ECLI:NL:TGZRAMS:2013:17 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/019VP

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2013:17
Datum uitspraak: 23-07-2013
Datum publicatie: 23-07-2013
Zaaknummer(s): 2013/019VP
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster is de voormalig werkgeefster van de verpleegkundige. Klaagster verwijt de verpleegkundige dat hij ten tijde van het dienstverband bij klaagster op onzorgvuldige wijze zijn beroep heeft uitgeoefend. De verpleegkundige heeft patiënten herhaaldelijk onzorgvuldig behandeld en bejegend en in ieder geval een maal fysiek geweld tegen een patiënte gebruikt. Ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 18 januari 2013 binnengekomen klacht van:

A,

gevestigd te B,

k l a a g s t e r,

gemachtigde mr. A.E. Bos, advocaat te Utrecht,

tegen

C,

verpleegkundige,

wonende te D,

destijds werkzaam te B,

v e r w e e r d e r.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     de brief van 29 januari 2013 van de gemachtigde van klaagster, binnengekomen op 30 januari 2013;

-                     het verweerschrift met de bijlagen;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     de brief van 16 mei 2013 met de bijlagen van de gemachtigde van klaagster, binnengekomen op 17 mei 2013;

-                     de brief van 17 mei 2013 van verweerder, binnengekomen op 22 mei 2013;

-                     de brief van 22 mei 2013 met de bijlage van verweerder, binnengekomen op 23 mei 2013;

-                     de pleitnotities van mr. Bos, overgelegd ter terechtzitting.  

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 28 mei 2013 behandeld.

Verweerder was afwezig met bericht van verhindering. Klaagster werd vertegenwoordigd door mr. Bos voornoemd. Voorts waren aanwezig, namens klaagster, E, manager zorg en bedrijfsvoering en F, personeelsadviseur.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1        Op 16 juli 2011 is G, geboren  maart 1923, (hierna patiënte) opgenomen in het A te B na een val waarbij zij een hoofdwond had opgelopen. Ook bleek zij last te hebben van hartritmestoornissen.

2.2       Verweerder is van 1 september 2002 tot 1 januari 2013 in dienst geweest bij het A.

2.3       In de nacht van 18 op 19 juli 2011 had verweerder dienst op de afdeling waar patiënte verbleef. Op 19 juli 2011 om 0.30 uur hoorden verweerder en een collega geschreeuw van patiënte. Zij was angstig wakker geworden, waarschijnlijk was er sprake van een delier. Het lukte niet om haar rustgevende medicatie te geven. Zij liep verward en schreeuwend rond en dreigde een andere afdeling op te lopen. Verweerder is voor patiënte gaan staan om haar de weg te versperren. Toen patiënte bleef gillen heeft verweerder een hand op of voor de mond van patiënte gehouden. Patiënte is vervolgens op de grond beland. Daarna heeft patiënte nog enkele uren in aanwezigheid van een arts op de grond gezeten, totdat zij weer rustig werd en terug naar bed is gegaan.

2.4       Op 11 augustus 2011 is bovenstaand incident besproken met verweerder, H, arts-assistent, de betrokken teamhoofden van afdelingen 2AB en het teamhoofd van EHH-CCU. In het verslag van dit gesprek staat onder meer het volgende.

(…) Mw bleef in paniek en luidruchtig. Er werd geprobeerd haar tot rust te brengen, maar dit lukte niet. (…) C (verweerder, college) probeerde mw passief te beletten verder 2ab op te gaan. Dit deed hij om te voorkomen dat er onrust zou ontstaan bij de aanwezige patiënten op 2ab. C ging voor haar staan. Mw liet zich niet tegenhouden en was ondertussen nog steeds in paniek en aan het schreeuwen. Omdat passief tegenhouden niet lukte heeft C haar actief tegengehouden door middel van van achteren vastpakken en zijn hand op haar mond leggen om haar tot stilte te manen. Mw werd hierop stil. (…)

2.5       Op 1 september 2011 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder en de personeelsadviseur.

2.6       Eind september 2011 is verweerder door de klachtenfunctionaris gevraagd of hij zijn excuses wil aanbieden aan (de familie van) patiënte. Verweerder heeft dat geweigerd omdat hij zich op het standpunt stelt dat er geen reden is voor het aanbieden van excuses.

