ECLI:NL:TGZRSGR:2019:158 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-232

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:158
Datum uitspraak: 01-10-2019
Datum publicatie: 01-10-2019
Zaaknummer(s): 2018-232
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klachten tegen een psychiater, geneesheer-directeur waaronder met name dat klager lange tijd verkeerd of niet is behandeld door een groot aantal wisselende behandelaren door onderbezetting en een hoog personeelsverloop en dat het personeel langdurig heeft gedisfunctioneerd. Beklaagde is niet eindverantwoordelijk voor de afdeling waar klager is behandel en is slechts betrokken geraakt in het kader van de klachtafwikkeling door de Klachtencommissie. Klacht is kennelijk niet-ontvankelijk.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , psychiater,

werkzaam te D,

beklaagde.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-      het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 2 augustus 2018;

-      het verweerschrift;

-      de aanvullende klaagschriften met bijlagen d.d. 25 oktober 2018 en 30 oktober 2018;

-      het aanvullend verweerschrift;

-      het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek, gehouden op 12 februari 2019;

-      de brief d.d. 6 maart 2019 van klager.

1.2              Het College heeft de klacht op 7 augustus 2019 in raadkamer behandeld.

2.                  De feiten

2.1              Klager, geboren in 1974, is lange tijd onder behandeling geweest bij E, expertisecentrum voor autisme, van F. Beklaagde is werkzaam als geneesheer-directeur Regio G van F.

2.2              Beklaagde is niet betrokken geweest bij de behandeling van klager. Klager en beklaagde hebben elkaar op 19 februari 2018 telefonisch gesproken naar aanleiding van de uitspraak van de klachtencommissie van F op 12 februari 2018 na de zitting van 1 december 2017. Op 15 maart 2018 heeft een gesprek tussen klager, beklaagde en H, directeur zorg bij F, plaatsgevonden, waarbij geen overeenstemming over een passende schadevergoeding werd bereikt. 

3.                  De klacht

Klager verwijt beklaagde dat zij in haar hoedanigheid van geneesheer-directeur onzorgvuldig heeft gehandeld door niet het goede voorbeeld te geven. Meer in detail verwijt klager beklaagde dat:

a)      Zij als eindverantwoordelijke heeft toegelaten dat klager langdurig verkeerd is behandeld in een medisch onveilige omgeving, met schade voor de fysieke, mentale en sociale gezondheid van klager tot gevolg. Onder de eindverantwoordelijkheid van beklaagde is de inzet van kennisteams bij het F structureel niet van de grond gekomen en heeft men zich schuldig gemaakt aan wanbeleid;

b)      Zij niet BIG-geregistreerde medewerkers geneeskundige handelingen heeft laten uitvoeren, waarmee beklaagde niet alleen de Wkkgz, maar ook het burgerlijk recht terzijde heeft geschoven;

c)      Zij ten onrechte aan I, arts bij de Crisisdienst D, opdracht heeft gegeven onrechtmatige handelingen jegens klager uit te voeren om daarmee juridische schade aan klager toe te brengen.

d)      Sprake is geweest van langdurig disfunctioneren en een totaal ontbreken van respect naar andere mensen en klager als patiënt in het bijzonder.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1       Alvorens aan de inhoudelijke beoordeling van deze klachten toe te kunnen komen dient het College zich te beraden over de vraag of klager in zijn klachten kan worden ontvangen. In dit verband wordt als volgt overwogen.

5.2       Wat beklaagde in deze zaak wordt verweten is geen handelen dat wordt bestreken door de eerste tuchtnorm (artikel 47 lid 1 aanhef en onder a Wet BIG), die betrekking heeft op de behandelrelatie tussen een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar en een patiënt, maar handelen van beklaagde als geneesheer-directeur regio G van F.

5.3       Met de wijziging van de Wet BIG per 1 april 2019 is de zogenoemde tweede tuchtnorm (artikel 47 lid 1 aanhef en onder b Wet BIG) tekstueel aangepast (“enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt”), maar uit de parlementaire geschiedenis (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2016/17, 34 629 nr. 2, pag. 7) blijkt dat de wetgever de bedoeling heeft gehad de bestaande jurisprudentie op dit punt te codificeren. Op grond daarvan valt een gedraging onder de tweede tuchtnorm als door de aangeklaagde gehandeld is in de hoedanigheid van BIG-geregistreerde en de gedraging in strijd is met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (het ‘oude’ criterium), dan wel in strijd is met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt (het ‘nieuwe’ criterium). Ook het handelen van beroepsbeoefenaren in een leidinggevende en/of bestuurlijke functie kan op grond van de tweede tuchtnorm tuchtrechtelijk worden beoordeeld, indien dit handelen zijn weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg en de beklaagde zich bij zijn handelen heeft begeven op het deskundigheidsgebied dat bij zijn titel hoort. Wel dient rekening te worden gehouden met de discretionaire ruimte van de leidinggevende/bestuurder. In het licht van deze uitgangspunten zullen de klachtonderdelen worden beoordeeld.

5.4       De klachten die klager tegen beklaagde naar voren brengt zijn gerelateerd aan zijn behandeling en bejegening bij de afdeling E. Beklaagde heeft gesteld dat zij als geneesheer-directeur niet eindverantwoordelijk is voor de zaken bij de afdeling E die klager heeft aangedragen. Uit de stukken maakt het College op dat beklaagde slechts bij klager betrokken is geraakt in het kader van de klachtenafwikkeling door de Klachtencommissie en een gesprek naar aanleiding daarvan over de schade die klager zou hebben geleden en de schadevergoeding. Het voeren van een dergelijk gesprek betreft geen handelen dat weerslag heeft op het belang van de goede uitoefening van de gezondheidszorg. Hierbij komt dat ook niet is gebleken dat zij daarbij het deskundigheidsgebied van psychiater heeft betreden.

5.5       Om bovenstaande redenen zal klager kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klacht.

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

verklaart klager kennelijk niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven op 1 oktober 2019 door  M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, H.N. Koetsier en M.H. Braakman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.