ECLI:NL:TGZREIN:2013:42 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1382

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:42
Datum uitspraak: 11-11-2013
Datum publicatie: 15-11-2013
Zaaknummer(s): 1382
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de fysiotherapeut dat hij binnen hun behandelrelatie een seksuele relatie met haar is aangegaan, waarbij hij misbruik heeft gemaakt van haar kwetsbaarheid en afhankelijkheidspositie. Verweerder heeft onvoldoende in acht genomen dat de positie van behandelaar en patiënt in een behandelrelatie niet als gelijkwaardig kan worden beschouwd. Verweerder had aan klaagster meteen duidelijk moeten maken dat haar gevoelens niet beantwoord konden worden. Afkoelingsperiode van twee dagen is te kort. Tijdens klaagsters  zwangerschap had van verweerder zich actiever en behulpzamer moeten opstellen. Berisping.

Uitspraak: 11 november 2013

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op  11 april 2013 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

gemachtigde mr. L.A.A.W. Dirkx te Berkel-Enschot

tegen:

[C]

fysiotherapeut

werkzaam te [B]

verweerder

gemachtigde mr. C.J. van Binsbergen te Weert

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         een brief met bijlagen van de gemachtigde van klaagster van 24 augustus 2013

-         de pleitnotitie overgelegd door de gemachtigde van klaagster

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 30 september 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig bijgestaan door hun gemachtigden.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Begin november 2012 kreeg klaagster klachten aan haar scheenbenen door het hardlopen. Zij maakte daarom een afspraak met verweerder, die zij al kende via de sportschool. Zij kreeg een afspraak voor 7 november 2012 en heeft daarna nog (gedeclareerde) behandelingen gehad op 14, 21 en 28 november. Tijdens de behandelingen ontwikkelde zich een persoonlijke relatie  blijkens de tientallen  sms-berichten die klaagster in die periode aan verweerder stuurde en die door verweerder incidenteel ook werden beantwoord, welke berichten geen betrekking hadden op de behandeling maar op privézaken.

In de administratie van de praktijk van verweerder staat dat de behandeling op 28 november 2012 werd afgesloten. In het dossier staat daarover:

Afwijkingen van het verwachte behandelverloop:wil zelf verder opbouwen. Reden van afsluiting: traint zelf opbouwend werd behandeling gestopt/mevrouw wil ook meer dan behandeling. Gestopt hiervoor ook. Klacht vreemd mevrouw blijft door rennen terwijl ze klachten heeft. advies volgt ze niet op.

Op 30 november 2012 heeft verweerder klaagster ontvangen in zijn praktijk. Vanaf toen heeft zich een seksuele relatie ontwikkeld, waarbij ook nachten in hotels werden doorgebracht.

