ECLI:NL:TGZCTG:2019:156 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2018.297

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:156
Datum uitspraak: 06-06-2019
Datum publicatie: 06-06-2019
Zaaknummer(s): C2018.297
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht van broer tegen zijn zuster, die verpleegkundige is. Tussen klager en verweerster heeft nimmer een behandelrelatie bestaan. Verweerster heeft naar aanleiding van een politieonderzoek naar de wapens en de wapenvergunning van klager tezamen met diverse andere familieleden van klager in een brief aan de politie een verklaring over klager afgelegd. Klager verwijt verweerster - kort weergegeven - schending van het medisch beroepsgeheim, smaad/laster en valsheid in geschrifte. Het Regionaal Tuchtcollege acht klager ontvankelijk in zijn klacht, maar wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege is echter van oordeel dat bij het handelen van verweerster de familierelatie centraal heeft gestaan en dat dit handelen niet valt onder art. 47 van de Wet BIG. Tweede tuchtnorm niet van toepassing. De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege wordt vernietigd en klager wordt alsnog niet‑ontvankelijk verklaard in zijn klacht.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.297 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, wonende te D., verweerster in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 3 januari 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. – hierna de verpleegkundige – een klacht ingediend. Bij beslissing van 11 juni 2018, onder nummer 1801, heeft dat college de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

Het Centraal Tuchtcollege heeft van beide partijen nog nadere correspondentie ontvangen.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 18 april 2019, waar zijn verschenen klager en de verpleegkundige.

Zowel klager als de verpleegkundige hebben hun standpunten nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“ 2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager is de broer van verweerster, die verpleegkundige is. Tussen klager en verweerster heeft nimmer een behandelrelatie bestaan. Zij hebben al jarenlang geen contact met elkaar.

Naar aanleiding van een politieonderzoek naar de wapens en de wapenvergunning van klager, hebben diverse familieleden van klager in een brief aan de politie van

4 juli 2017 een verklaring over klager afgelegd. In deze brief staat onder meer opgenomen (alle citaten zijn inclusief eventuele type- en taalfouten):

“          Met onderliggend schrijven willen wij u van informatie voorzien die betrekking hebben op [naam en geboortedatum klager].

(…)

Omdat we gezamenlijk al jaren bezorgd zijn over zijn geestelijke gezondheid en het bezitten van wapens, nemen we deze kans waar om ons verhaal bij jullie neer te leggen. Wij hebben allemaal, als leden van het oorspronkelijk gezin van [klager], geprobeerd om invloed uit te oefenen op zijn steeds schever lopende geestelijke gezondheid (…).

Omdat [klager] niet over enig ziekte inzicht beschikt heeft dit geresulteerd in geen contact meer met zijn moeder, broers en zus. (…)

Wij hebben besloten om dit schrijven gezamenlijk te dragen. Dat heeft meerdere redenen. (…) Dus dit document draagt misschien ook wel enig risico met zich mee.

(…)

Deze bezorgdheid heeft dan ook gemaakt dat we naar voren willen komen met ons verhaal, al betreft het een familielid.  (…)”

Daarna volgen de verklaringen van de moeder van klager, de echtgenoot van de moeder, de vader van klager, de oudste broer, de tweede oudste broer en tot slot die van verweerster.

In het proces-verbaal van bevindingen van de politie (nummer PL*-2017092662) staat op blad 9 e.v. de verklaring opgenomen van verweerster:

“         [naam verweerster], jongste kind en zusje van [klager]

Doordat ik als psychiatrisch verpleegkundige en levenscoach op bijna dagelijkse basis te maken heb met mensen die psychisch in de problemen zitten, zie ik mijn broer niet als zwaar overspannen. Maar als psychiatrisch ziek. Een kenmerk daarvan is dat hij een onvermogen heeft om daadwerkelijk te zien buiten zijn eigen beleving. En dat er belevingen zijn die niet op waarheid berusten.

Als kind zag ik (….).

(…)

In de puberteit (…).

