ECLI:NL:TGZRZWO:2015:86 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 068/2015

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2015:86
Datum uitspraak: 23-10-2015
Datum publicatie: 23-10-2015
Zaaknummer(s): 068/2015
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie: Klacht van IGZ tegen verpleegkundige. Seksueel grensoverschrijdend gedrag tegenover een patiënte, vermenging van de behandelrelatie met zakelijke belangen bij een ander en privécontacten met meerdere patiëntes. Maatregel: doorhaling dan wel ontzegging recht op herinschrijving wegens ernst gedragingen. Uitleg waarom wegens de persoon van verweerder een schorsing als maatregel niet aan de orde is en een schorsing als voorlopige voorziening geboden. Publicatie.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 23 oktober 2015 naar aanleiding van de op 31 maart 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

DE INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG , gevestigd te Utrecht,

vertegenwoordigd door G.M.A. van Zeeland en mr. A.J.G. Peters in hun hoedanigheid van respectievelijk senior inspecteur en senior inspecteur-jurist voor de Gezondheidszorg,

k l a a g s t e r

-tegen-

A , verpleegkundige, (destijds) werkzaam te B,

gemachtigde C,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende

- het klaagschrift met de bijlagen;

- nog een door klaagster ingestuurde bijlage;

- het verweerschrift;

- de brief van klaagster van 2 september 2015 met een bijlage.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 8 september 2015, alwaar zijn verschenen klaagster, verder ook de IGZ, vertegenwoordigd door G.M.A. van Zeeland en

mr. A.J.G. Peters en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde .

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerder is opgeleid als B-verpleegkundige en heeft gewerkt bij de instelling voor geestelijke gezondheidszorg D en E. Hij heeft in 1997 zijn opleiding als sociaal-psychiatrisch verpleegkundige afgerond en was ten tijde van de beschreven gebeurtenissen al vele jaren werkzaam bij het Circuit Acute Zorg van E te B.

Vanaf 2009 heeft verweerder een deeltijdstudie psychologie gevolgd bij de Open Universiteit. Hij had zijn bachelor gehaald. Ten behoeve van die studie liep hij stage bij de eerstelijns praktijk voor cognitieve therapie en training F.

Patiënte 1. is bij E in behandeling gekomen via een spoedintake op 22 december 2011. Patiënte 1. verkeerde in ernstige sociale en psychische nood. Verweerder was caseholder onder supervisie van de behandelend psychiater. Patiënte 1. had wekelijks gesprekken met verweerder als overbrugging totdat de feitelijke behandeling bij een zorgprogramma van E kon beginnen. Uit psychologisch en psychiatrisch onderzoek kwam naar voren dat bij patiënte 1. sprake was van ADHD.

Medio februari 2012 overleed de grootvader van patiënte. Het contact via de e-mail intensiveerde daarop. De inhoud van de e-mails werd meer privé. Op 26 februari 2012

e-mailde verweerder patiënte 1. : “(…) Zal ik je ik je mijn privé e-mail geven… het is buiten het boekje maar wel praktischer???”   In de daarop volgende nacht deelden zij per e-mail lustgevoelens met elkaar en gaven zij wederzijds aan wat ze met elkaar zouden doen op seksueel gebied als ze bij elkaar waren geweest op dat moment. Ook e-mails die de zorginhoudelijke relatie met patiënte 1. betreffen heeft verweerder vanaf de overstap naar zijn privé e-mailadres ontvangen en beantwoord. Verder wisselden verweerder en patiënte erotisch getinte foto’s uit van zichzelf en stuurden zij elkaar erotisch getinte WhatsApp-berichten. Verweerder heeft in totaal zo’n duizend deels persoonlijke en seksueel expliciete e-mails uitgewisseld met patiënte 1. en verder honderden WhatsApp- berichten en zo’n honderd foto’s. De e-mails en een deel van de foto’s zijn door patiënte 1. verstuurd aan de IGZ en door deze overgelegd in deze procedure. Deze foto’s betreffen zes afbeeldingen van verweerders gezicht, waarvan een met ontbloot bovenlijf, tien foto’s van zijn ontblote penis en vijf overige foto’s.

Tijdens het geplande behandelcontact dat de daarop volgende dag, 27 februari 2012, plaatsvond knuffelden verweerder en patiënte 1. elkaar en hielden zij elkaars hand vast. De week erna hebben zij elkaar tijdens het behandelcontact gezoend en betast en heeft patiënte 1. verweerder oraal bevredigd. Ook in de behandelcontacten die hierna plaatsvonden was er sprake van intieme betasting.

