ECLI:NL:TGZRAMS:2019:115 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/008

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:115
Datum uitspraak: 24-06-2019
Datum publicatie: 25-06-2019
Zaaknummer(s): 2019/008
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een bedrijfsarts. Klaagster verwijt verweerder (o.a.) dat hij niet onpartijdig heeft gehandeld, geen medewerking heeft verleend aan de door klaagster aangevraagde second opinion en nimmer voor klaagster bereikbaar is geweest. Klacht gegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 4 januari 2019 binnengekomen klacht van:

A

wonende te C,

k l a a g s t e r,

gemachtigde: D,

tegen

B

arts,

werkzaam in de regio E,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. S. Dik, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1.         De procedure

1.1.      Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 13 mei 2019 gehouden vooronderzoek met de bij die gelegenheid door verweerder overgelegde stukken;

-                      de op 14 mei 2019 namens klaagster ingediende stukken. 

1.2.      Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een verweerschrift in te dienen.

1.3.      De klacht is op 24 mei 2019 op een openbare zitting behandeld. Klaagster was, met bericht van verhindering, afwezig en werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, de heer D. Verweerder was aanwezig met mr. Dik.

2.         De feiten

2.1.      Klaagster, destijds werkzaam bij F, heeft zich op 15 maart 2018, wegens spanningsklachten, ziek gemeld. Korte tijd daarvoor had zij van F vernomen dat er, om bedrijfseconomische redenen, een ontslagaanvraag voor haar was ingediend.

2.2.      F is, voor wat betreft onder andere verzuimbegeleiding, klant bij G (hierna: G). Verweerder, werkzaam als Arboarts bij I, is door G als bedrijfsarts ingeschakeld. Hij heeft op 19 maart 2018 telefonisch contact gehad met klaagsters werkgever en hij noteerde daarover in zijn medisch dossier:

19-03-18 B, tel. overleg wg

Voorinfo: Kan de bedrijfsarts voor de 20e maart contact opnemen met de heer J. Wij hebben werknemer dinsdag 13-3-2018 een vaststellingsovereenkomst overhandigd met een voorstel.

A/

Situatie is vervelend, > mei ‘17 als interim directeur bij F, enkele tegenvallers, o.a. meer kosten dan inkomsten, voorstel bij directeurs, “welke functie kan men vervangen”, functie is extern belegd, economisch gezien gunstig voor bedrijf, wn op de hoogte maatregelen nemen op personeelsgebied, eigenaar ook minder gaan werken, deel van pand kunnen verhuren, doen er alles aan om kosten te verminderen, zijn in overleg met accountant, besloten om VSO in ruggespraak met advocaat, in overleg met UWV, 1 13-03-18 VSO, EZO 15-03-18, ook in gesprek met G, wg is niet trots op deze maatregel, vanwege wetgeving wordt alles steeds lastiger, moet snijden, wilde overleg met arbo-arts, in dec nog niet bekend, vraag: reageer op de

V5D, vindt er iets van, werkt er reeds 9 jr, heeft tot EZD gewoon gefunctioneerd...”

2.3.      Daags na dit telefoongesprek, derhalve op 20 maart 2018, zag hij klaagster. Hij schreef in zijn medisch dossier over dit bezoek:

“A/

Ziektemelding n.a.v. gesprek dd. 13-03-18 te horen gekregen dat V50, weet dat ‘t minder gaat met ‘t bedrijf, ‘t werd medegedeeld, was redelijk flabbergasted, er werd meteen gevraagd wat ze ervan vond, “het was dé bekende druppel”, > ‘07 narigheid (man met oogmelanoom van K, allerlei behandelingen, erna genezen, weer opgedoken, in ‘14 overleden), al die tijd ‘t werk gedaan, na 1 jr er weer bovenop, kort erna moeder nr ZH, “klap op klap op klap”, heeft altijd haar werk kunnen doen tot EZD, zou reeds > jan schouderklachten, kreeg klachten, is haar té veel; had nl. een goede band, heeft ‘t gevoel dat ze aan de kant gezet wordt, wilt dat gesprek niet aan met wg, er komt veel nr boven, is alleen maar doorgegaan...

