ECLI:NL:TGZRAMS:2019:172 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/011

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:172
Datum uitspraak: 23-09-2019
Datum publicatie: 23-09-2019
Zaaknummer(s): 2019/011
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster haar zorgplicht heeft geschonden jegens klaagster tijdens het verblijf in de kliniek. De klacht is kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 9 januari 2019 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te C,

k l a a g s t e r,

gemachtigde: D,             

tegen

B,

gezondheidszorgpsycholoog,

(destijds) werkzaam te E,

v e r w e e r s t e r.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlage;

-                      een aanvullende klaagschrift, binnengekomen op 15 januari 2019;

-                      twee aanvullende klaagschriften, beide binnengekomen op 30 januari 2019;

-                      het verweerschrift;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 22 mei 2019 gehouden vooronderzoek.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Verweerster heeft een BIG-registratie als gezondheidszorgpsycholoog en is zowel (part-time) werkzaam als klinisch psycholoog als (part-time) als manager zorg. Tussen klaagster en verweerster heeft gedurende de periode waar de klacht op ziet echter géén behandelrelatie bestaan.

2.2.      Klaagster is sinds 2005 bekend bij de zorginstelling waar verweerster werkzaam. Bij de behandeling, gericht op het abstinent worden van alcochol en op de daarmee gepaard gaande depressieve en fobische klachten (smetvrees), zijn verschillende hoofd-, regiebehandelaren en casemanagers betrokken geweest.

2.3.      In de periode januari 2012 tot heden is klaagster verschillende keren (al dan niet vrijwillig) opgenomen geweest. Per 13 juli 2018 is klaagster op basis van een rechterlijke machtiging opgenomen geweest.

2.4.      Namens klaagster heeft haar broer meerdere klachten geuit naar aanleiding van de door klaagster ontvangen zorg in de instelling. Naar aanleiding daarvan heeft op 15 januari 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen (onder andere) klaagster, verweerster en de broer van klaagster.

2.5.      Op 12 februari 2019 is klaagster voorwaardelijk ontslagen uit de kliniek. Vanwege het niet-nakomen van de voorwaarden is klaagster opnieuw opgenomen en overgeplaatst naar de kliniek te E.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster haar zorgplicht heeft geschonden jegens klaagster tijdens het verblijf in de kliniek. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster dat:

(i)            zij geen medewerking heeft verleend aan het regelen en nakomen van de afspraken en het vervoer voor de nodige medische onderzoeken (bij de oogarts en de tandarts) in E en F in de periode 26 november tot 6 december 2018, niet heeft meegewerkt aan vervoer naar de tandarts in december 2018, en geen griepprik heeft gefaciliteerd;

(ii)           niet de mogelijkheid heeft gefaciliteerd klaagster (een dag) eerder met ontslag te laten gaan zodat een geplande afspraak van klaagster bij de huisarts kon doorgaan;

(iii)          niet de mogelijkheid heeft gefaciliteerd klaagster gedurende de opname naar buiten te laten gaan om een stukje te kunnen wandelen.

Klaagster voert aan dat haar klacht de opnames van oktober, november en december 2018 betreft. Volgens klaagster heeft zij ten onrechte (te) lang op de crisisafdeling verbleven. Nu zij niet naar buiten mocht, ook niet onder begeleiding, voelde zij zich als een crimineel behandeld. Daarnaast kwam haar gezondheid in gevaar door het afzeggen van de medische afspraken.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

Ter onderbouwing van haar verweer voert verweerster aan dat de klachten van klaagster (voornamelijk) zien op het nakomen van afspraken bij verschillende zorgverleners (medisch specialisten en de huisarts). Wanneer een cliënt met een rechterlijke machtiging wordt opgenomen in de kliniek, is de arts van de afdeling verantwoordelijk  voor de somatische gezondheid van de cliënt.

5.         De beoordeling

5.1.      Wat verweerster in deze zaak als BIG-geregistreerd gezondheidszorgpsycholoog wordt verweten is niet zozeer handelen dat wordt bestreken door de eerste tuchtnorm (art. 47 lid 1, aanhef en onder a, Wet BIG), die kort gezegd betrekking heeft op de relatie tussen een zorgverlener en een patiënt, maar veeleer handelen van verweerster als manager zorg. Volgens de tweede tuchtnorm (art. 47 lid 1, aanhef en onder b, Wet BIG) is verweerster tevens onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt (de tweede tuchtnorm).

Daarvoor is vereist dat dit handelen of nalaten voldoende weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg. Naar het oordeel van het college is klaagster ontvankelijk in haar klacht daar het handelen van verweerster voldoende weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg: de klacht ziet immers op de behandeling en bejegening van klaagster in een zorginstelling voor geestelijke gezondheid.

5.2.      Het voorgaande houdt in dat klaagster ontvankelijk moet worden verklaard in haar klacht. Het college zal de klacht hierna inhoudelijk behandelen.

5.3.      Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel overweegt het college als volgt. In het medisch tuchtrecht gaat het om persoonlijke verwijtbaarheid. Met verweerster deelt het college het standpunt dat niet verweerster, maar de arts in de kliniek verantwoordelijk is voor de somatische gezondheid van klaagster. Nu verweerster niet betrokken is geweest bij de keuzes welke afspraak bij welke zorgverlener door te laten gaan, kan haar daarvan dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het eerste klachtonderdeel is ongegrond.

5.4.  Het tweede klachtonderdeel behelst het verwijt dat verweerster klaagster niet de mogelijkheid heeft geboden eerder met ontslag te laten gaan zodat een geplande afspraak van klaagster bij de huisarts door kon gaan. Volgens verweerster is geen sprake geweest van onbereidwilligheid, maar is het klaagster zelf geweest die de afspraak bij de huisarts heeft afgebeld. Voor het oordeel dat een gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is moeten de feiten die zijn voorgevallen, kunnen worden vastgesteld. Dat kan het college hier niet, omdat de lezingen van hetgeen is voorgevallen (grotendeels) lijnrecht tegenover elkaar staan. Bij dit alles moet worden opgemerkt dat het niet zo is dat aan het woord van verweerster meer geloof wordt gehecht dan aan het woord van klaagster. Daar gaat het namelijk niet om. Voor het oordeel dat een gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, moeten de feiten die zijn voorgevallen kunnen worden vastgesteld. Het tweede klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

5.4.      Dit lot treft ook het derde klachtonderdeel, dat inhoudt dat verweerster niet de mogelijkheid voor klaagster heeft gefaciliteerd gedurende de opname naar buiten te kunnen (om een stukje te gaan wandelen). Volgens klaagster mocht zij niet naar buiten. Verweerster erkent weliswaar dat de klaagster inderdaad graag naar buiten wilde, maar bij het aanbieden van de mogelijkheid naar buiten te gaan, sloeg zij dat aanbod vervolgens af. Het college kan dan ook niet vaststellen dat klaagster niet de mogelijkheid is geboden naar buiten te gaan. Het derde klachtonderdeel is ongegrond.

5.5.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) kennelijk ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 23 augustus 2019 door:

J. Recourt, voorzitter,

C.H.J.A.M. van de Vijfeijken en L.J.J.M. Geertjens, leden-gezondheidszorgpsycholoog,

bijgestaan door A. Kerstens, secretaris.

WG secretaris                                                                                            WG voorzitter