ECLI:NL:TGZRAMS:2019:222 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/198

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:222
Datum uitspraak: 07-11-2019
Datum publicatie: 07-11-2019
Zaaknummer(s): 2019/198
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Verweerster is regievoerder van de dochter. Klaagster verwijt haar dat verweerster klaagster niet op de hoogte heeft gehouden van beslissingen over haar dochter en dat als gevolg van het handelen van verweerster de dochter het vertrouwen in haar moeder is kwijtgeraakt.  Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 24 april 2019 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen

C,

psychiater,

werkzaam te B,

verweerster,

gemachtigde: mr. A.C. Reijerse, werkzaam te D.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 13 september 2019 gehouden vooronderzoek.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klaagster is de moeder van een meerderjarige dochter (geboren april 1998) die bij haar in huis woont. De dochter heeft niet ingestemd met het indienen van deze klacht.

2.2. De dochter is begin november 2017 via de crisisdienst terechtgekomen bij het FACT-team van een jeugdhulpinstelling. Verweerster is als kinder- en jeugdpsychiater en als teampsychiater verbonden aan dat FACT-team. Verweerster was de regiebehandelaar van de dochter en als teampsychiater betrokken tijdens de intake-en diagnostiekfase, de beoordelingen in het kader van de wet BOPZ en bij crisissituaties.

2.3.  Vanaf februari 2017 is de situatie van de dochter verslechterd maar ze weigert ambulante hulp van het FACT-team. Er werd besloten een Rechterlijke Machtiging voor een opname aan te vragen. Het FACT-team heeft ter ondersteuning van de aanvraag aan klaagster gevraagd duidelijk te melden wat haar zorgen over haar dochter waren en of er aanwijzingen waren voor gevaar. Klaagster heeft haar dochter gefilmd in een slechte toestand en dat beeldmateriaal ingestuurd met haar telefoon. De beelden zijn door het FACT-team niet gebruikt voor de onderbouwing van de aanvraag. In april 2017 is een Rechterlijke Machtiging voor opname verkregen. Korte tijd later heeft de dochter onbedoeld de beelden ontdekt.

2.4. Van 10 april tot 5 juni 2017 is de dochter opgenomen op de acute-opname-afdeling van een andere instelling. Verweerster was toen niet betrokken bij de zorg van de dochter en verweerster heeft haar toen één keer gezien samen met de psychiater en behandelverantwoordelijke. Op verzoek van verweerster is de dochter wel op de wachtlijst gezet bij de dubbele diagnose afdeling van de instelling. Op die afdeling wordt gewerkt aan verdere diagnostiek en wordt een verslaving aan verdovende middelen aangepakt. In de tussentijd gaat het beter met de dochter. Op 3 juli 2017 hebben verweerster en klaagster met elkaar gesproken over het behandelbeleid nu een opname met een rechterlijke machtiging niet aan de orde is. Eind augustus 2017 komt er voor de dochter een plek vrij op de afdeling dubbele diagnose maar voor haar is die hulp niet meer nodig omdat (onder meer) de opname-indicatie niet meer actueel is. De dochter wordt van de wachtlijst verwijderd.

2.5. In de periode daarna gaat het helaas weer slechter met de dochter. In mei 2018 wordt na beraad besloten de dochter toch niet met een rechterlijke machtiging op te laten nemen. Verweerster heeft dit besluit aan klaagster medegedeeld.

2.6. In juli 2018 heeft verweerster met klaagster een gesprek over de hulpmogelijkheden voor de dochter.

2.7. Op 10 december 2018 is de situatie van de dochter weer verslechterd en kan zij niet meer thuis blijven. Verweerster heeft een gesprek met de dochter en vraagt bij een instelling om een behandelplek voor de dochter maar daar is geen ruimte. Verweerster heeft geen mogelijkheden om de dochter acuut gedwongen op te laten nemen. De dochter vertrekt van de gespreklocatie maar onduidelijk is waar ze heen kan gaan. De dochter verblijft na wat omzwervingen uiteindelijk in de nacht bij het Leger des Heils.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