Klachten: slaapt niet, shaken hele dag, piekeren, verdriet

Med: temazepam

HA: gisteren geweest, “het werk is ook een rouwproces”, advies: rust pakken, temazepam...

FT: 2x,> 1 wk gestart, vanochtend wat gekraakt, beurs gevoel moet wat terugtrekken, “stress gerelateerd”, advies: rust nemen, straalt uit, nekoefeningen, geen ademhalingsoefeningen...

Werk: nu niet, geen contact met wg, indien VS0 wordt aangeboden, normaliter laptop, rechten zijn geblokkeerd, directeurs zijn oude collega’s, destijds binnengehaald...

Beperkingen: hoog tempo, deadlines, emoties van anderen hanteren, omgaan met conflicten

0/ Licht gespannen. Emotioneel. Helder & adequaat. Geeft geen toelichting op vraag welke gedeelte ze zich niet kan vinden in ’t consultverslag

E/ Spanningsklachten werkgerelateerd wv gesprek met wg

Géén A0 t.g.v. ziekte of gebrek (is toegelicht aan wn)

P/ Herstel afwachten

Adviezen: conform FT/HA, gesprek met wg t.a.v. VS0/contract/toekomst

Een PA werd opgesteld

Retour indien nodig of gewenst...”

2.4.      In de ‘Verzuimuitslag consult – bedrijfsarts’, welke op 28 maart 2018 aan klaagsters werkgever is toegezonden, schreef verweerder:

“Geachte heer/mevrouw,

Heden zag ik uw medewerker op mijn spreekuur dd. 20-03-2018 in het kader van een

probleemanalyse.

Betrokkene is uitgevallen voor haar werkzaamheden t.g.v. klachten, waarvoor behandeling

van zijn hoofdbehandelaar en een bewegingstherapeut. De huidige behandeling is in

essentie adequaat; er is derhalve geen noodzaak voor een evt. aanvullende behandeling. Ze

geeft verder aan mogelijk knelpunten te ervaren in de arbeidsrelatie.

Beperkingen:

Werknemer ervaart tijdelijk beperkingen in hoog tempo, deadlines, emoties van anderen

hanteren, omgaan met conflicten.

Prognose:

De prognose is medisch gezien gunstig; ten aanzien van volledige werkhervatting zal de

prognose sterk afhankelijk zijn van de eerder genoemde werkgerelateerde factoren.

Mogelijkheden:

Er zijn formeel gezien benutbare mogelijkheden. Ondanks de ervaren beperkingen is er in

essentie géén sprake van arbeidsongeschiktheid t.g.v. ziekte of gebrek; dit is tijdens het

spreekuur toegelicht aan de betrokkene. Het advies in dit stadium is om gezamenlijk in

gesprek te gaan over de werkgerelateerde factoren, om vervolgens te komen tot structurele

oplossingen hiervoor. Indien dit niet wordt opgelost kan het een bedreiging vormen voor de

duurzame inzetbaarheid en/of tot een verstoring in de arbeidsverhoudingen leiden.

Mochten u en uw werknemer van mening verschillen naar aanleiding van het advies, dan

kunt u bij het UWV terecht voor een Deskundigen Oordeel. Dit houdt in dat de situatie door

een onafhankelijke arts van het UWV opnieuw wordt beoordeeld. Voor meer informatie

hierover kan men bellen met het kantoor van het UWV op telefoonnummer 0900-9294

(werknemer) of 0900-9295 (werkgever) of met de arbodienst. De aanvraagformulieren kunt u

downloaden van www.uwv.nI.

Indien nodig of gewenst zie ik uw medewerker terug op het spreekuur. Advies

evaluatiemomenten tussen werkgever en werknemer: ongeveer lx per 1-2 weken. Contact

tussen werknemer en de arbodienst conform de wettelijke termijnen. Een probleemanalyse

werd opgesteld conform aanvraag.

Voor vragen kunt u terecht bij de case manager.”

