ECLI:NL:TGZREIN:2014:7 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1356a

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2014:7
Datum uitspraak: 09-01-2014
Datum publicatie: 09-01-2014
Zaaknummer(s): 1356a
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de gz-psycholoog van de instelling waar hij op basis van de strafrechtelijke maatregel tbs met dwangverpleging verbleef, het onder diens verantwoordelijkheid als locatiedirecteur Behandeling en Zorg doen rapporteren van apert onjuiste feiten en het ten onrechte doen van (onjuiste) mededelingen aan de afdeling. Klacht deels gegrond. W aarschuwing.    

Uitspraak: 9 januari 2014

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 14 maart 2013 binnengekomen klacht van:

[A]

verblijvende te [B]

klager

gemachtigde [C] te [D]

tegen:

[E]

gz-psycholoog

werkzaam te [F]

verweerder

gemachtigde mr. I.E. Kruit te Venray

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek

-         de uitspraak van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming

d.d. 23 oktober 2013, overgelegd door de gemachtigde van klager

-         de pleitnota overgelegd door de gemachtigde van verweerder.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 25 november 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig bijgestaan door hun gemachtigden.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager verbleef tot 30 september 2013 op basis van de strafrechtelijke maatregel tbs met dwangverpleging in de instelling, waarvan verweerder vanaf 1 maart 2012 aanvankelijk locatiedirecteur Behandeling en Zorg, thans directeur Behandeling en Zorg is. De instelling kent naast een directeur Behandeling en Zorg ook een directeur Bedrijfsvoering. In geval van een tbs-verlengingsvordering dient het Openbaar Ministerie aan de strafrechter over te leggen de “aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de ter beschikking gestelde”, aangeduid als de wettelijke aantekeningen. Deze aantekeningen worden opgesteld door de persoonlijk begeleider onder verantwoordelijkheid van het afdelingshoofd. In de wettelijke aantekeningen van 4 februari 2013 staat:

”op 12-11-2012 (…) via de locatiedirectie van de kliniek [lees: verweerder] ingelicht is dat de moeder van betrokkene aan de onafhankelijk psychiater heeft laten weten zowel op locatie [G] als [H] geluidsapparatuur naar binnen te hebben gebracht”.

Verweerder heeft deze wettelijke aantekeningen ingevolge het bepaalde in artikel 509o, aanhef en sub 2 Sv. bij het door hem als hoofd van de inrichting getekende advies naar het Openbaar Ministerie gestuurd.

Klager heeft tijdens zijn verblijf in de inrichting een klacht ingediend bij de beklagcommissie over onder andere de oplegging en voortduring van een afzonderingsmaatregel. In het verweerschrift van de inrichting van 8 januari 2013 heeft verweerder de volgende tekst opgenomen: “…dat betrokkene in staat is tot schijnaanpassing en manipulatie van zijn omgeving als wolf in schaapskleren, verhulling en gecontroleerd agressie in kan zetten (zoals zichtbaar bij de uitbraak met gijzeling binnen een Belgische detentievoorziening)“.

Toen achteraf, na de uitspraak van de commissie, bleek dat de woorden: “met gijzeling” niet juist waren, heeft verweerder dit gerectificeerd.

3. Het standpunt van klager en de klacht

De klacht betreft het onder verantwoordelijkheid van verweerder doen rapporteren van apert onjuiste feiten.

A.     in de Wettelijke Aantekeningen van 04-02-2012 wordt geschreven dat de moeder van klager opnameapparatuur heeft binnengebracht zowel in de kliniek in [H] als in de kliniek in [G]. Dat wordt uitdrukkelijk betwist; de moeder van klager heeft dat ook niet tegen de psychiater gezegd. Verweerder had dat niet mogen mededelen aan de afdeling.

B.     Verweerder heeft welbewust en in strijd met de waarheid in zijn verweerschrift voor de beklagcommissie geschreven dat in België sprake is geweest van uitbraak met gijzeling. Dat is niet juist. Klager heeft een sleutel gepakt en gebruikt om de kliniek te verlaten, zonder geweld of braak.

4. Het standpunt van verweerder

Ad A.

De Wettelijke Aantekeningen worden opgesteld door de persoonlijk begeleider, onder verantwoording van het afdelingshoofd, die hiërarchisch ondergeschikt is aan de Directeur Bedrijfsvoering, die eindverantwoordelijk is voor het doen opstellen van deze aantekeningen. Verweerder heeft daar geen invloed op. Dit onderdeel van de klacht is niet-ontvankelijk.

