ECLI:NL:TGZRSGR:2014:17 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-058

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2014:17
Datum uitspraak: 11-02-2014
Datum publicatie: 11-02-2014
Zaaknummer(s): 2013-058
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Zwangerschapstest negatief. Nu patiënte dacht zwanger te zijn, al vier kinderen had en ingeval van zwangerschap abortus wenste, had arts in casu niet mogen volstaan met eenmalige test, zonder ofwel lichamelijk onderzoek ofwel afspraak herhaling test binnen enkele dagen. Waarschuwing.    

Datum uitspraak: 11 februari 2014

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, huisarts,

wonende te B,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift, namens klaagster ingediend door mr. R. Zantman, advocaat te Krimpen aan den IJssel, is ontvangen op 18 maart 2013. Namens de arts heeft mr. A.C. de Die, advocaat te Amsterdam, verweer gevoerd tegen de klacht, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 17 december 2013. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster werd bijgestaan door mr. Zantman voornoemd. De arts werd bijgestaan door mr. De Die voornoemd. De advocaat van de arts heeft pleitnotities overgelegd.

2. De feiten

2.1       Op 4 juni 2012 heeft klaagster zich telefonisch gewend tot het D te B. De arts was hier tijdelijk werkzaam als huisarts. Aan de assistente heeft klaagster tijdens dit telefoongesprek laten weten dat zij dacht zwanger te zijn, alsmede dat zij in dat geval een abortus wilde. Klaagster had toen al vier kinderen.

2.2       Op 6 juni 2012 heeft klaagster het spreekuur van de arts bezocht. Klaagster heeft de arts verteld dat zij twee maanden over tijd was en dat zij vermoedde zwanger te zijn. Daarbij heeft klaagster (wederom) aangegeven ingeval van een zwangerschap een abortus te willen.

2.3       Klaagster heeft tijdens het consult van de arts een potje ontvangen, waarin zij urine heeft geproduceerd. Zij heeft dit potje ingeleverd bij de assistente. De assistente heeft in de laboratoriumruimte van het D een hcg-test (zwangerschapstest) uitgevoerd. Tijdens het consult is door de assistente aan de arts doorgegeven dat de uitslag negatief was. De arts heeft dit aan klaagster meegedeeld.

2.4       De arts heeft tegen klaagster gezegd dat het uitblijven van de menstruatie andere oorzaken kan hebben.

2.5       Bij onderzoek op 29 augustus 2012 was de zwangerschapstest positief en na echoscopisch onderzoek diezelfde dag bleek klaagster 26 weken en 4 dagen zwanger te zijn. Een legale abortus is bij deze zwangerschapsduur niet meer mogelijk. Klaagster heeft de zwangerschap voldragen en is bevallen.

3. De klacht

Klaagster verwijt de arts onzorgvuldig handelen door een onjuiste en/of onvolledige diagnose te stellen.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft verweer gevoerd. Dit zal voorzover van belang bij de beoordeling worden weergegeven.

5. De beoordeling

5.1       Nu klaagster, die destijds al vier kinderen had, zowel bij haar bezoek aan de arts op 6 juni 2012 als in het telefoongesprek met de assistente op 4 juni 2012 heeft gezegd dat zij dacht zwanger te zijn en een eventuele zwangerschap te willen afbreken door middel van abortus, zou een eventuele onterechte negatieve uitslag van de zwangerschapstest zeer ernstige gevolgen voor klaagster kunnen hebben. Daarom had de arts naar het oordeel van het College niet mogen volstaan met het uitvoeren van de zwangerschapstest. Een lege artis uitgevoerde zwangerschapstest in een monster van de eerste ochtendurine kent een betrouwbaarheidspercentage van 99%. Het valt niet uit te sluiten dat de omstandigheden waaronder de test bij klaagster is afgenomen en uitgevoerd tot een (veel) lager betrouwbaarheidspercentage heeft geleid. De arts had in dit geval lichamelijk onderzoek (vaginaal toucher) bij klaagster moeten verrichten. Daarbij had hij de zwangerschap, gelet op de duur ervan, kunnen voelen. In geval van twijfel over het al dan niet zwanger zijn van klaagster had de arts ervoor moeten kiezen klaagster door te sturen naar een gynaecoloog of verloskundige. Een andere mogelijkheid zou zijn geweest dat de arts op korte termijn, dat wil zeggen binnen enkele dagen, een nieuw consult met klaagster had ingepland. Dan had de zwangerschapstest herhaald kunnen worden.

5.2       Het verweer van de arts dat klaagster tegenover hem geen uitlatingen deed die erop wezen dat de uitslag van de zwangerschapstest niet zou kloppen, in welk geval hij wel aanvullend onderzoek zou hebben verricht, verwerpt het College. Klaagster heeft reeds voordat de uitslag van de zwangerschapstest bekend was voldoende zwaarwegende factoren kenbaar gemaakt die, ongeacht de reactie van klaagster op de negatieve zwangerschapstest, aanleiding hadden moeten geven tot het doen van lichamelijk onderzoek of het maken van een nieuwe afspraak op korte termijn.

5.3       De arts heeft vervolgens als verweer aangevoerd dat hij klaagster heeft aangegeven dat zij bij het uitblijven van haar menstruatie over een maand terug moest komen. Klaagster ontkent dat dit haar is gezegd. De vraag of dit al dan niet gezegd is, is voor het oordeel van het College niet doorslaggevend. Zelfs al zou de arts dit tegen klaagster hebben gezegd dan acht het College dit advies in de gegeven omstandigheden niet juist. Als een maand na het eerste consult alsnog zou blijken dat klaagster zwanger zou zijn, dan zou zij alsnog een abortus hebben moeten ondergaan. Door een maand te wachten zou de zwangerschap reeds in een verder gevorderd stadium zijn, hetgeen een abortus meer belastend zo niet onmogelijk zou hebben gemaakt.

5.4       Uit het voorgaande volgt dat de klacht van klaagster gegrond is. De arts heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  (Wet BIG) jegens klaagster had behoren te betrachten. Het College acht gelet op alle omstandigheden van het geval de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

verklaart de klacht gegrond;

legt de arts de maatregel van WAARSCHUWING op;

bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Medisch Contact en Tijdschrift voor gezondheidsrecht ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Deze beslissing is gegeven door: mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist, G.A. van Meer, prof dr. R.G. Pöll, dr. G.J. Dogterom, leden-artsen, bijgestaan door mr. E.C. Zandman, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2014.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.