ECLI:NL:TGZRGRO:2013:10 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2012/73

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2013:10
Datum uitspraak: 02-07-2013
Datum publicatie: 26-07-2013
Zaaknummer(s): G2012/73
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Tussenuitspraak: klaagster ontvankelijk.

Rep.nr. G2012/73

2 juli 2013

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 21 augustus 2013

binnengekomen klacht van:

A,

gevestigd te B,

vertegenwoordigd door haar statutair D,

klaagster,

advocaat: mr. D. Lacevic,

tegen

E,

wonende te E,

verweerder,

BIG reg. nr.: -,

gemachtigde: mr. drs. D.W.M. Weesie.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van

-        het ongedateerde klaagschrift met bijlagen, ingekomen op 21 augustus 2012;

-        het verweerschrift van 12 september 2012, ingekomen op 18 september 2012.

De klacht is behandeld ter terechtzittingen van 12 maart en 21 mei 2013. Op laatstgenoemde datum is mevrouw F, verzekeringsarts, als getuige gehoord.

2. Vaststaande feiten

2.1     

Verweerder was als bedrijfsarts werkzaam bij G. Deze instelling verzorgde de arbodiensten ten behoeve van klaagster. Verweerder was in dat kader belast met de begeleiding en reïntegratie van een werkneemster van klaagster.

2.2

Het UWV WERKbedrijf heeft klaagster een loonsanctie opgelegd, omdat zij, zakelijk weergegeven, onvoldoende had gedaan om de reïntegratie van de werkneemster te bevorderen. Aan deze beslissing ging een medisch onderzoeksverslag vooraf van de verzekeringsarts Wolters voornoemd. Dit verslag bevat onder meer de volgende tekst:

‘De diagnose die door bedrijfsarts wordt gehanteerd is onvoldoende onderbouwing voor de aangegeven beperkingen, zeker nu er al geruime tijd geen sprake meer is van behandeling voor psychische problematiek door een specialist, behoudens dan door middel van het continueren van de medicatie. Voorts is er geen informatie opgevraagd c.q. heeft geen afstemming met de behandelende sector plaatsgevonden. Dat is niet alleen opgenomen in de betreffende richtlijnen/protocollen voor begeleiding van cliënten met psychische problematiek, maar haar specifieke situatie maakt dit eens te meer noodzakelijk. De fysieke beperkingen zijn onvoldoende onderbouwd. Dit overziend is de belastbaarheid zoals aangegeven in het actueel oordeel onvoldoende onderbouwd door medische feiten, en onvoldoende inhoudelijk te beoordelen. Er had informatie moeten worden ingewonnen bij de behandelende sector, met andere woorden, er is niet gewerkt volgens de hierop van toepassing zijnde protocollen.’

3. De klacht

De klacht houdt in, dat verweerder in het medische traject niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam handelend bedrijfsarts mocht worden verwacht. Klaagster maakt er voorts bezwaar tegen dat verweerder niet heeft gereageerd op haar herhaalde verzoek commentaar te geven op de bevindingen van de verzekeringsarts.

4. Het verweer

Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht. Subsidiair is hij van oordeel dat de klacht ongegrond is.

5. Beoordeling van de klacht

5.1. Het College zal zich eerst uitspreken over de ontvankelijkheidsvraag.

5.2  Verweerder heeft onder verwijzing naar rechtspraak aangevoerd dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht, omdat zij niet behoort tot een van de categorieën van klachtgerechtigden, zoals genoemd in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (de Wet BIG). Het College deelt dit standpunt niet.

5.3 Op grond van artikel 65, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet BIG is bevoegd een klacht in te dienen: ‘degene bij wie […] degene over wie wordt geklaagd, werkzaam of voor het verlenen van individuele gezondheidszorg ingeschreven is.’ Blijkens de Memorie van Toelichting op het oorspronkelijke artikel 80 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19522, nr. 3, p. 126) is hiermee beoogd dat ook degenen waarbij beroepsbeoefenaren strikt genomen niet in dienst zijn (arbeidsovereenkomst), doch wel in dat kader werkzaamheden verrichten, gerechtigd zijn tot het indienen van een klacht. Voor een beperking van de hier vermelde categorie klachtgerechtigden, in die zin dat het zou moeten gaan om personen of instellingen die zich zelf bewegen op het terrein van de gezondheidszorg, zoals ziekenhuizen en ziekenfondsen, biedt de wettelijke regeling geen aanknopingspunten. De bewoordingen van de wet wijzen niet op een zodanige beperking en aard en strekking van de wet brengen deze evenmin mee. Ziekenhuizen en ziekenfondsen worden in de Memorie van Toelichting slechts genoemd bij wijze van voorbeeld en niet als een uitputtende opsomming (‘Hiertoe kunnen worden gerekend’). Voor een beperking zoals door verweerder bepleit, bestaat te minder aanleiding omdat deze de reikwijdte van het wettelijke tuchtrecht met betrekking tot een grote groep klachtgerechtigden en beroepsbeoefenaren op onwenselijke wijze zou limiteren. Klaagster kan worden beschouwd als een instelling waarbij verweerder werkzaam is, aangezien hij belast is met de uitoefening van bedrijfsgeneeskundige taken te haren behoeve. Het voorgaande brengt mee dat zij moet worden ontvangen in haar klacht. Hieraan doet niet af dat haar klacht primair zou zijn ingegeven door een geldelijk belang, namelijk het herstel van het nadeel dat zij heeft geleden door de financiële sanctie die het UWV haar heeft opgelegd.