Hij werd KVV er in het leger. Daar ergens is een omslag gekomen die ons allemaal bevreemd heeft. Van de overgevoelige en lieve jongen kwam er een man in beeld van tucht en discipline. (…)

12 jaar geleden kwam [klager] met een burn-out thuis te zitten. (…)

(…)

Hij kwam onder behandeling van het GGZ in [plaatsnaam en instellingsnaam] Er werd een geagiteerde depressie bij hem vastgesteld. (…)

Er werd antidepressiva opgestart die hij ook langdurig heeft gebruikt en misschien nog wel gebruikt.

Sinds de Burn-out (als dat het wel was) kwamen er irreëlere gedachtes af en toe naar boven. De wapens en de wapenvergunning kwamen in beeld. De beveiliging van zijn huis nam overdreven vormen aan. (…)

?  Bezoek werd tijdens een verjaardagsfeestje naar boven geloodst om zijn wapens te zien. (…)

?  Bij mijn weten heeft hij ook zijn oudste zoon een wapen tegen het hoofd aan gedrukt omdat deze midden in de nacht thuis kwam, en hij dacht dat het een inbreker was.

?  Hij slaapt al jaren met een steekwapen onder zijn kussen, op vakantie in ieder geval.

?  Er is sprake van geestelijke mishandeling van zijn kinderen/vrouw door hen voortdurend op hun domheid en onvermogens te wijzen. (…)

(…)

Voor wat ik heb waargenomen is er sprake van een realiteitsverstoring bij [klager] samen met een forse stemmingsstoornis. (…)

Ik weet via derde dat hij nog steeds in behandeling is bij de POH geestelijke gezondheidszorg van zijn Huisarts. Ook zijn huisarts is 3 jaar eerder op de hoogte gesteld n.a.v de incidenten met zijn oudste kinderen. Hij heeft daarop de uitnodiging geplaatst naar gezinsleden van [klager] om te vertellen. Dat heeft onvoldoende houvast gegeven om actie te laten plaatsvinden.

Handtekening”

De verklaring van verweerster komt overeen met de tekst van verweerster die in de brief van de familie aan de politie staat opgenomen evenals de tekst die aansluitend aan deze verklaring van verweerster in het proces-verbaal staat vermeld:

“          Het zou heel mooi zijn als onze zoon en broer tot inzicht zou kunnen komen als hij in dit verslag weerspiegeld ziet dat hij en zijn gezin, hulp nodig hebben. Maar dan serieus??? Dat gunnen we hem van harte, maar dit veiligheidsrisico is er ook.

            Alle 6 voorgaande pagina?s zijn door ons allen gezien, gelezen en op waarheid akkoord verklaard.”

In zijn e-mail van 7 augustus 2017 aan een medewerker van Veilig Thuis schrijft een wijkagent van politie in verband met de zorgen die er bestaan over de jongste dochter van klager:

“         Dag (…)

            Ik ken hr. [naam klager] zelf niet.

Onze afdeling Korpscheftaken heeft een onderzoek opgestart inzake het (legaal) wapenbezit van vader en evt. gevaren, welke er aan verbonden zijn, gelet op de persoonlijke situatie omtrent vader. Diverse familieleden zijn gehoord en hebben hun zorg uitgesproken. (…)”

In zijn brief van 31 oktober 2017 aan klager, schrijft de huisarts van klager met betrekking tot het dossier van klager onder meer:

“          Hierbij kan ik bevestigen dat u zich in 2013 en 2014 gemeld heeft bij ons op de praktijk ivm uw klachten.

            De melding van uw zus is in 2014 gedaan, hierbij de passage zoals die in uw dossier is opgenomen ivm haar melding. Voor de duidelijkheid, dit is wat zij ons heeft gemeld:

19-06-14  

S                       zus van hr: maakt zich zorgen, zit in een depressie, weigert hulp te zoeken.

                        Vrouw  en kinderen zijn bang. Heeft 2 kinderen de wacht aangezet; mogen

                        vertrekken. Kinderen hebben dit geuit naar familie. Terroriseert de familie,

                        houdt ze in huis. Heeft een wapenvergunning. Zus: mw [naam en

                        telefoonnummer verweerster]

E                     depressie”

Klager heeft op 26 januari 2018 bij de politie aangifte gedaan tegen verweerster vanwege smaad/laster.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerster kort en zakelijk weergegeven:

1)      schending van het medisch beroepsgeheim en

2)      smaad/laster en valsheid in geschrifte.

