ECLI:NL:TGZRSGR:2019:14 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-166

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:14
Datum uitspraak: 08-01-2019
Datum publicatie: 08-01-2019
Zaaknummer(s): 2018-166
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Kennelijk ongegronde klacht tegen een verzekeringsarts. De wijze van de afhandeling van een aanvraag voor voorzieningen op grond van de WOOS door het UWV is correct. Binnen de beroepsgroep en volgens de werkafspraken is het niet noodzakelijk dat er een persoonlijk gesprek tussen de verzekeringsarts en de aanvrager van de voorzieningen plaatsvindt. Niet gebleken dat hij geen medische gronden heeft gehanteerd. Klacht afgewezen.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, verzekeringsarts, 

werkzaam te B,

verweerder,

gemachtigde: D.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 20 juli 2018;

- het aanvullend klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 6 augustus 2018;

- de brief van klager d.d. 11 augustus 2018;

- het verweerschrift met bijlagen.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       Het College heeft de klacht op 20 november 2018 in raadkamer behandeld.  

2.            De feiten

2.1       Klager, geboren in 1991, heeft tussen 2011 en 2015 meerdere scooterongelukken gehad.

2.2       Op 31 december 2016 heeft klager een voorzieningenaanvraag gedaan voor een bruikleenauto en een aangepaste bureaustoel, bureautafel en bed op grond van de Wet

Overige OCW-subsidies (WOOS) vanwege chronische nekpijn. Klager heeft bij zijn aanvraag een uitslag van de toelatingstoets HBO bij het NTI, alsmede een onderwijsovereenkomst voor de VAVO-opleiding overgelegd.

2.2       De voorzieningenaanvraag van klager is in behandeling genomen door een arbeidsdeskundige van het UWV. De arbeidsdeskundige heeft verweerder, werkzaam als verzekeringsarts bij het UWV, geconsulteerd met de vraag of de aangeleverde gezondheidsinformatie over klager het toekennen van een voorziening rechtvaardigde. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige de uitslag van de toelatingstoets HBO van het NTI en een brief van de behandelend revalidatiearts van klager d.d. 17 december 2015 overgelegd. Uit de brief van de revalidatiearts volgt onder meer:

“Er is sprake van chronische nekklachten na meerdere ongelukken. (…)

Ons advies is op dit moment om manueel therapie te volgen; patiënt heeft hiervoor een verwijzing gekregen. Bij goed effect kan de revalidatie zich verder richten op opbouw van activiteiten. Er kan geen uitspraak worden gedaan over de prognose.”.

2.3       In de rapportage van de arbeidsdeskundige van 19 januari 2017 worden de door klager aangevraagde voorzieningen afgewezen. Uit de rapportage volgt onder meer:

“Uit de aangeleverde medische gegevens kan verzekeringsarts C opmaken dat er nog geen sprake is van een stabiele situatie. De behandelaar verwijst naar manuele

therapie/revalidatie en doet geen uitspraak over de prognose. (…)

Klant is een 25-jarige man, die voor het schooljaar 2016/2017 een onderwijsovereenkomst heeft met Vavo E aan de F. Hij doet twee aanvragen voor voorzieningen te weten een bureaustoel, -tafel, aangepast bed voor de ene locatie en een bruikleenauto voor een andere locatie, beide komen niet overeen met die van de F.

Uit de aangeleverde medische gegevens kan de verzekeringsarts niet opmaken dat er sprake is van een medische noodzaak voor deze voorzieningen.

Om deze reden en vanwege de onduidelijkheid over de opleiding worden de aangevraagde voorzieningen afgewezen.”

2.4       Klager heeft vervolgens bezwaar aangetekend bij het UWV tegen het besluit van de arbeidsdeskundige. Dit bezwaar is op 14 november 2017 ongegrond verklaard door het UWV. In de medische rapportage in bezwaarschriftprocedure van 13 november 2017 heeft de bezwaarverzekeringsarts (tevens) geconcludeerd dat er geen medische indicatie is voor de door klager gevraagde voorzieningen.

2.5       Daarna heeft klager beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 14 november 2017. Bij uitspraak van 28 juni 2018 heeft de rechtbank Den Haag het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

3.           De klacht

Klager verwijt verweerder - zakelijk weergegeven - dat hij bij zijn beoordeling geen medische gronden heeft gehanteerd en amper onderzoek heeft gedaan. Verweerder heeft daarmee volgens klager niet voldaan aan de tuchtrechtelijke criteria.

4.        Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.        De beoordeling

5.1       Het College constateert dat de wijze van de afhandeling van een aanvraag voor voorzieningen op grond van de WOOS door het UWV, zoals door verweerder in zijn verweerschrift is aangevoerd, correct is. Verweerder is geconsulteerd door de arbeidsdeskundige in verband met de plausibiliteit van de aanvraag van klager. Conform de binnen de beroepsgroep en het UWV gebruikelijke werkafspraken is het in dat kader niet noodzakelijk dat er een persoonlijk gesprek tussen de verzekeringsarts en de aanvrager van de voorzieningen plaatsvindt. In het dossier vindt het College geen aanknopingspunten voor het verwijt dat klager verweerder maakt, dat hij bij zijn beoordeling geen medische gronden heeft gehanteerd of onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Het is voldoende dat verweerder zijn bevindingen, op basis van de via de arbeidsdeskundige aangeleverde medische informatie van klager, met de arbeidsdeskundige heeft gedeeld. Dit hoeft niet te worden weergegeven in een verslag of rapportage door verweerder. Het commentaar van verweerder aan de arbeidsdeskundige wordt bovendien weergegeven in de rapportage van de arbeidsdeskundige van 19 januari 2017. Gelet op het voorgaande, is het College van oordeel dat verweerder dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5.2       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven op 8 januari 2019 door A.E.B. ter Heide, voorzitter, J.G.M. van Eekelen en B. van Ek, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur Gezondheidszorg en Jeugd, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.