In mei 2012 is patiënte 1. verhuisd buiten het verzorgingsgebied van E. De behandeling bij E is toen afgesloten. Verweerder heeft dat in een brief aan de huisarts van patiënte 1. meegedeeld. Patiënte 1. was toen zwanger. Het e-mail- en WhatsApp-contact is na de verhuizing van patiënte onverminderd doorgegaan. Via de nieuwe huisarts is patiënte 1. onder behandeling gekomen bij een andere instelling voor Geestelijke Gezondheidszorg. Overdracht vanuit E heeft niet plaatsgevonden. De reeds bij E bij patiënte vastgestelde diagnose ADHD is aangevuld met de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis.

Patiënte 1. is in september 2012 bevallen van een dochter. In december 2012 is verweerder bij patiënte 1. op bezoek gegaan. In juni 2013 is verweerder nogmaals bij patiënte 1. op bezoek gegaan en heeft er seksueel contact plaatsgehad. Het contact tussen verweerder en patiënte 1. is later dat jaar verbroken. Niet duidelijk is op wiens initiatief dit is gebeurd.

Patiënte 1. heeft in november 2013 aangifte gedaan bij de politie tegen verweerder. Nadat de Officier van Justitie had besloten niet tot vervolging over te gaan is patiënte 1. een artikel 12 Wetboek van Strafvorderingprocedure gestart. Op 29 september 2014 heeft het gerechtshof de strafvervolging van verweerder bevolen. Verweerder is inmiddels een aantal malen verhoord door de politie, maar had ten tijde van de zitting nog geen bericht ontvangen over verdere vervolging.

Patiënte 1. heeft op 29 november 2013 een melding gedaan bij de IGZ. Naar aanleiding van de melding heeft de IGZ op 1 april 2014 aan E gevraagd een intern onderzoek te doen en een schriftelijke reactie gevraagd. Zij ontving deze reactie op 13 juni 2014 van E.

Het arbeidscontract met verweerder is door E per 1 juli 2014 beëindigd via een vaststellingovereenkomst. Per 1 augustus 2014 heeft verweerder zijn freelance-overeenkomst met F praktijk voor cognitieve therapie en training beëindigd.

Tijdens het onderzoek van de IGZ bleek dat verweerder zich ook liet inhuren als SPV’er via zijn eigen vrijgevestigde praktijk G. In deze praktijk werkte als administratief medewerker een ex-patiënte van E, verder patiënte 2. te noemen. Zij stond in het register van de Kamer van Koophandel ingeschreven als vennoot, naast verweerder. Zij is van 22 januari 2010 tot 22 juni 2012 bij E in behandeling geweest vanwege angstklachten en PTSS type 2. Verweerder heeft haar behandeld met EMDR en exposure. Tijdens de behandelcontacten spraken verweerder en patiënte 2. over de werkzaamheden binnen G. Verweerder had verliefdheidgevoelens voor patiënte 2. maar dit was niet wederzijds. Seksueel contact met patiënte 2. heeft niet plaatsgevonden vanwege haar religieuze overtuiging. Per september 2014 is G uitgeschreven uit het register van de Kamer van Koophandel.

Verweerder besprak zijn gevoelens voor en zijn relatie met patiënte 2. met patiënte 1. Patiënte 1. vond dat lastig. Zo mailt zij verweerder op 25 maart 2012: “Jij kan mij maken maar ook breken., zoals jij haar/jullie samen in je mail beschrijft daarmee breek je mij. Je hebt werkelijk geen idee!. Ik kan het niet meer!!!!!”

Verweerder heeft meegewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek door de psychiater/psychotherapeut H. Deze heeft dit onderzoek uitgevoerd in samenwerking met I en J, beiden klinisch psycholoog.

Verweerder heeft tijdens het onderzoek aangegeven dat hij zich overrompeld heeft gevoeld onder de idealisaties van patiënte 1. en haar erotische toenaderingen zonder dat adequaat te begrenzen. Hij heeft het contact met patiënte 2. niet besproken tijdens het persoonlijkheidsonderzoek. Ook heeft verweerder tijdens dit contact niet besproken, wat hij in het gesprek met de IGZ op enig moment wel heeft verteld, namelijk dat hij wel vaker privécontact had met patiënten en dat hij wel eens zijn privé e-mailadres en  telefoonnummer heeft gegeven aan vrouwelijke patiënten.

Het persoonlijkheidsonderzoek heeft als eindconclusie: “Vanuit zijn [verweerders, RTC Zwolle] perspectief gezien zou een kans om te kunnen herintreden in zijn beroep zijn leven zeker opnieuw kunnen verrijken. Wij zien op basis van dit onderzoek geen reden waarom hij die kans niet zou moeten krijgen.”

