ECLI:NL:TGZRSGR:2019:167 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-217

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:167
Datum uitspraak: 01-10-2019
Datum publicatie: 01-10-2019
Zaaknummer(s): 2018-217
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog, psychotherapeut over ten onrechte (onjuiste) informatie delen met de huisarts, de afhandeling van een WMO-aanvraag en het niet ingrijpen tijdens traumatiserende behandelingen door een ander. Klacht is kennelijk ongegrond.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , gz-psycholoog en psychotherapeut,

werkzaam te D,

beklaagde.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-      het klaagschrift/klaagschriften met bijlagen, ontvangen op 2 augustus 2018;

-      het verweerschrift;

-      het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek, gehouden op 5 februari 2019, waarin vermeld een aanvullende klacht,;

-      de aanvullende bijlagen d.d. 30 januari 2019 van klager;

-      het aanvullend verweerschrift.

1.2              Het College heeft de klacht op 7 augustus 2019 in raadkamer behandeld.

2.                  De feiten

2.1              Klager, geboren in 1974, stond ten tijde van zijn contact met beklaagde al enige tijd onder behandeling bij E, expertisecentrum voor autisme van F. Beklaagde was aldaar werkzaam als psychotherapeut en werd als zodanig betrokken bij klagers behandeling in januari/februari 2017.

2.2              Per april 2017 werd de rol van regiebehandelaar van de heer G, klagers behandelend psychiater, overgedragen aan beklaagde. Zij bleef bij de behandeling betrokken tot februari 2018.

2.3              Op 19 juli 2017 vond een incident plaats in de praktijk van de huisarts van klager, waarna klager is aangehouden door de politie. Op 20 juli 2017 werd beklaagde daarover geïnformeerd. Zij heeft naar aanleiding van dit incident overleg gehad met de huisarts.

3.                  De klacht

Klager verwijt beklaagde dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld. Meer in detail verwijt klager beklaagde dat zij:

a)      haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door in strijd met de afspraken en ten onrechte (onjuiste) informatie over klager te delen met de huisarts, waardoor de door klager gewenste verwijzing naar een andere instelling door de huisarts uitbleef;

b)      in een notitie van 1 augustus 2017 in strijd met de waarheid heeft vermeld dat zij en H, sociaal-psychiatrisch verpleegkundige (SPV-er), een WMO-aanvraag bij de gemeente zouden gaan afhandelen;

c)      niet heeft ingegrepen tijdens de traumatiserende gesprekken/behandelingen door I, psycholoog, die niet BIG-geregistreerd was.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1       Het College is van oordeel dat beklaagde niet onzorgvuldig heeft gehandeld.

Klachtonderdeel 3 a)

5.2       Klager heeft ter onderbouwing van zijn klacht een e-mailbericht van 1 november 2013 aan een andere behandelaar overgelegd, waarin hij schrijft dat het hem geen goed idee lijkt dat medische gegevens over hem aan een met name genoemde persoon van een met name genoemde organisatie worden verstrekt. Het woord “huisarts” komt in die e-mail niet voor en klager heeft ook niet gesteld dat de betreffende persoon op dat moment zijn huisarts was. Dit e-mailbericht is daarom niet voldoende om aannemelijk te maken dat het voor beklaagde voldoende duidelijk was of had moeten zijn dat klager geen toestemming gaf voor overleg met de huisarts. Beklaagde heeft hier tegenover gesteld dat op het moment dat zij de behandeling overnam, toestemming van klager voor overleg met de huisarts in het dossier stond genoteerd. Zij heeft toegelicht dat na het incident op 19 juli 2017 twee telefonische contacten hebben plaatsgehad met de huisarts van klager. De huisarts had contact opgenomen met beklaagde voor overleg en afstemming betreffende verdere behandelmogelijkheden voor klager in de GGZ. Zij heeft de huisarts geïnformeerd dat zij in samenspraak met klager bezig was met een doorverwijzing voor behandeling bij G en voor woonbegeleiding (aantekening beklaagde d.d. 1 augustus 2017 11:38 uur in het medisch dossier). Beklaagde heeft hieraan toegevoegd dat klager in augustus 2017 kenbaar heeft gemaakt geen toestemming voor overleg met zijn huisarts te geven, hetgeen beklaagde in het dossier heeft laten vastleggen. Daarna heeft geen verder overleg met de huisarts meer plaatsgehad.

Het is, gezien het voorgaande, beklaagde niet persoonlijk te verwijten dat zij overleg heeft gevoerd met de huisarts van klager, toen deze naar aanleiding van een crisissituatie contact met beklaagde had opgenomen met het oog op passende hulpverlening voor klager. Van verkeerde informatie is het College niet gebleken. Klachtonderdeel 3 a) is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel 3 b)

5.3       Ook dit klachtonderdeel is ongegrond. In het medisch dossier (aantekening beklaagde d.d. 1 augustus 2017 9:30 uur) is een bevestiging te vinden van een overleg tussen beklaagde en de SPV-er H waarin is afgesproken dat H de aanvraag WMO voor woonbegeleiding zal gaan afhandelen. In het dossier bevindt zich verder een aantekening van beklaagde van dezelfde dag 17:53 uur betreffende een telefonisch contact diezelfde dag tussen haar en klager, waarin hij stopzetting heeft geëist van de aanvraag WMO, zoals beklaagde heeft gesteld. Er is geen aanleiding om aan de weergave in het dossier te twijfelen.  

Klachtonderdeel 3 c)

5.4       Ook dit klachtonderdeel is door beklaagde betwist. Voor het verloop van de gesprekken gaat het College uit van de aantekeningen die daarvan in het (medisch) dossier zijn gemaakt (contactverslagen d.d. 18 april, 2 mei 2017, 9 mei 2017, 26 mei 2017 en 13 juni 2017). Daarin is geen bevestiging te vinden van de lezing van klager in de zin dat sprake zou zijn van traumatiserende gesprekken of een traumatiserende behandeling door mevrouw Kist. Het College ziet dan ook geen aanwijzingen dat beklaagde in deze gesprekken anders had moeten handelen dan zij heeft gedaan. Klachtonderdeel 3 c) wordt daarom ongegrond geacht.

5.5       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard.

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

de klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 1 oktober 2019 door N.B. Verkleij, voorzitter,

C.H.J.A.M. van de Vijfeijken en E.H. Muste, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door

I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.