Op 9 januari 2013 ontdekte de echtgenote van verweerder de relatie. Op 19 januari 2013 bleek dat klaagster zwanger was, ondanks het feit dat haar echtgenoot in 2006 een vasectomie had ondergaan. Verweerder werd door klaagster van een en ander op de hoogte gesteld, waarop advocaten werden ingeschakeld en de zaak hoog opliep. De advocaat van verweerder liet, op een verzoek van de advocaat van klaagster om medewerking aan het afnemen van een bloedmonster ten behoeve van de dringend noodzakelijke prenatale diagnostiek, die volgens de advocaat van klaagster nodig was om te beoordelen of het medisch verantwoord was de zwangerschap van klaagster (die ouder was dan 35 jaar) te laten voortduren, bij brief van 7 februari 2013 weten dat zijn cliënt erkende dat hij een kortstondige affaire met klaagster had gehad maar dat klaagster niet had aangetoond dat zij zwanger was; hij beriep zich op het wettelijk rechtsvermoeden dat de echtgenoot van klaagster de vader was en hij beriep zich voorts op de exceptio plurium concubentium. Toen vervolgens de bewijsstukken van de zwangerschap werden toegestuurd, beriep verweerder in een brief van zijn advocaat van 25 februari zich wederom erop dat klaagster had aan te tonen dat haar echtgenoot niet de biologische vader was. In het weekend van 9/10 maart 2013 kreeg klaagster een miskraam, waarvan zij verweerder op maandag 11 maart 2013 telefonisch op de hoogte stelde. Bij brief van verweerders advocaat van dezelfde datum werd deze mededeling bevestigd en werd vastgesteld dat “de onderhavige kwestie” daarmee was beëindigd.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Binnen de behandelrelatie is een seksuele relatie ontstaan. De behandelrelatie is niet gestopt op 28 november 2012. Dat heeft verweerder ook niet tegen klaagster gezegd. Na het eerste grensoverschrijdend contact op 30 november 2012 heeft verweerder wel gezegd dat dit geen invloed zou hebben op zijn behandeling, die normaal doorgang zou vinden. Hij verklaarde dat hij de behandelingen niet meer zou declareren bij de zorgverzekeraar zodat ze hem later niet zouden kunnen aanklagen bij het tuchtcollege. Hij heeft klaagster ook niet gevraagd of zij de voorkeur gaf aan het voortzetten van de behandeling door een collega. Toen verweerder klaagster op 30 november uitnodigde op zijn praktijk, de deur op slot deed en haar zoende was dit voor haar een bewijs dat haar verliefdheid werd beantwoord. In de maand december is er dagelijks contact geweest. In deze contacten werd gesproken over een gezamenlijke toekomst. Na de behandeling op 7 december 2012 sloot verweerder de deur van zijn behandelruimte en vond voor de eerste keer geslachtsgemeenschap plaats hetgeen zich een aantal malen heeft herhaald. Er is misbruik gemaakt van haar kwetsbaarheid en afhankelijkheidspositie. In januari 2013 is klaagster geconfronteerd met een zwangerschap waarvoor verweerder geen enkele verantwoordelijkheid wilde nemen. Daarbij schroomde hij niet om, zonder enig bewijs daarvoor, haar te positioneren als een vrouw met wisselende seksuele contacten met meerdere mannen. Verweerder heeft geen middel onbenut gelaten om klaagster persoonlijk te raken.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft met klaagster een behandelrelatie gehad van 7 tot en met 28 november 2012, met vier behandelcontacten. Verweerder betwist dat er in die periode enige andere relatie heeft bestaan dan een behandelrelatie. Tijdens de laatste fysiotherapiezitting werd na een massagebehandeling een laatste adviesgesprek gevoerd, waarna de behandeling werd afgesloten. Er was geen sprake van enig persoonlijk contact, maar verweerder merkte wel dat klaagster in steeds toenemende mate persoonlijk in hem geïnteresseerd was en toenemend probeerde persoonlijke gesprekken met hem te voeren. Op 21 november 2012 ontstond bij verweerder het vermoeden dat klaagster persoonlijke gevoelens voor hem koesterde. Daarom besloot hij haar behandeling te staken en haar dat tijdens een afsluitende behandeling mede te delen. Een andere reden om de behandeling te beëindigen was dat klaagster verweerders adviezen niet opvolgde. Op 28 november 2012 heeft verweerder klaagster medegedeeld dat hij om genoemde redenen de behandeling wenste te beëindigen. In het daaropvolgende gesprek gaf klaagster aan dat zij niet gelukkig was in haar huwelijk en ook om die reden toenadering tot hem zocht. Verweerder heeft klaagster gezegd dat nu zij meer van hem wilde dan fysiotherapeutische behandelingen, hij de behandeling diende over te dragen aan een collega ofwel de behandeling diende te beëindigen. Klaagster gaf te kennen dat zij geen prijs stelde op verdere behandeling door een collega en dat zij zelf wel in staat was een diagnose te stellen. Daarop werd de behandeling beëindigd. Verweerder betwist dat hij klaagster heeft uitgenodigd in zijn praktijk op 30 november 2012 en de deur heeft gesloten ; klaagster is toen komen binnenlopen. In het verweerschrift stelt hij dat hij klaagster niet heeft gezoend. Hij betwist de uitlating over het niet meer declareren van de behandelingen en het voortzetten van de behandelingen na 28 november. In de avond van 28 november 2012 heeft verweerder de (reden van) de beëindiging van de behandeling van klaagster met een collega besproken.

Toch hebben de avances van klaagster verweerder niet onberoerd gelaten. Daarom is verweerder ingegaan op de uitnodiging van klaagster, die toen bij hem op de praktijk kwam aanlopen, om wat te gaan drinken in een café. In de periode daarna hebben verweerder en klaagster elkaar regelmatig getroffen in de sportschool en andere gelegenheden. Verweerder merkt op dat alles wat in deze periode, tot en met 11 maart 2013,  heeft plaatsgevonden, is gelegen na het beëindigen van de behandelrelatie. Vanaf begin december 2012 ontstond langzaam maar zeker een soortement van liefdesaffaire. Hij heeft haar daarbij nimmer een fysiotherapeutische behandeling gegeven. Een aantal keren is in Nederland en België een hotel bezocht om samen intiem te zijn. Op 9 januari 2013 heeft verweerder de relatie per direct beëindigd, omdat klaagster zei dat ze in de betrokken periode met meerdere mannen gemeenschap had gehad. Ten aanzien van de zwangerschap heeft verweerder slechts gesteld dat als klaagster zwanger mocht zijn het wettelijk rechtsvermoeden gold van het vaderschap van de echtgenoot van klaagster.