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven-:

1.    Dat hij ten opzichte van de aan zijn zorgen toevertrouwde patiënte 1. de grenzen van de professionele relatie heeft geschonden door in de periode waarin zij in behandeling bij hem was met haar een langdurige en intensieve persoonlijke en seksuele relatie aan te gaan. In deze relatie was sprake van ongelijkwaardigheid en afhankelijkheid, waarbij verweerder zijn eigen belang heeft laten prevaleren. Hij heeft misbruik gemaakt van zijn machtspositie en heeft niet de belangen van de aan zijn zorg toevertrouwde patiënte centraal gesteld. Verweerder heeft hierdoor patiënte ernstige schade toegebracht. Verweerder heeft hiermee zijn plicht tot het leveren van verantwoorde zorg op bijzonder ernstige wijze verzaakt en hij heeft patiënte 1. op een zeer ernstige wijze misbruikt;

2.    Verweerder heeft deze relatie en de door hem vermelde bedreiging vanuit patiënte 1. niet besproken met zijn leidinggevende en/of collegae;

3.    Verweerder is met patiënte 2. een niet-professionele, zakelijke samenwerkingsovereenkomst aangegaan;

4.    Verweerder heeft deze niet-professionele relatie niet besproken met zijn leidinggevende en of collegae, noch zijn verliefdheidgevoelens die hij voor deze patiënte 2. koesterde;

5.    Verweerder heeft ook anderszins grensoverschrijdend gehandeld door met andere patiënten informeel contact te onderhouden en zijn privé e-mailadres en privé telefoonnummer te geven.

Klaagster is van oordeel dat verweerder aldus heeft gehandeld in strijd met artikel 47 eerste lid onder a van de wet BIG.

Ten slotte kan volgens klaagster geen betekenis worden gehecht aan de conclusies van het persoonlijkheidsonderzoek omdat verweerder in het onderzoek geen volledige openheid van zaken heeft gegeven.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij zich zeer bewust is van de fouten die hij heeft gemaakt. Het voortduren van het contact met patiënte 1. kwam volgens verweerder voort uit de druk die hij heeft gevoeld door haar optreden en haar dreigende houding als hij probeerde het contact te verminderen. Verweerder voert verder aan dat hij niet bewust informatie heeft verzwegen voor klaagster. Verweerder verzekert dat de conclusie van het persoonlijkheidsonderzoek volledig correct is ondanks zijn onbedoelde omissies in het gesprek met de onderzoekers.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Verweerder heeft ter zitting elk eerder verweer tegen de klachten laten varen en ook, in aanwezigheid van patiënte 1. die in de zaal aanwezig was, het verweer dat hij zich door haar onder druk gezet voelde laten varen. Gelet verder op de door de IGZ overgelegde notities van drie gesprekken met verweerder, één met patiënte 1., de overgelegde e-mails, de prints van contacten via Facebook en de gewisselde foto’s alsmede de overige stukken in dit dossier, luidt het oordeel van het college dat de klacht van de IGZ in alle onderdelen gegrond is. 

5.2

Ten aanzien van de maatregel wordt in deze en de volgende rubriek het volgende overwogen. Het behoeft geen betoog dat het vermengen van een behandelrelatie met een persoonlijke relatie met een patiënt schade kan toebrengen aan de (geestelijke) gezondheid van een patiënt. Door zulks te doen heeft verweerder gehandeld in strijd met de bepalingen die hierop betrekking hebben in de Nationale beroepscode voor verpleegkundigen en verzorgenden, de beroepscode voor sociaal-psychiatrisch verpleegkundigen, het protocol van de instelling alwaar hij werkzaam was en de brochure van de IGZ “Het mag niet, het mag nooit”. Eens te meer geldt dit voor het hebben van seksueel getinte contacten met een patiënt zoals in dit geval via e-mail, telefoonverkeer en WhatsAppberichten en uiteindelijk fysiek seksueel contact. Zelfs heeft verweerder intieme en seksuele omgang gehad met een patiënte in de behandelkamer, een plaats waar patiënten zich bij uitstek veilig moeten voelen. De wetgever heeft dit handelen in artikel 249 van het wetboek van Strafrecht zelfs als misdrijf strafbaar gesteld met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar. Verweerder was zich steeds bewust, zo blijkt uit gewisselde berichten, van het ontoelaatbare van zijn handelwijze, die zich over een lange periode heeft uitgestrekt. Dat verweerder tot aan de zitting de verantwoordelijkheid voor deze ontoelaatbare contacten en handelingen op zijn minst ten dele bij deze patiënte heeft gelegd, zal extra belastend voor haar zijn geweest. Ook met een tweede patiënte heeft verweerder de behandelrelatie vermengd met persoonlijke en zakelijke contacten en is het alleen daarom niet tot seksueel contact gekomen omdat deze patiënte dat niet wilde. Ook heeft verweerder de eerste patiënte extra belast door zijn gevoelens voor de tweede patiënte met haar te delen. Ten slotte heeft verweerder uiteindelijk te kennen gegeven dat hij ook met andere patiënten persoonlijke contacten heeft gehad. In plaats van de genezing van de patiënt heeft verweerder zijn eigen zakelijke belangen en emotionele en lustgevoelens vooropgesteld, waarbij (kans op) schade aan patiënten voor lief is genomen. Bij de ernst van al deze gedragingen past in dit geval geen andere maatregel dan een doorhaling van verweerders inschrijving of, mocht hij niet meer ingeschreven zijn, een ontzegging van het recht op herinschrijving. Voorts vordert het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg, ondanks verweerders toezegging dat hij niet meer in de gezondheidszorg werkzaam zal zijn, dat zijn inschrijving bij wijze van voorlopige voorziening met onmiddellijke ingang wordt geschorst. Voor de motivering hiervan verwijst het college naar het hierna volgende. Ten slotte vordert het algemeen belang naar het oordeel van het college dat aan deze beslissing op na te noemen wijze bekendheid wordt gegeven.

