College geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de juistheid van deze aantekening in het dossier. Uit deze aantekening leidt het College dan ook af dat beklaagde tijdens het consult naar het hartje van het dochtertje heeft geluisterd. Klachtonderdeel 1 faalt dan ook.
5.3 Tijdens het consult heeft beklaagde - mede omdat de echtgenote van klager erg ongerust was - een brief gemaakt met een verwijzing naar de kinderarts in het F. Deze brief heeft zij in een envelop gedaan, waarbij op de envelop is geschreven ‘Kindergeneeskunde’ en het telefoonnummer van de polikliniek. Deze envelop heeft beklaagde aan de moeder van het dochtertje gegeven. Moeder werd tijdens het consult vergezeld door een mevrouw die als tolk optrad. Beklaagde heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij in de veronderstelling verkeerde dat het de moeder duidelijk was wat zij met de verwijsbrief diende te doen. Tijdens de mondelinge behandeling is echter duidelijk geworden dat klager en zijn echtgenote als gevolg van een taalbarrière niet hebben begrepen dat zij met de polikliniek moesten bellen voor het maken van een afspraak; zij zijn met de envelop naar het postkantoor gegaan, waar men hen niet verder kon helpen. Dat als gevolg van de taalbarrière geen juist vervolg is gegeven aan de verwijsbrief is ongelukkig, maar niet aan beklaagde toe te rekenen. Voorts is niet gebleken dat beklaagde op 24 april 2018 onvoldoende onderzoek heeft gedaan of alarmsymptomen heeft gemist. Het feit dat de bestaande hartafwijking niet is opgemerkt kan in de gegeven omstandigheden niet aan beklaagde worden verweten. Daarom falen ook klachtonderdelen twee en drie.
5.4 Ten slotte het op 16 oktober 2018 opgevraagde dossier van het dochtertje, dat uiteindelijk op 27 november 2018 aan de nieuwe huisarts van het gezin is opgestuurd. In het verweerschrift heeft beklaagde uitgelegd dat in verband met het overlijden van het dochtertje eerst contact is gezocht met de KNMG met de vraag wat de geldende regelgeving hieromtrent is. Nadat hierover duidelijkheid is gekregen is het verzoek in verband met ziekte en onderbezetting nog even blijven liggen. Uiteindelijk is, na een herhaald verzoek, het dossier op 27 november 2018 verzonden naar de nieuwe huisarts. Tijdens de mondelinge behandeling heeft beklaagde hieraan toegevoegd dat zij tijdens het gesprek op 22 juni 2018 in het dossier van klager een stukje heeft geschreven over hetgeen het gezin was overkomen, dit zodat de nieuwe huisarts van de situatie op de hoogte zou zijn.
Hoewel het opsturen van het dossier wellicht wat sneller had gekund, is dit onvoldoende voor een tuchtrechtelijk verwijt. De door beklaagde geschetste gang van zaken is navolgbaar. Ook dit klachtonderdeel faalt.
5.5 De conclusie is dat beklaagde met betrekking tot de klacht geen verwijt kan worden gemaakt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht zal in haar geheel ongegrond worden verklaard.
6. De beslissing
Het College:
verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door E.J. Daalder voorzitter, E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, M. Bezemer, J.W. van ’t Wout, H.C. Baak, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E.C. Zandman secretaris en uitgesproken in het openbaar op 19 november 2019.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.