2.5.      F heeft klaagster met ingang van 20 maart 2018 hersteld gemeld.

2.6.      Op 4 juli 2018 is klaagster, in het kader van een second opinion, gezien door een bedrijfsarts werkzaam bij L (hierna: de second opinion arts). Op 9 juli 2018 adviseerde hij om klaagster voorlopig niet belastbaar voor enige werkzaamheden te achten vanwege ziekte. Dit advies is op 11 juli 2018 via een e-mailbericht aan verweerder gezonden maar dit bericht heeft verweerder niet gelezen.

2.7.      Verweerder was wegens vakantie afwezig in de periode van 4 augustus 2018 tot 3 september 2018 en tijdens deze vakantie is verweerder van het advies van de second opinion arts op de hoogte gekomen.

2.8.      De arbeidsovereenkomst tussen klaagster en F is met ingang van 1 september 2018 beëindigd.

2.9.      In verband met het advies van de second opinion arts stond er voor klaagster op 6 september 2018 een afspraak gepland met verweerder. Deze afspraak is, in verband met het toen reeds verleende ontslag van klaagster, niet doorgegaan.

2.10.    Wel bezocht klaagster op 13 september 2018 een verzekeringsarts in verband met een door het UWV uit te brengen deskundigenoordeel (hierna: de verzekeringsarts). Zijn rapportage van 19 september 2018 bevat de conclusie:

“Cliënt is per geschildatum 14-03-2018 niet geschikt te achten voor het eigen werk als rechtstreeks gevolg van ziekte.”

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven het volgende in:

1.         Tijdens het gesprek dat verweerder op 20 maart 2018 voerde met klaagster heeft hij haar niet verteld dat hij haar arbeidsgeschikt achtte.

2.         Pas nadat klaagsters gemachtigde schriftelijk bij G verzocht om het verslag van het onderzoek van deze bedrijfsarts, werd op 28 maart 2018 een niet ondertekend formulier ontvangen waarop te lezen stond dat verweerder klaagster arbeidsgeschikt achtte.

3.         Klaagster vraagt zich af of verweerder wel opgeleid is om een diagnose te stellen daar waar het gaat om iemand met een arbeidsbeperking die te maken heeft met overspannenheid en/of burn-out.

4.         Verweerder was in het geheel niet te spreken te krijgen zowel niet voor klaagsters gemachtigde als ook niet voor G. Er is een constructie gemaakt waardoor telefonisch contact op welke wijze dan ook niet mogelijk is met verweerder.

5.         Verweerder heeft er ongelooflijk lang over gedaan om de gegevens van het gesprek met klaagster te delen met de second opinion arts.

6.         Verweerder heeft niet gereageerd op de verzoeken om te reageren op de bevindingen van de second opinion arts.

7.         Verweerder heeft de dag voordat hij het gesprek met klaagster had, eerst gesproken met één van de directeuren van het bedrijf waar klaagster werkte.

8.         Verweerder heeft zich geheel passief opgesteld. Deze passieve houding is geheel in het voordeel van de werkgever van klaagster.

9.         Tot op de dag van het klaagschrift heeft verweerder niet gereageerd op de bevinding van de verzekeringsarts.

10.       Tot op de dag van het klaagschrift heeft verweerder niet gereageerd op de bevindingen van de second opinion arts.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard. Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van dat beroepsmatig handelen gaat het derhalve niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen die grenzen is gebleven.

5.2.      Bezien in het licht van dat toetsingskader zal het college de verschillende klachtonderdelen beoordelen. Daarbij is het college van oordeel dat klachtonderdelen 9 en 10 zich lenen voor gelijktijdige behandeling.

Klachtonderdeel 1

5.3.      Naar klaagster stelt heeft verweerder haar tijdens het gesprek op 20 maart 2018 niet verteld dat hij haar arbeidsongeschikt achtte.