2.7       I, nicht van patiënte, heeft op 9 november 2011 een klacht ingediend tegen (onder meer) verweerder, bij de interne klachtencommissie van het A. De klacht houdt samengevat in dat verweerder fysiek geweld (het middels een houdgreep naar de grond brengen en door verwurging proberen rustig te krijgen) heeft gebruikt jegens patiënte en dat verweerder noch een van de teamhoofden I op de hoogte heeft gesteld van het voorval. De klacht is behandeld tijdens een bijeenkomst van 11 juni 2012. De klachten zijn deels gegrond verklaard op 24 juli 2012. In de uitspraak van de klachtencommissie staat onder meer het volgende.

(…) H heeft verklaard dat hij gezien heeft dat C een hand op de mond legde van G. Hij heeft niet gezien dat C mevrouw bij de keel zou hebben gegrepen of in de houdgreep zou hebben genomen. (…)

J heeft verklaard dat zij niets heeft gezien van het voorval. (…)

K heeft verklaard dat G onrustig werd en dat zij samen met de arts-assistent H met mevrouw is meegelopen. Omdat G naar de andere afdeling dreigde te lopen, heeft C haar proberen tegen te houden. Zij heeft gezien dat C een hand op haar mond heeft gelegd, maar niet dat hij een hand op haar keel zou hebben gedrukt of haar in de houdgreep zou hebben genomen. (…)

2.8       Begin september 2012 is naar aanleiding van het incident de arbeidsovereenkomst tussen verweerder en het A met wederzijds goedvinden beëindigd

3. Het standpunt van klaagster en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder ondeskundig heeft gehandeld door fysiek geweld te gebruiken jegens patiënte, althans haar in de houdgreep te nemen en de hand op haar mond te leggen. Klaagster verwijt verweerder bovendien dat hij niet bereid was zijn tekortschieten in te zien en niet bereid was zijn excuses aan te bieden.

Klaagster verzoekt daarom de maatregel van doorhaling op te leggen.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder  heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

5.1       Klaagster heeft aangevoerd dat zij herhaaldelijk heeft geconstateerd dat verweerder zijn werkzaamheden onzorgvuldig heeft verricht door een of meer patiënten onzorgvuldig te behandelen en hen onjuist te bejegenen. Het college oordeelt dat klaagster dit verwijt niet heeft geconcretiseerd, geen stukken heeft overgelegd betreffende eerdere incidenten, en ook de personeelsfunctionaris heeft ter zitting desgevraagd geen feiten uit het dossier kunnen melden betreffende eerdere incidenten. Nu deze stelling daarom niet aannemelijk is geworden, zal het college deze buiten beschouwing laten.

5.2       Wat betreft het incident op 19 juli 2011 oordeelt het college als volgt. Dat verweerder patiënte bij de keel heeft gepakt, zoals in de interne klachtenprocedure aan de orde is geweest, is uit de stukken en getuigenverklaringen niet aannemelijk geworden. Nu klaagster die stelling in deze procedure niet handhaaft, zal dit punt verder onbesproken blijven.

5.3       Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder patiënte middels een houdgreep naar de grond heeft gewerkt, zoals door klaagster is gesteld. Naar het oordeel van het college is ook deze stelling onvoldoende aannemelijk geworden. Verweerder heeft de stelling uitdrukkelijk betwist en heeft aangevoerd dat hij patiënte probeerde op te vangen omdat zij onrustig werd door het verschijnen van een verpleegkundige met intraveneuze kalmeringsmedicatie. In het dossier, dat op 19 juli 2011 is bijgewerkt door J, is onder meer vermeld: ‘Mw was hard aan het gillen en het roepen op de gang. Mw is naar afdeling 2AB gelopen, mocht daar van de verpleegkundige de afdeling niet oplopen en is daar ook vastgepakt en op de grond gelegd.’

