ECLI:NL:TGZREIN:2014:13 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1339a

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2014:13
Datum uitspraak: 13-01-2014
Datum publicatie: 13-01-2014
Zaaknummer(s): 1339a
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerder, huisarts, dat hij haar onvoldoende informatie heeft gegeven over orthomanuele behandelingen die hij bij haar wilde starten, terwijl volgens klaagster deze behandelingen niet geïndiceerd waren. Tevens verwijt klaagster verweerder dat hij misbruik heeft gemaakt van de kwetsbaarheid en afhankelijkheid van klaagster door met haar een seksuele relatie aan te gaan tijdens de behandelrelatie. Het college is van oordeel dat de klachten deels gegrond zijn en legt aan verweerder de maatregel van schorsing op van een jaar, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak: 13 januari 2014

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 20 februari 2013 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

gemachtigde mr. L.A.A.W. Dirkx te Berkel-Enschot

tegen:

[C]

arts

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mw. mr. W.R. Kastelein te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift en de aanvulling daarop

-         het verweerschrift

-         de pleitnotitie overgelegd door de gemachtigde van klaagster.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. 

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 3 december 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder was vanaf ongeveer begin juni 2010 de behandelend huisarts van klaagster, die verweerder op 2 juni 2010 voor het eerst bezocht. In het medisch dossier van klaagster staat dat zij op 2 september is gezien vanwege nekklachten. Verweerder zag klaagster op 8 september weer wegens persisterende nekklachten, beschreven als  “Nek symptomen/klachten (ex. N01) na val”. Het dossier vervolgt dan met: “P OMG starten.”. In de periode van 29 september tot en met 26 oktober 2010 volgen in totaal vijf orthomanueel geneeskundige (OMG) behandelingen door verweerder. De OMG behandelingen werden beëindigd toen de klachten verergerden. In de periode daarna heeft verweerder foto’s laten maken van de nek van klaagster, heeft hij een verwijsbrief geschreven voor de orthopeed, heeft hij haar naar de orthopedisch manueel therapeut verwezen, naar een praktijk voor Natuurgerichte therapieën, is klaagster op eigen initiatief naar een chiropractor gegaan en is zij verwezen naar een neuroloog. Uiteindelijk is klaagster in mei 2012 overgegaan naar een andere huisarts.

Tijdens de arts-patiëntrelatie is tussen partijen een persoonlijke relatie gegroeid, waarbij ook  (in de nacht van 26 op 27 januari 2012), seksueel contact heeft plaatsgevonden. De groei van de relatie is vastgelegd in een groot aantal tussen partijen gewisselde e-mails van een steeds persoonlijker en intiemer wordende inhoud, aanvangende op 16 oktober 2011 tot en met de   e-mail van 8 februari 2012, waarin verweerder constateert dat “ het nu wel voorbij [is] met onze mails en ontmoetingen”. Het verdere e-mailverkeer tussen partijen heeft, vooral van de zijde van klaagster, een verwijtende strekking.

Verweerder oefent sedert 1 september 2012 de huisartsenpraktijk niet meer uit en is nu nog uitsluitend bezig als OMG-arts.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij:

a.       onvoldoende informatie heeft gegeven voorafgaande aan de OMG-behandelingen;

b.      niet medisch geïndiceerde OMG behandelingen is gestart;

c.       het medisch dossier achteraf zodanig heeft gemanipuleerd dat hij deze behandelingen toch medisch geïndiceerd kon verantwoorden;

d.      de behandelingen niet op de juiste wijze heeft verricht, volgens het Beroepsprofiel arts OrthoManuele geneeskunde;

e.       tijdens de behandelrelatie een liefdesrelatie met haar is aangegaan die resulteerde in seks met haar;

f.        hij in zijn rol als huisarts en OMG-arts misbruik heeft gemaakt van zijn behandelpositie en onbeschaamd gebruik heeft gemaakt van haar kwetsbaarheid en afhankelijkheidspositie ten opzichte van hem.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder erkent dat hij affectieve gevoelens voor klaagster heeft gehad, zoals blijkende uit het door klaagster overgelegde e-mailverkeer. Hoewel zijn gevoelens oprecht waren, realiseert hij zich dat, gedurende de behandelrelatie, de behandelaar niet aan dergelijke gevoelens mag toegeven. Verweerder merkt op dat de e-mailwisselingen en contacten van de kant van klaagster vrijwillig waren en op haar initiatief en dat hij klaagster op geen enkele manier heeft willen beschadigen. Verweerder verzoekt het college coulance te betrachten.

Verweerder is van mening dat de overige klachten niet terecht zijn. De door hem gegeven behandelingen waren geïndiceerd en adequaat.