5.4.      Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft verweerder in reactie op dit punt aangegeven dat zijn conclusie op 20 maart 2018 was dat dat er géén sprake was van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek maar dat hij daar niet mee bedoelde te concluderen dat klaagster arbeidsgeschikt was. Tijdens de terechtzitting heeft hij, daarnaar meerdere malen gevraagd, getracht deze conclusie aan het college uit te leggen. Bij die gelegenheid heeft hij ook aangegeven dat klaagster aan het eind van het gesprek op 20 maart 2018 aangaf dat zij het er niet mee eens was, maar dat zij niet kon aangeven waarmee zij het niet eens was. Verder heeft hij tijdens de terechtzitting verklaard dat hij verbaasd was dat klaagsters werkgever op basis van zijn advies, klaagster met ingang van 20 maart 2018 weer hersteld heeft gemeld.

5.5.      Het college stelt vast dat verweerder in zijn medisch dossier heeft vermeld dat hij tijdens het bezoek van klaagster aan haar heeft toegelicht dat er in zijn visie geen arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek is. Het college stelt ook vast dat verweerder klaagsters werkgever heeft medegedeeld dat er, ondanks de ervaren beperkingen, in essentie géén sprake van arbeidsongeschiktheid t.g.v. ziekte of gebrek is. Uit zijn toelichting ter zitting volgt evenwel dat verweerder daarmee niet heeft bedoeld te concluderen dat klaagster arbeidsgeschikt was. Het college kan deze tegenstrijdigheden, ook niet na de bespreking daarvan op zitting, evenwel niet duiden. Het is aan verweerder om zowel aan klaagster, maar ook aan haar werkgever een niet voor enigerlei discussie vatbare conclusie over zijn bevindingen kenbaar te maken. Het college stelt evenwel vast dat zowel bij klaagster, als bij haar werkgeefster de uiteindelijke conclusie die verweerder bedoelde duidelijk te maken (te weten: klaagster is niet arbeidsgeschikt) niet duidelijk is geworden.

5.6.      Het college begrijpt klachtonderdeel 1 zo, dat klaagster bedoelt te stellen dat het tijdens het gesprek op 20 maart 2018 niet duidelijk is geworden wat verweerders conclusie was. Bezien in het licht van al het vorenstaande is het college van oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond moet worden verklaard. Het is aan verweerder om (onder andere) klaagster een duidelijke, eenduidige, uit zijn bevindingen volgende conclusie mee te delen. Daarin is hij evenwel niet geslaagd.

Klachtonderdeel 2

5.7.      Klaagster voert aan dat zij pas, nadat haar gemachtigde bij G schriftelijk had verzocht om het verslag van het onderzoek van deze bedrijfsarts, op 28 maart 2018 een niet ondertekend formulier ontving waarop te lezen stond dat verweerder haar arbeidsgeschikt achtte.

5.8.      Namens en door verweerder is uitgelegd dat hij het verslag van 20 maart 2018 abusievelijk niet direct na het bezoek van klaagster in het systeem van G heeft geplaatst. Pas op 26 of 27 maart 2018 hoorde hij van de casemanager dat het verslag niet zichtbaar was. In reactie daarop heeft hij het verslag dezelfde dag opnieuw geüpload in het systeem.

5.9.      Het college is van oordeel dat van verweerder mag worden verwacht dat hij er, zeker in een situatie waarin hij wordt aangezocht te rapporteren over een werknemer die verwikkeld is in een arbeidsconflict, voor zorgdraagt - en in voorkomend geval controleert - of werknemer en werkgever van zijn rapportage en conclusie tijdig op de hoogte zijn gekomen. Dat dat in dit geval pas een week later is gebeurd is, uitgaande van de door verweerder geschetste gang van zaken, hem te verwijten. Daarmee is verweerder in de op hem rustende verantwoordelijkheid tuchtrechtelijk tekort geschoten. Ook dit klachtonderdeel wordt derhalve gegrond verklaard.

Klachtonderdeel 3

5.10.    Klaagster vraagt zich af of verweerder wel opgeleid is om een diagnose te stellen daar waar het gaat om iemand met een arbeidsbeperking die te maken heeft met overspannenheid en/of burn-out. Zij vindt het opvallend dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de zogenaamde 4-DKL lijst.