Bij de mondelinge behandeling voor de klachtencommissie heeft J gemeld dat zij niets heeft gezien van het voorval. De twee getuigen die wel bij het voorval aanwezig waren, H en K, hebben verklaard dat zij niet gezien hebben dat verweerder patiënte in de houdgreep nam. Andere stukken die de stelling zouden kunnen ondersteunen zijn niet in het geding gebracht.

5.4       Samenvattend volgt uit de voorgaande overwegingen dat klaagster haar stellingen ten enenmale niet deugdelijk heeft onderbouwd en overigens niet gesteund wordt door (concreet) feitenmateriaal.

5.5       Verweerder heeft (in de stukken) erkend dat hij in een reflex enkele seconden zijn hand voor de mond van patiënte heeft gehouden, omdat zij zo schreeuwde en andere patiënten dreigde wakker te maken. Ook heeft verweerder medegedeeld dat hij dat betreurt en dat het beter was geweest de gewraakte interventie achterwege te laten. Hij heeft vervolgens twee keer zelf contact opgenomen met de nicht van patiënte, maar zij heeft laten weten dat ze geen gesprek met hem wenste en dat hij de hoorzitting van de klachtencommissie maar moest afwachten. Verweerder heeft een e-mailbericht van 6 februari 2012 overgelegd waaruit dit blijkt. De klachtbrief van de nicht van patiënte heeft verweerder zelf niet ontvangen. Onder deze omstandigheden is het college van oordeel dat verweerder niet kan worden verweten dat hij geen excuses heeft willen aanbieden. Uit de stukken blijkt dat verweerder, hoewel hij van mening is dat hij niet grensoverschrijdend heeft gehandeld, uit eigen beweging het gesprek met de nicht van patiënte heeft willen aangaan. Dat klaagster, als werkgeefster van verweerder, de mogelijkheid heeft gecreëerd voor een gesprek is daarentegen niet gebleken. Het college is dan ook van oordeel het verwijt van klaagster betreffende het niet maken van excuses daarom moeilijk vol te houden is.

5.6       Verweerder heeft doordat hij enkele seconden zijn hand voor de mond van klaagster heeft gehouden om haar tot stilte te manen niet geheel professioneel gehandeld, zoals door hem ook wordt erkend. Wel wordt het handelen van verweerder binnen de context begrijpelijk geacht. Pogingen van collega’s en van hemzelf om patiënte tot rust te brengen hadden geen effect. Patiënte werd niet rustig en bleef schreeuwen. Verweerder wilde voorkomen dat zij andere patiënten wakker zou maken en heeft verklaard in een reflex te hebben gehandeld. Dat het voorval voor patiënte traumatisch is geweest is voorstelbaar. Dat dat te wijten is aan verweerder is daarmee niet gezegd. Patiënte verkeerde immers in een delier en was al in paniek en aan het gillen vóórdat zij verweerder trof in de gang. Ook voorstelbaar is dat het leggen van de hand op de mond patiënte niet heeft geholpen om rustiger te worden. Om te spreken van fysiek geweld acht het college echter een te verstrekkende conclusie. Door zijn hiervoor omschreven handelen heeft verweerder weliswaar niet geheel gehandeld zoals van hem had mogen worden verwacht, maar dat handelen  is niet zodanig verwijtbaar dat hij daarmee in strijd met artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg heeft gehandeld.

5.7       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Verweerder  kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 28 mei 2013 door:

mr. R.A. Dozy, voorzitter,

drs. J.F. Hensbergen en drs. C.T.J. de Koning, leden-verpleegkundigen,

mr. L. Oostinga, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 23 juli 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. R.A. Dozy, voorzitter

w.g. L. Oostinga, secretaris