Ter zitting heeft verweerder excuses aangeboden aan de echtgenoot van klaagster; hij heeft daaraan toegevoegd dat klaagster een eigen verantwoordelijkheid heeft voor haar handelen.

 5. De overwegingen van het college

Ingevolge de voor fysiotherapeuten geldende “Beroepsethiek en Gedragsregels voor de Fysiotherapeut” moet de fysiotherapeut, indien hij vermoedt dat bij de patiënt andere dan zakelijke en in een hulpverleningssituatie passende gevoelens een rol spelen, zich ervan vergewissen en zo nodig de patiënt er tactvol op attenderen dat deze gevoelens niet kunnen worden beantwoord. (zie regel 39b).

Het college is van oordeel dat verweerder zich het belang van deze regel, die voortvloeit uit de opvatting dat partijen in een behandelrelatie niet als gelijkwaardig kunnen worden beschouwd, onvoldoende in acht heeft genomen. Zeer kort na de aanvang van de behandeling, op 14 november 2012, komt een stroom sms’jes op gang van klaagster aan verweerder, die, zo staat vast, niets met de behandeling van doen hebben. Het had voor verweerder reeds vanaf 14 november of althans gelet op de voortgaande stroom sms-berichten binnen enkele dagen duidelijk moeten zijn dat er andere dan zakelijke gevoelens in het spel waren, althans konden zijn. Hij had zich daar toen al van moeten vergewissen en klaagster meteen duidelijk moeten maken dat deze gevoelens niet konden worden beantwoord.

Daarmee is het college van oordeel dat verweerder, zelfs in zijn eigen versie van de feiten, onvoldoende zorgvuldig te werk is gegaan door haar eerst aansluitend aan de behandeling van 28 november 2012  mede te delen dat hij de behandeling wenste te beëindigen.

Het college merkt voorts op dat uit de aantekeningen van verweerder in het dossier op 28 november 2012 weliswaar kan worden afgeleid dat verweerder de behandeling wenste te beëindigen, maar uit de aantekeningen kan niet duidelijk worden opgemaakt dat hij zich heeft vergewist van de door hem vermoede gevoelens en verder heeft verweerder ook niet gesteld noch is gebleken dat hij, hetgeen wel op zijn weg had gelegen, klaagster heeft duidelijk gemaakt dat deze gevoelens niet konden worden beantwoord.

Verweerder heeft de door hem gestelde beëindiging van de behandelrelatie nog verwarrender gemaakt door klaagster op 30 november 2013 in zijn praktijk te ontvangen, waarna de eerste lichamelijke intimiteit heeft plaatsgevonden, welke lezing over het tot stand komen van dat bezoek ook wordt aangehouden. Deze ontvangst markeert de aanvang van de seksuele relatie tussen partijen, die op dat moment in ieder geval (nog) moet worden aangemerkt als een uitvloeisel van de behandelrelatie. Deze seksuele relatie is niet verenigbaar met de regel dat aan de patiënt duidelijk had moeten worden gemaakt dat beantwoording van haar gevoelens niet mogelijk was. De werking van deze regel was op dat moment nog niet geëindigd, zelfs als moet worden aangenomen dat de lezing van verweerder over de gang van zaken op 28 november 2012 juist zou zijn. Een afkoelingsperiode van twee dagen acht het college in ieder geval te kort.

De zwangerschap van klaagster moet worden gezien als een mogelijk gevolg van de uit het oogpunt van goed hulpverlenerschap tuchtrechtelijk verwijtbare seksuele relatie. Dat betekent dat verweerder zich actiever en behulpzamer had moeten opstellen dan hij met zijn formeel-juridische opstelling heeft gedaan.

Op voorgaande gronden is het college van oordeel dat de klacht gegrond is.

Het college acht de maatregel van berisping passend.

6. De beslissing

Het college:

-         legt aan verweerder op de maatregel van berisping.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. I.E.M. Sutorius als lid-jurist,

A.M.G. Zwaans, J.L. Keijzer en J.A. Mooten als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. K. Hoebers-Provoost als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2013 in aanwezigheid van de secretaris.