5.11.    Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat hij ten tijde van het consult met klaagster 3 jaar arbo-arts was. Hij is bekend met de 4-DKL lijst maar heeft die niet gebruikt voor het formuleren van zijn advies.    

5.12.    Hoewel het college van oordeel is dat verweerder op (zoals ook hierna nog zal blijken) enkele punten tuchtrechtelijk verwijtbaar tekortgeschoten is, kan niet worden gezegd dat hij, zoals het klachtonderdeel luidt, niet is opgeleid voor het stellen voor het stellen van een diagnose in een geval als het onderhavige. Dit klachtonderdeel zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 4

5.13.    Klaagster stelt dat verweerder in het geheel niet te spreken was te krijgen zowel niet voor klaagsters gemachtigde als ook niet voor G. Er is volgens haar een constructie gemaakt waardoor telefonisch contact op welke wijze dan ook niet mogelijk is met verweerder.

5.14.    Verweerder heeft er ter zitting desgevraagd op gewezen dat er altijd, via de casemanager contact met hem kan worden opgenomen maar dat het in dit geval mogelijk niet altijd goed is gegaan.

5.15.    Gezien de inhoud van de schriftelijke stukken in het dossier, het tijdens de zitting besprokene en de niet uitdrukkelijke betwisting door verweerder van klaagsters stelling, gaat het college ervan uit dat verweerder in de door klaagster bedoelde periode niet goed bereikbaar is geweest. Het college kan evenwel niet vaststellen dat verweerder in het geheel niet te spreken was, zoals dit klachtonderdeel luidt. Evenmin zijn er aanwijzingen dat er een constructie is gemaakt waardoor telefonisch contact met verweerder niet mogelijk is. Dit klachtonderdeel dient om die reden dan ook ongegrond te worden verklaard.

5.16.    Wel hecht het college er aan verweerder te wijzen op het belang van een goede bereikbaarheid voor werkgevers en werknemers. Voor het op zorgvuldige wijze kunnen uitoefenen van zijn taken en verantwoordelijkheden is dat essentieel. Het college geeft hem dan ook in overweging terzake passende verbeteringen aan te brengen.

Klachtonderdeel 5

5.17.    Naar klaagster stelt heeft verweerder er ongelooflijk lang over gedaan om de gegevens van hun gesprek te delen met de second opinion arts.

5.18.    Verweerders gemachtigde heeft tijdens het mondeling vooronderzoek, mede aan de hand van de stukken in het dossier, toegelicht waarom de medische gegevens van klaagster niet direct konden worden gedeeld. Daarbij is er op gewezen dat het lang heeft geduurd voordat de daartoe vereiste machtiging werd ontvangen en het niet direct duidelijk was wie de betreffende second opinion arts was.

5.19.    Het college stelt op grond van de verschillende stukken en de toelichtingen daarop het volgende vast. Klaagster heeft op 9 april 2018 een second opinion aangevraagd. Dit verzoek heeft verweerder bereikt op 24 april 2018 waarop hij daarvoor direct toestemming heeft gegeven. Op 1 mei 2018 kreeg verweerder bericht dat de benodigde machtiging aan klaagster is verstuurd. De door klaagster ingevulde machtiging bereikte verweerder vervolgens op 6 juni 2018 maar op dat moment was er nog geen naam van een second opinion arts bekend. Een dag later, op 7 juni 2018, zijn vervolgens alle benodigde stukken naar de op dat moment bekende second opinion arts gestuurd. Uit correspondentie met deze second opinion arts blijkt vervolgens dat deze op 8 juni 2018 aan verweerder mededeelt dat hij klaagster, vanwege drukte in zijn agenda, niet eerder dan 28 juni 2018 kan zien, waarbij hij vraagt of dat voor verweerder of klaagster een bezwaar is. Verweerder antwoordt daarop nog dezelfde dag dat hij op zich geen bezwaar heeft en dat hij klaagster en haar zaakwaarnemer terzake heeft geprobeerd te bereiken. Op 29 juni 2018 mailt de second opinion arts vervolgens aan verweerder dat hij klaagster op 5 juli 2018 zal zien.