Bovendien gaat de gestelde onjuistheid  de moeder van klager aan. Klager is geen belanghebbende. Ten slotte stelt verweerder dat de betrokken aantekening een correcte weergave is van hetgeen hij van de psychiater had gehoord en hij aan de afdelingsleiding bekend had gemaakt.

Ad B.

Verweerder stond bij dat in klagers detentieverleden sprake geweest was van een uitbraak met gijzeling in België. Omdat hij niet beschikte over het Belgisch strafdossier van klager, heeft hij zijn toenmalige collega Zorg en Behandeling van de klinieklocatie in [G] gebeld; ook deze meende zich de uitbraak met gijzeling te herinneren, waarna verweerder dit heeft ingebracht.

5. De overwegingen van het college

Ad A

Naar het oordeel van het college is de klacht, gelet op de inhoud ervan, wel degelijk ontvankelijk, maar toetsing van de handelingen van verweerder brengt het college tot de conclusie dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is. Daarvoor gelden de navolgende overwegingen.

De inhoud van de wettelijke aantekeningen wordt in beginsel niet door verweerder in zijn hoedanigheid bepaald, maar door anderen en het behoort in beginsel ook tot de taak van anderen om de inhoud van de wettelijke aantekeningen te controleren. Verweerder zou voor de inhoud van de aantekeningen alleen een verwijt kunnen worden gemaakt als het (controle)systeem niet deugdelijk zou zijn, maar daarvan is niet gebleken. Dat wordt niet anders indien de wettelijke aantekeningen ingevolge artikel 509o Sv. worden toegezonden aan het Openbaar Ministerie. Van bijzondere feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is niet gebleken. Verwijtbaar tekortschieten van verweerder is niet komen vast te staan.

De klacht betreft echter ook het feit dat de wettelijke aantekeningen zouden zijn ontstaan door een mededeling van verweerder aan de afdeling, op welke mededeling de wettelijke aantekeningen zijn gebaseerd. Klager stelt zich op het standpunt dat deze mededeling niet op waarheid berust. Of dit juist is, kan in het midden worden gelaten; het gaat immers niet om de vraag of de moeder van klager heeft gehandeld zoals verweerder aan de afdeling heeft medegedeeld, maar om de vraag of de psychiater aan verweerder de mededeling heeft gedaan zoals verweerder heeft gesteld. Dat de psychiater deze mededeling (die ook in zijn conceptrapport was opgenomen) niet of anders aan verweerder heeft gedaan, is niet komen vast te staan of aannemelijk geworden. Daarmee ontvalt ook in zoverre de basis aan deze klacht.

Ad B

Naar achteraf is komen vast te staan, heeft verweerder in zijn verweerschrift aan de beklagcommissie een onjuiste mededeling gedaan in die zin dat daarin ten onrechte is gesteld dat er sprake was geweest van een gijzeling in het kader van een uitbraak. De onjuistheid betreft vooral de vermelding van de gijzeling, maar ook het woord uitbraak is niet juist gekozen, omdat klager via een door hem bemachtigde sleutel zonder braak de instelling had verlaten.

Deze onjuiste schriftelijke vermelding zou niet verwijtbaar zijn, indien verweerder op goede gronden mocht aannemen dat de vermelding juist was.  De door verweerder in dit verband aangevoerde gronden, te weten dat hem dit bijstond (zonder dat verweerder ter zitting kon aangeven op grond waarvan hem dit bijstond) en dat hij vervolgens ter verificatie zijn collega in [G] heeft gebeld die zich dat ook meende te herinneren, zijn onvoldoende om aan te nemen en met stelligheid te schrijven dat een uitbraak met gijzeling heeft plaatsgevonden. Dat, zoals verweerder stelt, mede door zijn correctie, er geen nadeel voor verweerder zou zijn ontstaan, doet niet af aan de onzorgvuldigheid van zijn schriftelijke mededeling, die ook niet, zoals verweerder lijkt te suggereren, als van weinig importantie kan worden afgedaan.

Dit onderdeel van de klacht is gegrond. Het college acht het passend ter zake de maatregel van waarschuwing op te leggen.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart de klacht deels gegrond, zoals in de rechtsoverwegingen omschreven;

-         waarschuwt verweerder;

-         wijst de klacht voor het overige af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. I.E.M. Sutorius als lid-jurist, dr. X.M.H. Moonen, M.W.D. Nijhoff-Huijsse en dr. R.J. Takens als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. I.H.M. van Rijn als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

9 januari 2014 in aanwezigheid van de secretaris.