ECLI:NL:TGZRSGR:2019:165 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-214

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:165
Datum uitspraak: 01-10-2019
Datum publicatie: 01-10-2019
Zaaknummer(s): 2018-214
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een gz-psycholoog dat zij ten onrechte in het dossier heeft aangetekend dat klager tegenover de baliemedewerkster over geweld zou hebben gesproken. Beklaagde heeft op voldoende zorgvuldige wijze de informatie die zij heeft vernomen vanuit het perspectief van de baliemedewerkster en de beveiliger, maar ook vanuit dat van klager beschreven. Klacht is kennelijk ongegrond.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, gz-psycholoog,

werkzaam te D,

beklaagde.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-      het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 2 augustus 2018;

-      het verweerschrift;

-      het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek, gehouden op 5 februari 2019, met bijlagen.

1.2              Het College heeft de klacht op 7 augustus 2019 in raadkamer behandeld.

2.                  De feiten

2.1              Klager, geboren in 1974, stond ten tijde van zijn contact met beklaagde al enige tijd onder behandeling bij E, expertisecentrum voor autisme, van F. Beklaagde is aldaar werkzaam als gz-psycholoog.

2.2              Een telefonische annulering van een afspraak door zijn toenmalige behandelend psychiater was voor klager aanleiding om op 7 november 2016 telefonisch contact op te nemen met de balie van de instelling. De baliemedewerkster die de telefoon aannam heeft op een bepaald moment de telefoonverbinding verbroken. Vervolgens is klager naar de instelling gegaan, alwaar een woordenwisseling met de baliemedewerkster heeft plaatsgevonden en een beveiliger tussenbeide is gekomen.

2.3              Beklaagde was op dat moment in de instelling aan het werk. Zij heeft klager niet gezien of gesproken. Op basis van hetgeen zij vernomen heeft van de beveiliger en de baliemedewerkster heeft zij een e-mail verzonden aan de betrokken behandelaren en in klagers dossier dit e-mailbericht opgenomen. Voor zover relevant is vermeld:

“(…) A is uit zn dak gegaan bij de balie tegen G. Dit nadat H zijn afspraak had afgezegd ivm een begrafenis afgelopen vrijdag. (…) Hier heeft hij aan de balie staan tieren en schelden naar G. Vanuit gesprek met I (College: de beveiliger) blijkt dat hij veel frustratie ervaart. Hij voelt zich bij het E niet goed geholpen en wil eigenlijk ergens anders zorg. De wisselingen in behandelaren helpen ook niet in de stabiliteit (…). I heeft hem gezegd dat hij in ieder geval nu geen geweld heeft gebruikt, maar dat het zo schreeuwen voor de balie niet de manier is en dat G dit niet verdient. Hij beaamt dit en heeft via I excuses aangeboden, maar zal dit wellicht ook de volgende keer zelf doen naar G. (…) Soms kan vanuit die stress echte onredelijke boosheid ontstaan. Het is mooi dat dat ook weer kan zakken en dat hij open staat om weer redelijk te zijn.”

3.                  De klacht

Klager verwijt beklaagde dat zij ten onrechte in het dossier heeft aangetekend dat klager op  7 november 2015 tegenover de baliemedewerkster over geweld zou hebben gesproken. Beklaagde heeft zodoende de waarheid verdraaid en klager als een monster neergezet. Klager heeft nooit de intentie gehad of aanstalten gemaakt geweld te gaan gebruiken. Klager voelt zich in zijn integriteit aangetast en gediscrimineerd, omdat beklaagde er geen oog voor heeft gehad dat klager zijn emoties en frustraties als man anders uit dan een vrouw. Ook wordt ten onrechte vermeld dat de afspraak zou zijn afgezegd vanwege een begrafenis. Dit is klager nooit meegedeeld.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1       Het College overweegt dat de passage in de e-mail een weergave vormt van wat beklaagde over het voorval van de beveiliger heeft vernomen. Klager moet worden toegegeven dat met de betreffende passage de indruk kan worden gewekt dat hij op andere momenten wel geweld zou hebben gebruikt of voornemens zou zijn dat te doen. Daarvoor bestaan inderdaad geen concrete aanwijzingen. Nu de beveiliger bij het incident bij de balie aanwezig is geweest, kan echter niet worden uitgesloten dat de manier waarop klager zijn frustratie heeft geuit op de beveiliger en ook op de baliemedewerkster en eventuele andere aanwezigen bedreigend en intimiderend is overgekomen, dat wil zeggen dat bij hen wel angst voor de toepassing van geweld door klager kan zijn ontstaan, ook al had klager die intentie helemaal niet. Dat zou de uitspraak van de beveiliger tegen klager (en later tegen beklaagde) kunnen verklaren, te meer omdat in zijn algemeenheid het gebruik van geweld tegen hulpverleners helaas geen grote uitzondering meer is.

5.2       Het komt het College voor dat beklaagde op voldoende zorgvuldige wijze heeft vermeld dat de betreffende passage gebaseerd is op informatie die zij van de beveiliger heeft vernomen, inclusief de reden voor het afzeggen van de afspraak. Beklaagde heeft dus niet zelf het woord ‘geweld’ opgebracht. Verder heeft zij de e-mail niet alleen vanuit het perspectief van de baliemedewerkster en de beveiliger geschreven, maar ook vanuit dat van klager. Zij heeft uitdrukkelijk vermeld dat klager ervoor open heeft gestaan om weer redelijk te worden. Naar het oordeel van het College kan beklaagde dan ook niet worden verweten dat zij klager als een monster zou hebben neergezet. Van discriminatie is evenmin gebleken. Dat klager zijn emoties en frustratie anders uit dan een vrouw is geen geldige reden om te schelden tegen een baliemedewerkster.

5.3       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard.

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

de klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 1 oktober 2019 door N.B. Verkleij, voorzitter,

C.H.J.A.M. van de Vijfeijken en E.H. Muste, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door

I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.