5.3

Ook als de ernst van deze gedragingen niet zouden hebben genoopt tot een doorhaling, had het college nog geen ruimte gezien voor een (voorwaardelijke) schorsing. Verweerder heeft na de melding door patiënte 1. zowel tegenover zijn werkgever als tegenover de IGZ telkens onwaarheden geuit over de aard van zijn contacten met deze en andere patiënten en feiten achtergehouden, en heeft uiteindelijk slechts datgene toegegeven waarvan de IGZ al uit andere bron bewijsbaar op de hoogte was, waarbij hij zoals gezegd de verantwoordelijkheid in elk geval ten dele bij de patiënte 1. legde. Ook bij het psychiatrisch/psychologisch onderzoek waaraan hij heeft meegewerkt, heeft hij verteld dat hij zich overrompeld had gevoeld door patiënte 1. en de indruk gewekt dat het een op zichzelf staand geval betrof. Daardoor is de inschatting van dit onderzoek dat de kans op recidive gering is, niet betrouwbaar. Bovendien had verweerder ten tijde van de terechtzitting nog geen aanvang gemaakt met de hem bij dit onderzoek geadviseerde psychotherapie. Verweerder en zijn gemachtigde zijn voorts ter zitting niet eenduidig geweest over de vraag of verweerder op enig moment zijn opleiding tot psycholoog weer ter hand zal nemen en na afstuderen als zodanig - in de individuele gezondheidszorg - aan de slag zal gaan. En ten slotte heeft verweerder ter zitting te kennen gegeven dat hij werkzaam is als adviseur op het gebied van de WMO, een gebied dat raakt aan de individuele gezondheidszorg, zonder zijn werkgever te informeren over hetgeen is voorgevallen in zijn vorige werkkring en deze tuchtprocedure. Bij die stand van zaken is de kans op herhaling niet in voldoende mate geminimaliseerd, hetgeen meebrengt dat er ook om die reden geen ruimte bestaat voor een (voorwaardelijke) schorsing als maatregel en dat een onmiddellijke schorsing als voorlopige voorziening geboden is. Overigens maakt het college zich er wel zorgen over dat deze beslissing over verweerders registratie als verpleegkundige onverlet laat dat hij wel kan doorstuderen als psycholoog en na afstuderen als zodanig in de individuele gezondheidszorg werkzaam kan zijn, en na een vervolgopleiding zich zou kunnen laten registreren als gz-psycholoog. Zowel verweerder als de IGZ worden aangespoord ervoor zorg te dragen dat als zulks gebeurt, er sprake is van waarborgen om de individuele gezondheidszorg te beschermen.

6.    DE BESLISSING

Het college

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt aan verweerder op de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register en voor het geval verweerder reeds is uitgeschreven, ontzegt verweerder het recht op wederinschrijving en bepaalt in het laatste geval dat deze ontzegging onmiddellijk van kracht wordt;

-          schorst bij wijze van voorlopige voorziening de inschrijving van verweerders inschrijving in het BIG-register;

-          bepaalt dat deze beslissing in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘TVZ’, ‘Sociale Psychiatrie’, ‘Nursing’,

‘Medisch Contact’, ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’ en ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’.

Aldus gedaan door mr. A.L. Smit, voorzitter, mr. dr. Ph.S. Kahn, lid-jurist, C. Smulders, B. Nijhuis-Prigge en D.M. van Etten MANP, leden-verpleegkundigen,

in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2015 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.