ECLI:NL:TGZREIN:2014:12 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1378

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2014:12
Datum uitspraak: 13-01-2014
Datum publicatie: 13-01-2014
Zaaknummer(s): 1378
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerder, huisarts, dat hij zonder klaagsters toestemming informatie over haar en haar zoon aan het AMK heeft gegeven terwijl klaagster in een echtscheidingsprocedure verwikkelt was. Verweerder is van mening dat hij in het belang van het kind handelde door zonder toestemming deze informatie te verstrekken. Het college is van oordeel dat verweerder de grenzen van zijn beroepsgeheim onvoldoende heeft bewaakt en een zijn onpartijdige positie onvoldoende heeft bewaard. De klacht is gegrond en aan verweerder wordt een waarschuwing opgelegd.

Uitspraak: 13 januari 2014

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 9 april 2013 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

huisarts

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mr. E.P. Haverkate te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift en de aanvulling daarop

-         de repliek en de aanvulling daarop

-         de dupliek

-         de brief van 4 december 2013 met bijlagen van klaagster

-         de brief van 16 december 2013 van de gemachtigde van verweerder.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 3 december 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde. Na de zitting zijn, in overleg, nog stukken gewisseld.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder was sedert 2008 huisarts van klaagster en haar gezin, dat naast klaagster bestond uit haar toenmalige echtgenoot en twee kinderen. In maart 2011 is klaagster (feitelijk) gescheiden. Op 25 oktober 2011 is verweerder telefonisch benaderd door de Raad voor de Kinderbescherming. Verweerder heeft toen naar aanleiding van een mededeling van de raad dat de ouders toestemming hadden verleend, informatie verstrekt, terwijl, naar achteraf kwam vast te staan, er geen toestemming van klaagster was.

Op 6 september 2012 werd verweerder benaderd door het AMK met verzoek om informatie. Verweerder heeft, na enkele dagen bedenktijd, informatie verstrekt, die als volgt door het AMK is vastgelegd.

“In eerste instantie geeft de heer [verweerder] aan dat het gaat om echtscheidingsproblematiek. Beide ouders zetten elkaar in een negatief daglicht. Maar moeder zou dit meer doen dan vader. Moeder is van huisarts veranderd. Dit met als reden dat de huisarts moeder heeft aangesproken op het feit dat deze echtscheidingsstrijd niet goed is voor de ontwikkeling van [het kind]. Moeder heeft hier heel heftig op gereageerd. Ze wilde gelijk van huisarts veranderen en moeder wilde een klacht indienen bij de tuchtcommissie. Moeder heeft de huisarts verschillende mails gestuurd om haar ongenoegen te uiten over de handelwijze van de huisarts. Huisarts geeft hierin aan dat het erg ver gaat. De huisarts geeft aan dat als de strijd tussen ouders niet stopt hij zich zorgen maakt over de ontwikkeling van [het kind].

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Op 25 oktober 2011 heeft verweerder, zonder klaagsters toestemming, informatie verstrekt aan de Raad voor de Kinderbescherming. Daarover heeft klaagster verweerder aangesproken die zich daarvoor heeft verontschuldigd.

Een jaar later heeft verweerder weer zonder toestemming van klaagster informatie gegeven, dit keer aan het AMK. Hij heeft daarbij niet over medische zaken gesproken betreffende de zoon van klaagster, maar hij heeft persoonlijke uitlatingen over klaagster gedaan. Daarna heeft verweerder in een gesprek aangegeven niets voor klaagster en de kinderen te willen doen. Na drie of vier minuten is klaagster de praktijk uitgezet. Verweerder heeft klaagster onbeschoft behandeld. Verweerder heeft altijd de ex-partner van klaagster gesteund en heeft haar en de kinderen nooit de zorg gegeven die zij als slachtoffers nodig hadden. Hij heeft zelfs de ex-partner aangemoedigd om een rechtszaak tegen klaagster te starten.