Klaagster verwijt verweerster

1)    dat de RM en het andere niet heeft geresulteerd in een behandeling zodat het bewijsmateriaal een averechtse werking op de dochter heeft gehad (klachtonderdeel a). Volgens klaagster vertrouwt de dochter klaagster daardoor niet meer (klachtonderdeel b);

2)    dat beloofd was dat de dochter in een dubbele diagnosekliniek zou worden opgenomen maar dat die belofte is niet nagekomen (klachtonderdeel a). Volgens klaagster is zij niet op de hoogte gehouden van die beslissing (klachtonderdeel b);

3)    dat zij op klaagster heeft ingepraat dat zij moest leren leven met de onhoudbare situatie thuis. Klaagster moest hulp zoeken bij haar omgeving en heeft het advies gekregen zelf het huis te verlaten en naar een daklozenopvang te gaan;

4)    klaagster is door het FACT-team informatie onthouden over het feit dat haar dochter buiten in de vrieskou zwierf.

Volgens klaagster is zij onder druk gezet, zijn haar beloftes gedaan die niet zijn nagekomen en is de relatie met haar dochter door toedoen van verweerster ernstig verstoord. Ook voelt ze zich niet serieus genomen. Klaagster houdt verweerster als regievoerder verantwoordelijk voor alle beslissingen die zijn genomen door het FACT-team.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.   De vraag die beantwoord moet worden is of verweerster ‘binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening’ is gebleven. Kort gezegd; of zij voldoende zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld. In het tuchtrecht gaat het om persoonlijke verwijtbaarheid. Dat betekent dat alleen het handelen van verweerster kan worden getoetst. D e andere leden van het FACT-team hebben ieder een eigen verantwoordelijkheid voor hun handelen.

5.2  Bij de beoordeling neemt het college mee dat verweerster optrad als regiebehandelaar. Het model ‘Kwaliteitsstatuut GGZ’ schrijft voor dat de regiebehandelaar de afstemming coördineert tussen alle betrokken zorgverleners en verantwoordelijk is voor de integraliteit van de behandeling. De regiebehandelaar draagt zorg voor goede communicatie met de patiënt/cliënt en diens naasten (indien van toepassing en indien toestemming hiervoor is verkregen over het beloop van de behandeling).

ontvankelijkheid

5.3. In de kern klaagt klaagster over de door verweerster verleende zorg aan haar dochter, wat voor effect dit heeft gehad op de relatie tussen haar en haar dochter en vindt zij dat verweerster haar onvoldoende heeft geïnformeerd. Deze klachten kunnen maar voor een deel beoordeeld worden door het tuchtcollege en dat komt door het volgende.

5.4. Klaagster is een naaste betrekking van de dochter. Een naaste betrekking heeft een eigen klachtrecht voorzover dat gaat over het handelen van verweerster ten opzichte van klaagster zelf (art. 47 lid 1 onder a sub 3 WET BIG). Dit eigen klachtrecht komt tot uiting in klachtonderdelen 1b, 2b en 3 en 4. Zij heeft daar een eigen belang gesteld dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg. Die klachtonderdelen kunnen dan ook beoordeeld worden.

5.5. Klachtonderdelen 1a en 2a gaan in de kern over de geneeskundige behandeling die de dochter heeft gehad en raken niet direct aan een belang van klaagster . Nu d e dochter niet heeft ingestemd met het indienen van de klacht kan klaagster dus niet namens haar klagen. Klachtonderdelen 1a en 2a kunnen niet beoordeeld worden en klaagster wordt niet-ontvankelijk verklaard.

Klachtonderdeel 1b

5.6. Volgens klaagster heeft zij de beelden van haar dochter op verzoek van de leden van het FACT-team gemaakt. Verweerster betwist dat. Vast staat dat klaagster haar dochter heeft gefilmd in een slechte periode waarin er een rechterlijke machtiging werd aangevraagd. Niet duidelijk is of klaagster die beelden op verzoek van het FACT-team heeft gemaakt of op eigen initiatief. Wel staat vast dat zij die beelden met het FACT-team heeft gedeeld, dat het FACT-team die beelden niet heeft gebruikt bij de aanvraag en dat de dochter die beelden onbedoeld en naar alle waarschijnlijkheid heeft terug gezien thuis op de telefoon van klaagster. Verweerster heeft die beelden in ieder geval niet aan de dochter laten zien. Verweerster kan dan ook niet worden verweten dat door het zien van die beelden er een vertrouwensbreuk is ontstaan tussen de dochter en klaagster. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 2b