Ter toelichting op de klacht stelt klager dat verweerster heeft gehandeld in haar hoedanigheid van (psychiatrisch) verpleegkundige, omdat zij zich als zodanig tegenover de politie heeft gepresenteerd. Zij heeft zich ook in overige verklaringen als deskundig en medisch onderlegd persoon gepresenteerd. Klager stelt dat het weliswaar juist is dat hij in 2005/2006 bij GGZ in behandeling is geweest, maar dat hij verweerster nooit iets heeft verteld over deze behandeling en het verhaal erachter. Volgens klager heeft verweerster bij iemand meegekeken of het laten uitzoeken bij een bekende. Verweerster heeft een zorgmelding bij de huisarts van klager gedaan en zegt te weten dat klager in behandeling was bij de POH (Praktijk Ondersteuner Huisarts) geestelijke gezondheidszorg. Dat laatste is op zich wel juist, maar dit had te maken dat de jongste dochter van klager. Een andere dochter van klager is in het verleden bij verweerster gaan wonen en die twee hebben samen een valse verklaring in elkaar gezet. Verder vraagt klager zich af of verweerster kosten voor klager heeft gedeclareerd bij een zorgverzekeraar en vermoedt dat er sprake is van oplichting. Verweerster heeft in haar verklaring bij de politie ten onrechte verklaard dat klager een pistool tegen het hoofd van zijn zoon zou hebben gezet, dat hij met een steekwapen onder zijn kussen zou slapen en dat hij diverse personen zijn wapens heeft laten zien. Door deze onterechte verklaringen heeft verweerster bewust letselschade veroorzaakt.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster stelt dat het indienen van deze tuchtklacht louter en alleen een wraakactie van klager is. Het tuchtcollege voor de gezondheidzorg is hiervoor niet bedoeld.

Verweerster is nooit of te nimmer als verpleegkundige bij klager betrokken geweest. Zij heeft nooit of te nimmer haar beroep gebruikt om inzage te hebben in de medische gegevens van klager. Er zijn geen privacy gevoelige gegevens beroepsmatig verkregen of ingezet. Verweerster begrijpt niet waarom klager de term ‘behandelaarster’ gebruikt, want zij is nooit zijn behandelaar geweest. Verweerster is uitsluitend als zus betrokken geweest bij klager.

Wat haar verklaring in het proces-verbaal van politie betreft, licht verweerster toe dat door de politie een omgevingsonderzoek is ingesteld, nadat de wapenvergunning en wapens van klager waren ingenomen. Verweerster heeft, net als de vader, de moeder, de echtgenoot van de moeder en de broers van klager, aan dit onderzoek meegewerkt. Dat onderzoek heeft erin geresulteerd dat op 4 juli 2017 door de familie gezamenlijk een verslag van 10 pagina’s bij de politie is ingediend, waarin ieder lid van de familie een verklaring aflegt over de psychische gesteldheid van klager. De verklaring van verweerster maakt derhalve onderdeel uit van dit familieverslag. In de aanbiedingsbrief van het verslag van de familie aan de politie van 4 juli 2017 staat de achtergrond van de verklaring opgenomen.

Verweerster geeft aan dat het benoemen van haar beroep in een familieverslag geen handige keuze is en dat ook zonder het noemen van haar beroep de uitslag hetzelfde zou zijn geweest, aangezien er om een verklaring van de familie was gevraagd. Door ieder lid van de familie is weergegeven dat er sprake is van gevaarscriterium. De door de politie aangeboden locatiecode is hier het bewijs van. Alle klachten over laster, smaad en valsheid in geschrifte kennen geen grondslag.

5. De overwegingen van het college

Ontvankelijkheid

Het college begrijpt het verweer van verweerster aldus dat zij zich op het standpunt stelt dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat verweerster nooit en te nimmer in de hoedanigheid van verpleegkundige bij haar broer betrokken is geweest, maar uitsluitend als zus. Het college oordeelt hierover als volgt.