5.4 Overigens is het College van oordeel dat klaagster ook op grond van artikel 65, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet BIG in haar klacht kan worden ontvangen. Weliswaar is aan verweerder niet rechtstreeks een opdracht als in dit artikel bedoeld verstrekt - deze is gegeven aan zijn toenmalige werkgeefster - maar hij was wel met de uitvoering van die opdracht belast en klaagster had, naar het College begrijpt, in dat verband in de dagelijkse praktijk alleen of in overwegende mate met hem te maken. Verweerder kan dus voor de toepassing van het onderhavige wetsartikel met de opdrachtnemer worden geïdentificeerd. Uit de Memorie van Toelichting (t.a.p.) blijkt dat de wetgever een eind heeft willen maken aan de onduidelijkheid die onder de Medische Tuchtwet bestond of degenen die aan de betrokken beroepsbeoefenaar een opdracht hebben verstrekt gerechtigd zijn een klacht in te dienen: daarover bestaat volgens deze toelichting geen twijfel meer. De omstandigheid dat verweerder geen hiërarchisch werkverband met klaagster heeft, staat aan het klachtrecht niet in de weg, zoals eveneens uit deze toelichting blijkt.

5.5 Uit het voorgaande vloeit voort dat het primaire verweer wordt verworpen.

5.6 Verweerder heeft zijn subsidiaire verweer nauwelijks onderbouwd. Het College zal hem daartoe alsnog in de gelegenheid stellen. Hij dient in elk geval te voldoen aan artikel 3 van het Reglement van de Regionale Tuchtcolleges:

  1. Indien de klacht betrekking heeft op de behandeling of beoordeling van een patiënt of cliënt voegt de verweerder bij zijn verweerschrift de relevante aantekeningen en andere gegevens en gegevensdragers uit zijn behandeldossier.
  2. Indien hij aan het bepaalde in het eerste lid niet kan of mag voldoen, geeft hij daarvan gemotiveerd bericht aan de secretaris van het college.

Ter terechtzitting heeft verweerder, anders dan in zijn verweerschrift, opgemerkt dat hij wel over de desbetreffende gegevens beschikt of kan beschikken, maar dat hij zich afvraagt of hij deze zonder instemming van de patiënte aan het tuchtcollege kan overleggen.

Verweerder is voor de indiening van deze gegevens niet afhankelijk van de medewerking van de desbetreffende patiënte, doch zal haar redelijkerwijs wel dienen te informeren over het gebruik ervan in het kader van deze tegen hem gerichte tuchtzaak. Ter terechtzitting heeft het College reeds de aandacht gevestigd op het bepaalde in artikel 67, derde lid, van de Wet BIG, op grond waarvan verweerder de voorzitter van het College kan verzoeken de gegevens voor klaagster af te schermen.

5.7 Het College zal de zaak andermaal aanhouden voor het voeren van nader schriftelijk verweer. Klaagster zal daarop schriftelijk kunnen reageren. Partijen wordt verzocht bij deze stukkenwisseling op te geven of zij een nadere behandeling ter terechtzitting op prijs stellen. Indien zij dit niet wensen en het College daaraan evenmin behoefte heeft, zal zonder die nadere behandeling uitspraak worden gedaan.

6 Uitspraak

Verklaart klaagster ontvankelijk in haar klacht;

stelt verweerder in de gelegenheid binnen vier weken na deze uitspraak nader inhoudelijk schriftelijk verweer te voeren, waarop klaagster schriftelijk zal kunnen reageren binnen vier weken na ontvangst van het nader inhoudelijk schriftelijk verweer;

bepaalt dat de behandeling ter terechtzitting alleen zal worden hervat als een van de partijen of beide partijen daarom vragen of het College dat zelf nuttig of noodzakelijk zal achten;

houdt elke verdere beslissing aan.

Aldus gewezen door mr.dr. H.L.C. Hermans, voorzitter, mevrouw mr. H. van Lokven-van der Meer, lid-jurist, drs. H. Donkers, drs. J.U.R. Niewold en mevrouw drs. E. van Pinxteren-Nagler, leden-geneeskundigen, bijgestaan door mevrouw mr. H.D. de Groot, secretaris, en op 2 juli 2013 in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in  aanwezigheid van mevrouw mr. L.C. Commandeur, secretaris.

Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk tegelijk met de einduitspraak in deze zaak.

De secretaris:                                                              De voorzitter: