ECLI:NL:TGZRSGR:2018:147 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-272b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2018:147
Datum uitspraak: 09-10-2018
Datum publicatie: 09-10-2018
Zaaknummer(s): 2017-272b
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychiater. Blijkt niet van twijfels over de onafhankelijkheid of de integriteit van een van beide behandelaren, het enkele feit dat zij een relatie hadden is onvoldoende. Ook geen aanleiding dat de psychiater als Manager Zorg tekort is geschoten in verplichting om met klager in gesprek te gaan over diens onvrede met betrekking tot de behandeling. Klacht afgewezen.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , psychiater

werkzaam te B,

verweerder.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 14 november 2017

- aanvullingen op het klaagschrift d.d. 12 januari 2018 en 10 februari 2018

- het verweerschrift

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 12 juni 2018.

1.2       Het College heeft de klacht op 28 augustus 2018 in raadkamer behandeld. 

2.           De feiten

2.1              Klager, geboren in 1952, is in 2012 opgenomen bij D, aanvankelijk op de locatie E.

Later verbleef hij op de F. Hij verbleef achtereenvolgens op de afdelingen [….], […], opname en ten slotte op Kortdurende Behandeling […] op de locatie E. Na drie jaar op de afdeling […] is deze afdeling gesloten en is klager overgeplaatst naar de F in B, onderdeel van D.

2.2       Verweerder was ten tijde van de opname van klager manager Zorg van de Klinische afdelingen Volwassenen van D.

3.           De klacht

Klager verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat

1. hij wist dat de psychiater G een relatie had met de hoofdbehandelaar van klager H;

2. hij niet heeft ingegrepen in de behandeling door deze beide behandelaars terwijl beiden onvoldoende onafhankelijk en integer zijn;

3. hij niet met hem in gesprek heeft willen gaan

4.        Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.        De beoordeling

5.1       Verweerder heeft aangegeven dat hij van de relatie tussen G en H wist. Hij heeft aangegeven dat hij geen aanwijzingen had om aan te nemen dat G en/of H niet voldoende onafhankelijk of integer zouden zijn bij hun behandeling van klager. Het college deelt dat standpunt. Uit hetgeen klager heeft gesteld blijkt niet van twijfels over de onafhankelijkheid of de integriteit van (een van) beide behandelaren. Het enkele feit dat zij een relatie hadden is daarvoor in het onderhavige geval onvoldoende. De eerste twee klachten zijn daarmee ongegrond.

5.2       Dat geldt ook voor de derde klacht. Verweerder heeft aangegeven dat hij tijdens de behandeling heeft geprobeerd om met klager in gesprek te gaan over zijn onvrede over zijn behandeling, maar dat dit niet is gelukt omdat in de gevallen waarin verweerder dat heeft geprobeerd klager niet op de afdeling aanwezig was. Klager heeft dat niet betwist. Na een verzoek van de patiënten vertrouwenspersoon heeft verweerder geprobeerd op 24 oktober 2014 met klager een gesprek aan te gaan. Klager gaf aan dat hij een andere afspraak wilde maken omdat hij onvoldoende voorbereid was en schriftelijke stukken wilde overhandigen. Het gesprek heeft daarop geen doorgang gevonden. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder als Manager Zorg tuchtrechtelijk is tekort geschoten in verplichting om met klager in gesprek te gaan over diens onvrede met betrekking tot de behandeling.

Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven op 9 oktober 2018 door E.J. Daalder, voorzitter, M.W. Koek, lid-jurist, H.C. Baak, H.N. Koetsier en R.F. Kropman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E.C. Zandman, secretaris.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur Gezondheidszorg en Jeugd, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.