Hoewel vast staat dat tussen klager en verweerster geen behandelrelatie bestond noch heeft bestaan, kan ook bij afwezigheid van een behandelrelatie het handelen van een verpleegkundige onder omstandigheden ter toetsing aan het college worden voorgelegd. Dat is bijvoorbeeld zo als verweerster in haar hoedanigheid van verpleegkundige heeft gehandeld.

Het college stelt vast dat verweerster zich in haar verklaring ten behoeve van de politie expliciet beroept op haar hoedanigheid van psychiatrisch verpleegkundige en dat zij in het eerste deel van haar verklaring een waardeoordeel geeft over de geestelijke gezondheidstoestand van klager: “Doordat ik als psychiatrisch verpleegkundige en levenscoach op bijna dagelijkse basis te maken heb met mensen die psychisch in de problemen zitten, zie ik mijn broer niet als zwaar overspannen. Maar als psychiatrisch ziek. Een kenmerk daarvan is dat hij een onvermogen heeft om daadwerkelijk te zien buiten zijn eigen beleving. En dat er belevingen zijn die niet op waarheid berusten.”

Naar het oordeel van het college heeft dit handelen van verweerster (voldoende) weerslag op de individuele gezondheidszorg, zodat het verweer ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid van klager niet kan slagen.

Het college komt daarmee toe aan de inhoudelijke beoordeling van de klacht en dient te toetsen of verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Ad klachtonderdeel 1)

Klager stelt dat verweerster haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door een verklaring over hem af te leggen in haar hoedanigheid van verpleegkundige. 

Ondanks het feit dat verweerster zich in de eerste alinea van haar verklaring op haar ervaring als verpleegkundige beroept, stelt het college vast de verklaring is afgelegd binnen het kader van een familierelatie. In het familieverslag leggen immers de moeder van klager, haar echtgenoot, de vader van klager, de twee broers van klager en tot slot verweerster als ‘jongste kind en zusje van klager’ een verklaring af.

Uit de inhoud en de strekking van de verklaringen van al deze familieleden blijkt ondubbelzinnig dat de familie(relatie) centraal staat en dat verweerster in haar hoedanigheid van ‘jongste kind en zusje van’ klager haar verhaal heeft gedaan. Nu tevens uit de begeleidende brief aan de politie blijkt dat de familie vanuit de zorg voor klager’s geestelijke gezondheid heeft gehandeld, dient ook de verklaring van verweerster in die context te worden bezien.

Hoewel het beter zou zijn geweest als verweerster zich in haar verklaring niet op haar hoedanigheid van psychiatrisch verpleegkundige had beroepen, is het college van oordeel dat, gelet op de familiaire context, dit van onvoldoende gewicht is voor een tuchtrechtelijke veroordeling.

Ad klachtonderdeel 2)

Het college begrijpt de overige verwijten met betrekking tot ‘smaad/laster en valsheid in geschrifte’ aldus dat door verweerster onjuiste verklaringen zouden zijn afgelegd. Het college kan echter niet vaststellen dat hiervan sprake is. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klager en van verweerster evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen.

Voor het overige bieden de stellingen van klager geen, althans onvoldoende aanknopingspunten voor de aanname dat de verklaring van verweerster in strijd is met het algemeen belang gelegen in een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Uit de inhoud van de brief van de huisarts aan klager van 31 oktober 2017 valt evenmin een gedraging of uiting van verweerster als verpleegkundige op te maken. De huisarts heeft het in zijn brief immers uitsluitend over de ‘zus’. De door klager overgelegde verklaringen van zijn gezinsleden, kunnen niet tot een ander oordeel leiden.

Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Op grond van het voorgaande wordt de klacht gedeeltelijk afgewezen als van onvoldoende gewicht en gedeeltelijk als kennelijk ongegrond.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep. De verpleegkundige voert hiertegen verweer en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.2       Het Centraal Tuchtcollege overweegt ambtshalve over de ontvankelijkheid van klager in de klacht als volgt.