Alle patiënten die verweerder een OMG-behandeling aanbiedt, legt verweerder ruim voorafgaand aan de behandeling uit om wat voor behandeling het gaat. Hij vertelt dan dat het een andere behandeling is dan manuele therapie, chiropractie of osteopathie. Bij die behandelingen gaat het om een blokkade en bij een OMG-behandeling gaat het om een behandeling van stoornissen in de stand van de wervels en vooral een patroon van verdraaide opeenvolgende wervels. Als andere methoden niet voldoende hebben geholpen, kan OMG mogelijk een wel werkzame methode zijn. Ook legt verweerder uit dat de methode inhoudt dat hij de patiënt met zijn handen, met name de duimen, als instrument behandelt, maar dat ook een rubber hamer en een rubber drevel gebruikt worden om kleine impulsen op uitsteeksels van wervels en gewrichten te kunnen geven. Deze informatie heeft verweerder klaagster op 8 september 2011 aan klaagster gegeven.

5. De overwegingen van het college

Ad a

Het door verweerder gestelde informed consent blijkt niet uit zijn aantekeningen in de status, waar hieromtrent slechts wordt vermeld: OMG starten. Dat is onvoldoende om ervan te mogen uitgaan dat een deugdelijke voorlichting, die eens te meer op zijn plaats was vanwege de overgang van reguliere naar niet-reguliere geneeskunde, heeft plaatsgevonden.

Dit klachtonderdeel is daarom gegrond.

Ad b

Het enkele feit dat de OMG behandelingen niet medisch geïndiceerd zijn, levert nog geen gegrond verwijt op, nu een niet reguliere behandeling in beginsel niet medisch geïndiceerd is.

Ad c

De klacht dat het medisch dossier achteraf is gemanipuleerd, is onvoldoende onderbouwd en is overigens ook niet komen vast te staan.

Ad d

Of verweerder de benadelingen heeft verricht conform de voor hem geldende beroepscode als orthomanueel arts staat niet ter beoordeling van het college. Overigens is voor het college niet komen vast te staan dat verweerder door zijn (orthomanuele) behandelingen aan klaagster schade heeft toegebracht. Dat valt ook niet af te leiden uit de gegevens van latere behandelaars.

Ad e

Dit klachtonderdeel, door verweerder erkend, is gegrond.

Iedere arts, dus ook verweerder, weet dat het aangaan van een intieme relatie tijdens de duur van de behandeling nooit mag. Als de arts merkt dat persoonlijke gevoelens in de behandelrelatie een rol gaan spelen bij hemzelf en/of de patiënt, moeten ofwel deze gevoelens worden onderdrukt ofwel moet de behandelrelatie worden beëindigd.

Verweerder is hierin niet alleen nalatig geweest; hij heeft ook het ontstaan van de relatie op vele momenten actief bevorderd. Nagenoeg elke e-mail van verweerder vanaf 1 december 2011 (“ik mis je”) is een steeds grover wordende inbreuk op hetgeen een goed hulpverlener betaamt en een aansporing en opmaat tot het seksuele contact op 26/27 januari 2012, welk contact, volgens de onbetwiste beschrijving van de feiten door klaagster, voor een belangrijk deel op initiatief van verweerder tot stand kwam.

Het college wijst het verweer dat de e-mails en contacten op initiatief van klaagster plaatsvonden, als ongepast van de hand, nog daargelaten dat ook in dat geval verweerder zich van zijn gedragingen had moeten onthouden.

Ad f

De motivering van de gegrondheid van het voorgaande klachtonderdeel impliceert dat ook dit klachtonderdeel gegrond is. Het college voegt daaraan nog toe dat de handelwijze van verweerder hem eens te meer is te verwijten daar hem duidelijk moet zijn geweest dat klaagster een kwetsbare, weinig stabiele persoonlijkheid was, die door de tot mislukken gedoemde relatie zwaar zou kunnen worden beschadigd.

De maatregel

Rest nog te bepalen welke maatregel geïndiceerd is.

Het college is van oordeel dat verweerder, die met elke e-mail aan klaagster en met elk persoonlijk contact met klaagster ernstig inbreuk heeft gemaakt op de verplichtingen die uit goed hulpverlenerschap voortvloeien, een schorsing moet worden opgelegd voor de duur van een jaar, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart de klacht deels gegrond, als in de rechtsoverwegingen omschreven;

-         legt ter zake aan verweerder op de maatregel van schorsing van een jaar, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

-         wijst de klacht voor het overige af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. P. Hoekstra als lid-jurist,

C.S.L.M. Stuurman, M. Bonnet en J.D.M. Schelfhout als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M.E.B. Morsink als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

13 januari 2014 in aanwezigheid van de secretaris.