5.20.    Uit het vorenstaande volgt dat verweerder dikwijls op korte termijn heeft gehandeld als er concrete handelingen van hem werden verlangd. Ook blijkt dat de vertraging in de uiteindelijke totstandkoming van een second opinion (in ieder geval) deels aan anderen dan aan verweerder te wijten was. Daar tegenover staat dat het college uit de feitelijke gang van zaken ook afleidt dat verweerder, in het gehele proces dat tot een second opinion diende te leiden, een uitermate passieve afwachtende houding heeft aangenomen. Niet blijkt dat verweerder zich bewust was van de grote belangen van klaagster bij een spoedige procedure. Om aan die belangen van klaagster tegemoet te komen, was een pro-actieve houding van verweerder geboden, maar daarvan is niets gebleken. Het college is dan ook, hoewel het zich bewust is van de omstandigheid dat niet de gehele vertraging aan verweerder is te wijten, van oordeel dat verweerder met zijn optreden op dit punt niet binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Ook dit klachtonderdeel dient derhalve gegrond verklaard te worden.

Klachtonderdeel 6

5.21.    Klaagster legt aan dit klachtonderdeel de stelling ten grondslag dat verweerder niet heeft gereageerd op de verzoeken om te reageren op de bevindingen van de second opinion arts.

5.22.    Verweerder heeft tijdens het mondeling vooronderzoek en tijdens de terechtzitting van het college uitgelegd dat hij het bericht met de bevindingen van de second opinion arts inderdaad op 11 juli 2018 heeft ontvangen maar dat dat bericht is beland in zijn persoonlijke mailbox. Daarin heeft hij dat bericht niet gezien en niemand anders heeft daar toegang toe. Pas tijdens zijn vakantie is contact met hem opgenomen waarna er op 6 september 2018 een afspraak is gepland.

5.23.    Het college is van oordeel dat ook dit klachtonderdeel gegrond verklaard dient te worden. Verweerder beschikt blijkbaar over een persoonlijke mailbox waarin werkgerelateerde berichten binnen komen. Niemand anders dan verweerder heeft toegang tot die mailbox. Het is dan ook aan verweerder, en alleen aan verweerder, om de berichten die daar binnen komen bij te houden en, indien nodig, daarop actie te ondernemen. Juist in een situatie als deze, was snel handelen essentieel voor klaagster. Verweerder heeft op dat punt dan ook niet gehandeld zoals van hem mocht worden verwacht en het college acht dat tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.24.    Het college hecht er in dit verband nog aan om op te merken dat het verweerder, die op de hoogte was van het consult van klaagster bij de second opinion arts op 5 juli 2018, blijkbaar tot begin augustus 2018 niet is opgevallen dat hij daarover nog steeds geen bericht had ontvangen. Naar het oordeel van het college blijkt ook hieruit de reeds eerder gememoreerde passieve houding van verweerder.

Klachtonderdeel 7

5.25.    Klaagster maakt er bezwaar tegen dat verweerder de dag voordat hij het gesprek met haar had, eerst gesproken heeft met één van de directeuren van het bedrijf waar zij werkte.

5.26.    Verweerder brengt hiertegen in dat dat geen ongebruikelijke gang van zaken is. Hij acht het van belang het verhaal van twee kanten te horen en alleen aanvullende informatie die voor hem van toegevoegde waarde is voor zijn beoordeling te bespreken.

5.27.    Het college zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaren. Met verweerder is het college van oordeel dat het getuigt van een zorgvuldig optreden door zowel informatie van de werknemer als van de werkgever te ontvangen. Voor zover klaagster met die klachtonderdeel bedoelt te stellen dat verweerders conclusie op onjuiste gronden door haar werkgever is beïnvloed merkt het college op dat daarvoor geen aanwijzingen zijn aangetroffen.

Klachtonderdeel 8

5.28.    Naar klaagster stelt heeft verweerder zich geheel passief opgesteld. Deze passieve houding is geheel in het voordeel van de werkgever van cliënte.

