ECLI:NL:TGZCTG:2019:269 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.112

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:269
Datum uitspraak: 05-11-2019
Datum publicatie: 06-11-2019
Zaaknummer(s): c2019.112
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen verpleegkundige. Klager was gedetineerd in een politiecel. Verweerder heeft hem toen in het kader van gestructureerde medicatieverstrekking in de cel medicijnen verstrekt. Deze medicijnen waren eerder aan klager voorgeschreven en door de apotheek klaargemaakt. Klager heeft een deel van de aangeboden medicijnen geweigerd en een ander deel wel ingenomen. Dit is het enige contact geweest tussen klager en verweerder. De klacht houdt in dat (i) verweerder zich ten onrechte heeft uitgegeven als arts, (ii) verweerder heeft geprobeerd klager te drogeren en (iii) verweerder ten onrechte de diagnose depressie heeft gesteld. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Klager komt in beroep op tegen het oordeel over de klachtonderdelen (i) en (ii). Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.112 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. M.J. de Groot, advocaat te Hilversum.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 30 augustus 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te

Den Haag tegen C. – hierna de verpleegkundige – een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 maart 2019, onder nummer 2018-200, heeft dat college de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht-college van 24 september 2019, waar zijn verschenen klager, in persoon, en de verpleegkundige, in persoon en bijgestaan door mr. M.J. de Groot, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Klager heeft ter terechtzitting nog een verklaring van mevrouw D. overgelegd. De verpleegkundige heeft verklaard hiertegen geen bezwaar te hebben en heeft een afschrift van deze verklaring ontvangen. De verklaring is aan het dossier toegevoegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            “2.       De feiten

2.1       Op 7 juni 2018 was klager gedetineerd in een politiecel in B.. Verweerder heeft toen in het kader van gestructureerde medicatieverstrekking in de cel medicijnen verstrekt aan klager. Deze medicijnen (onder meer Fluoxetine en hartmedicatie) waren eerder aan klager voorgeschreven en door de apotheek klaargemaakt in een dagdosis.  Klager heeft de aangeboden Fluoxetine geweigerd, hetgeen verweerder heeft geregistreerd in het medisch dossier van klager. Klager heeft de aangeboden hartmedicatie wel ingenomen. Dit is het enige contact geweest tussen klager en verweerder.

            3.     De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven - als volgt.

(i)        Verweerder heeft zich ten onrechte uitgegeven als arts.

(ii)       Verweerder heeft geprobeerd klager te drogeren.

(iii)      Verweerder heeft ten onrechte de diagnose depressie gesteld.

4.       Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.       De beoordeling

5.1       Het eerste klachtonderdeel wordt verworpen, nu verweerder dit betwist en er geen aanwijzingen zijn dat verweerder zich jegens klager als arts heeft gepresenteerd.

5.2       Wat het tweede klachtonderdeel betreft wordt als volgt geoordeeld. Vast staat dat klager als arrestant om zijn hartmedicatie heeft gevraagd. Ook staat vast dat de apotheek de medicatie, die bij de apotheek bekend is, voor de arrestanten klaarmaakt en naar het politiebureau stuurt. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij de aldus voor klager klaargemaakte dagdosis (met onder meer Fluoxetine en hartmedicatie) aan hem heeft aangeboden. Hiertegen heeft het College geen bedenkingen. De omstandigheid dat verweerder daarbij is gestart met het aanbieden van de Fluoxetine, die klager naar zijn zeggen niet meer gebruikte, kan verweerder onder deze omstandigheden niet worden verweten. Hieruit valt niet af te leiden dat verweerder heeft geprobeerd om klager te drogeren. Dit klachtonderdeel wordt daarom ook verworpen.

5.3       Anders dan klager aanvoert, heeft verweerder niet de diagnose depressie gesteld. Hij heeft slechts de werkdiagnose depressie aangeklikt in het medische systeem toen het anti-depressivum Fluoxetine door klager werd geweigerd. Dit is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.4       Om bovenstaande redenen zal de klacht in al zijn onderdelen zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Het beroep van klager is alleen gericht tegen het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over de klachtonderdelen (i) en (ii). Het oordeel over klachtonderdeel (iii) wordt niet bestreden. Klager concludeert tot gegrondverklaring van zijn beroep.

4.2       Klager klaagt in beroep ook expliciet over de wijze waarop de verpleegkundige de medicatie aan hem heeft uitgereikt. De uitreiking was volgens hem niet overeenkomstig de daarvoor geldende normen. Dit is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege een uitbreiding van het oorspronkelijke klachtonderdeel (ii), dat gericht was op het bewust drogeren van klager. In beroep kunnen alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege worden voorgelegd die in de oorspronkelijke klacht aan het Regionaal Tuchtcollege zijn voorgelegd. De nieuwe klacht valt buiten het bereik van dit beroep.

4.3       De verpleegkundige voert gemotiveerd verweer tegen het beroep over de klachtonderdelen (i) en (ii) en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.4       Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg door klager geformuleerde klachtonderdelen (i) en (ii) en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

4.5       In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op

24 september 2019 is dit debat voortgezet.

4.6       De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over de klachtonderdelen (i) en (ii) en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Hetgeen klager in beroep - ter onderbouwing van klachtonderdeel (i) - naar voren heeft gebracht over de rekening die is verstuurd voor de werkzaamheden van de verpleegkundige maakt dit niet anders. De verpleegkundige heeft over deze rekening verklaard dat sprake was van een administratieve vergissing waar hij verder geen bemoeienis mee heeft gehad en het Centraal Tuchtcollege ziet geen aanleiding om hier aan te twijfelen.

4.7       Uit het vorenstaande volgt dat het Regionaal Tuchtcollege de klachtonderdelen (i) en (ii) terecht heeft afgewezen en dat het beroep wordt verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: T.L. de Vries, voorzitter; L.F. Gerretsen-Visser en

R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen, en M.J.E. van Haren en D.A. Polhuis, leden‑beroepsgenoten, en E.D. Boer, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 5 november 2019.

                        Voorzitter   w.g.                                             Secretaris  w.g.