5.7. De kern van de klacht is dat klaagster niet is verteld dat de dochter niet meer op de wachtlijst stond voor een plek bij de dubbele-diagnosekliniek. Verweerster vindt niet dat zij een fout heeft gemaakt, maar erkent dat het zorgvuldiger was geweest als zij of één van de andere teamleden klaagster hierover had geïnformeerd. Zeker omdat voor de behandeling van de dochter samenwerking met klaagster essentieel was en de dochter bij klaagster in huis woonde.

5.8. Uitganspunt bij de beoordeling is het onder 5.2. genoemde kwaliteitsstatuut en dat alleen tussen verweerster en de dochter een behandelrelatie bestond nu de dochter meerderjarig en wilsbekwaam is. Tussen klaagster en verweerster bestond geen behandelrelatie en de dochter heeft dan ook telkens toestemming moeten geven aan verweerster voor het delen van haar medische informatie met klaagster.

5.9. Verweerster had als regievoerder de taak om klaagster te betrekken en te informeren over het verloop van de behandeling van de dochter, maar alleen voor zover dat relevant en in het belang van de dochter was én zij daarvoor toestemming had gekregen. Die taak van verweerster ging echter niet zo ver dat klaagster ook over de verwijdering van de wachtlijst van de dubbele  diagnosekliniek geïnformeerd had moeten worden. De opname was namelijk al geen behandeldoel meer, er werd een ambulante behandeling opgestart en het was dus voor de behandeling van de dochter niet noodzakelijk dat dit met klaagster werd gedeeld. Het college is het met verweerster eens dat het beter was geweest als klaagster als direct betrokkene, na verkregen toestemming van de dochter, was geïnformeerd maar het is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat dat niet is gebeurd. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond. Met haar klacht heeft klaagster in ieder geval bereikt dat verweerster en het team concrete afspraken hebben gemaakt hoe familieleden van cliënten in dergelijke gevallen in de toekomst moeten worden geïnformeerd en wie dat dan doet. 

De klachtonderdeel 3

5.10 Volgens klaagster moest zij van verweerster haar huis verlaten zodat de dochter daar kon gaan wonen, maar verweerster betwist dat zij dat tegen klaagster heeft gezegd. Zij heeft juist geprobeerd klaagster te bewegen hulp te zoeken bij haar omgeving. Om te kunnen vaststellen of verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld, moet eerst duidelijk zijn wat er is gebeurd. Het is het woord van klaagster tegen het woord van verweerster, waarbij bovendien niet kan worden uitgesloten dat klaagster de woorden van verweerster anders heeft begrepen dan zij waren bedoeld. Het college gelooft de een niet meer dan de ander want het college is er niet bij geweest. Nu niet duidelijk is wat er is gebeurd, kan ook niet worden vastgesteld of verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

Klachtonderdeel 4

5.11. Verweerster voert aan dat zij geen verantwoordelijkheid draagt voor de regels die gelden bij het Leger des Heils en dat zij klaagster daarover ook niet hoefde te informeren. Het college volgt verweerster hierin. Dit klachtonderdeel is ongegrond.  

De conclusie van het voorgaande is dat klaagster voor een deel niet-ontvankelijk wordt verklaard en de klacht voor het overige kennelijk ongegrond is. Het is vervelend voor klaagster dat zij zich niet serieus genomen en in de steek gelaten voelt door verweerster. Uit het dossier blijkt echter dat verweerster zich een betrokken regiebehandelaar heeft getoond die het beste met de dochter en klaagster voor had. Het college is van oordeel dat verweerster zorgvuldig heeft gehandeld. Haar kan dus met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart

- klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht wat betreft de klachtonderdelen 1a en 2a;

-   de klachtonderdelen 1b, 2b, 3 en 4 kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 7 november 2019 door:

J.F. Aalders, voorzitter,

J.M.C van Dam en P.D. Meesters, leden-arts,

bijgestaan door C.G.J. Pluijgers, secretaris.

WG    secretaris                                                                                    WG     voorzitter