5.29.    Naar het oordeel van het college kan niet gesteld worden dat verweerder zich geheel passief heeft opgesteld, zoals dit klachtonderdeel luidt. Zoals uit het hiervoor besprokene blijkt heeft hij op sommige concrete punten daadkrachtig en effectief gehandeld. Wel is het college van oordeel dat verweerder zich over de gehele procedure in het algemeen te passief heeft opgesteld en te weinig heeft laten zien dat hij zich bewust was van de belangen van klaagster en daarop passende actie heeft ondernomen. Voor dat deel wordt dit klachtonderdeel dan ook gegrond verklaard. Dat deze houding geheel in het voordeel van de werkgever van klaagster is geweest kan het college niet beoordelen. Het college heeft er in ieder geval geen aanwijzingen voor dat het bevoordelen van klaagsters werkgever, verweerders doel is geweest. Ook dat aspect van dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel 9 en 10

5.30.    Klaagster verwijt verweerder dat hij tot op de dag van het klaagschrift niet heeft gereageerd op de bevindingen van de verzekeringsarts (klachtonderdeel 9) en op de bevindingen van de second opinion arts (klachtonderdeel 10).

5.31.    Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat hij op 6 september 2018 een afspraak had met klaagster maar dat die niet is doorgegaan. Om die reden heeft nader overleg over de bevindingen van de second opinion arts niet plaatsgevonden, is het dossier van klaagster gesloten en heeft hij ook geen kennis meer genomen van de bevindingen van de verzekeringsarts.

5.32.    Het college is van oordeel dat verweerder op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het college begrijpt het dat verweerder na 6 september 2018 geen verdere bemoeienissen heeft gehad met het dossier van klaagster. Dat hij daarna niet meer reageert op nieuwe stukken kan dan hem ook niet verweten worden.

Conclusie

5.33.    De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Klachtonderdelen 1, 2, 5, 6 en 8 (gedeeltelijk) worden gegrond verklaard. Op die onderdelen heeft verweerder gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten.

5.34.    De vraag die daarmee voorligt is of dit ertoe dient te leiden dat verweerder een maatregel, en zo ja welke, dient te worden opgelegd. Het college overweegt daartoe het volgende.

5.35.    Zoals uit het bovenstaande volgt is het college van oordeel dat verweerder op verschillende klachtonderdelen tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Zo is vastgesteld dat verweerder onvoldoende in staat is gebleken de conclusie van zijn bevindingen duidelijk aan de betrokkenen over te brengen. Maar ook heeft het college vastgesteld dat verweerder zich, gedurende de gehele periode waarin hij contact met klaagster heeft gehad (of diende te hebben), onvoldoende bewust is geweest van de grote belangen van klaagster. Klaagster bevond zich in een situatie waarin een pro-actieve houding van verweerder was vereist, waarbij ondubbelzinnig werd gecommuniceerd en waarbij voortvarend werd gehandeld, maar verweerder lijkt zich dat volstrekt onvoldoende te hebben gerealiseerd. Het college acht verweerders handelen in het gehele traject dan ook laakbaar. Dat verweerder het college, ook nog ter zitting, niet de overtuiging heeft kunnen geven dat verweerder zich ten volle bewust is van het feit dat op dat punt verbetering noodzakelijk is, acht het college zorgwekkend.

5.36.    Gelet op al het vorenstaande is het college van oordeel dat het passend en geboden is verweerder te berispen.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart klachtonderdeel 1, 2, 5 en 6 gegrond;

- verklaart klachtonderdeel 8 gedeeltelijk gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van een berisping op;

- wijst de klacht voor het overige af;

- bepaalt dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

            aan het Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde ter bekendmaking zal         worden aangeboden.

Aldus beslist door:

A. van Maanen, voorzitter,

A. Wewerinke, E.G. van der Jagt, P. Koch, leden-arts,

C. van Glabbeek, lid-jurist,

bijgestaan door M.G. Verkerk, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2019 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG secretaris                                                                                    WG voorzitter