4.3       Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG), zoals deze bepaling tot 1 april 2019 luidde, is een BIG-geregistreerd beroepsbeoefenaar onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die hij in die hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van – kort gezegd – zijn patiënt of diens naaste betrekkingen dan wel enig ander handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidzorg.  

4.4       Vast staat dat tussen klager en de verpleegkundige nimmer een behandelrelatie heeft bestaan. De klacht heeft betrekking op de verklaring die de verpleegkundige in 2017 bij de politie heeft afgelegd en op de zorgmelding die de verpleegkundige in 2014 bij de huisarts van klager heeft gedaan.

4.5       De verpleegkundige heeft in 2017 tezamen met vijf andere familieleden van klager, waaronder de ouders en twee broers van klager en de verpleegkundige, een brief bij de politie ingediend. Dit gebeurde in het kader van een onderzoek van de politie naar de wapens en de wapenvergunning van klager. In de brief uiten de zes familieleden gezamenlijk hun zorgen over de geestelijke gezondheidstoestand van klager, tegen de achtergrond van diens wapenbezit, en gaan zij vervolgens ieder in een afzonderlijk deel (‘de verklaring’) hier nog uitgebreider op in. Het geheel is door de zes betrokken familieleden ondertekend. De verpleegkundige stelt zichzelf bovenaan haar deel van de brief voor als ‘jongste kind en zusje van <voornaam klager>’. Zij vermeldt daarbij dat zij psychiatrisch verpleegkundige is en gebruikt ook enkele medische termen.

4.6       Gelet op de inhoud en de strekking van de brief, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat bij de indiening hiervan bij de politie de familierelatie centraal heeft gestaan. De verpleegkundige heeft toen uitdrukkelijk gehandeld in haar hoedanigheid van ‘jongste kind en zusje van’ en niet in haar hoedanigheid van verpleegkundige. Dat de verpleegkundige in haar verklaring bij de politie melding heeft gemaakt van het feit dat zij psychiatrisch verpleegkundige is, is onvoldoende voor een ander oordeel. De bij de politie door de zes familieleden gezamenlijk ingediende brief en de daarvan deel uitmakende verklaring van de verpleegkundige houdt op geen enkele wijze verband met de beroepsuitoefening van de verpleegkundige.

4.7       Dat de verpleegkundige in haar verklaring een aantal medische termen heeft gebruikt acht het Centraal Tuchtcollege verklaarbaar. Deze termen maken immers deel uit van haar referentiekader. Mede gelet op de context waarin de verpleegkundige haar verklaring heeft afgelegd, te weten een politieonderzoek naar de wapens en de wapenvergunning van haar broer, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de door de verpleegkundige afgelegde verklaring geen weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg. Dit betekent dat het belang van een goede uitoefening van de gezondheidszorg hierdoor niet kan zijn geschaad.

4.8       Het vorenstaande geldt evenzeer voor de zorgmelding die de verpleegkundige in 2014 bij de huisarts van klager heeft gedaan. Volgens de verpleegkundige heeft zij zich toen aan de huisarts voorgesteld als de zuster van klager en niet kenbaar gemaakt dat zij verpleegkundige is. Uit de brief van de huisarts van 31 oktober 2017 over deze melding kan niet worden afgeleid dat dit niet juist is. Mede gelet hierop, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat ook de zorgmelding bij de huisarts niet is gedaan in de hoedanigheid van verpleegkundige en dat deze geen weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg.

4.9       Het Centraal Tuchtcollege komt, anders dan het Regionaal Tuchtcollege, tot de conclusie dat het handelen van de verpleegkundige geen handelen betreft als bedoeld in voormeld artikel 47. Dit betekent dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht en dat niet wordt toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling hiervan.

4.10     Het Centraal Tuchtcollege zal de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege vernietigen en – opnieuw rechtdoende – klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                                vernietigt de beslissing waarvan beroep;

en opnieuw rechtdoende:

verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in de klacht.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter; W.P.C.M. Bruinsma en L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en D.A. Polhuis en P.A.M. Storck, leden-beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2019.

                        Voorzitter   w.g.                                 Secretaris   w.g.