Verweerder heeft zijn persoonlijke vete jegens klaagster misbruikt om haar en haar kinderen schade te berokkenen. Hij heeft klaagster en haar gezin ernstige schade berokkend.

Ter zitting heeft klaagster gezegd dat zij haar klacht beperkt tot de door verweerder aan het AMK gegeven informatie.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder werd in oktober 2011 benaderd door de Raad voor de Kinderbescherming met een verzoek om informatie in verband met de zoon van klaagster. Aan het begin van het telefoongesprek werd medegedeeld dat beide ouders daarmee instemden. Daarna heeft verweerder informatie gegeven. Later ontkende klaagster dat zij toestemming had verleend.

Op 6 september 2012 werd verweerder gebeld door het AMK. Hoewel verweerder wist dat hij geen toestemming had, heeft hij toch, na enkele dagen bedenktijd, besloten om informatie te geven omdat dit in het belang van het kind was.

Verweerder betwist dat hij klaagster onbeschoft heeft behandeld. Ter zitting heeft hij wel gezegd dat het gesprek met klaagster niet goed is verlopen en dat hij daar niet trots op is.

Verweerder heeft klaagster en de leden van haar gezin op gelijke wijze gesteund en hij ontkent dat hij de ex-partner van klaagster heeft aangemoedigd om een rechtszaak tegen klaagster te beginnen.

5. De overwegingen van het college

Volgens de KNMG richtlijn meldcode kindermishandeling van maart 2012 verstrekt de arts die door het AMK wordt benaderd om informatie -bij voorkeur met toestemming van betrokkenen- in beginsel alle tot zijn beschikking staande informatie die noodzakelijk is om kindermishandeling te stoppen of een redelijk vermoeden daarvan te laten onderzoeken. Uitgangspunt blijft dat informatieverstrekking met toestemming van het kind/de ouders plaatsvindt. 

Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij wel heeft overwogen om toestemming aan klaagster te vragen, maar dat hij wel wist dat klaagster die toestemming niet zou geven. Hij heeft, zo stelde hij, het belang van het kind zwaarder laten wegen. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting gezegd dat het naar zijn mening met de (bij klaagster verblijvende) zoon van klaagster goed ging, maar dat hij zich zorgen maakte dat de zoon schade zou gaan lijden bij voortduring van de strijd tussen de ouders. Gelet hierop ziet het college dan ook niet welk belang van het kind eraan in de weg stond om minstens te proberen toestemming te verkrijgen. Verweerder heeft ten onrechte geen enkele poging daartoe ondernomen.

Wat de inhoud van de verklaring betreft, overweegt het college dat niet valt in te zien welk belang van het kind ermee was gediend om melding te maken van de hierboven geciteerde mededelingen van verweerder over de, door hem als negatief geduide, houding van klaagster jegens hemzelf. Voorts beoordeelt verweerder klaagster in de verhouding tot haar ex-partner als negatiever dan hij deze ex-partner beoordeelt, zonder dit oordeel te onderbouwen. Opvallend is nog dat in de verklaring niet wordt vermeld dat het volgens verweerder met de zoon van klaagster goed ging. Verweerder heeft door de inhoud van zijn verklaringen de verplichtingen uit hoofde van zijn beroepsgeheim onvoldoende bewaakt en hij is er onvoldoende op bedacht geweest om zijn onpartijdige positie in de strijd tussen zijn patiënten te bewaren. Hij had eens te meer reden om jegens klaagster zorgvuldigheid in acht te nemen, doordat zij al eerder geconfronteerd was geweest met zonder haar toestemming door verweerder verstrekte informatie.

De klacht is gegrond.

Het college acht het passend aan verweerder een waarschuwing op te leggen.

6. De beslissing

Het college:

-         waarschuwt verweerder.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. P. Hoekstra als lid-jurist,

C.S.L.M. Stuurman, M. Bonnet en  J.D.M. Schelfhout als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M.E.B. Morsink als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

13 januari 2014 in aanwezigheid van de secretaris .